De vogelverschrikkers.
"Hallo, hier ben ik weer. Wil ik eens wat vertellen? Ik ken jullie geheim". "Wat bedoel je?" vroeg het vrouwtje."Gewoon dat jullie 's avonds zo gezellig bij elkaar staan, dat heb ik gezien. Ik kijk altijd naar jullie." "Oh" Woedend keek het vrouwtje naar het meisje. "Zit je ons af te gluren?" "Nou ja, zo moet je het niet noemen, Ik kijk graag naar jullie, dat vind ik leuk!" "Ja,ja," dacht het vrouwtje "dat zal wel". ”Ik ga weer hoor. Dag! Ik moet naar school”. 's Avonds, toen ze weer bij elkaar stonden zei het vrouwtje boos: “We worden bespioneerd door het meisje. Ze kent ons geheim”. “Dat weet ik, maar het is een lief meisje. Zij verraadt ons niet”. “Dat kan wel, maar ik wil het niet. Ik wil hier weg. Straks wordt het winter en dan kunnen we hier toch niet blijven”. “Waarom ben je toch altijd zo boos op het meisje?” “Omdat ik ook een meisje wil zijn zoals zij en geen vogelverschrikker”. “Ik kan je niet helpen” zuchtte het ventje. “Wist ik maar iemand die ons helpen kon”. En opeens een prachtig wil licht. Daar stond opeens een toverfee. Wat was ze mooi, en wat een lieve ogen had ze. “Ik denk dat ik hier helpen kan” sprak zij. “Jouw kleine vrouw heeft gelijk, het wordt hier veel te koud. En de vogels komen nu echt niet meer! Ik weet ergens een heel mooi bos waar veel vogelverschrikkers staan. Die leven daar heel gezellig met elkaar, dat is echt iets voor jullie, dan blijven jullie voor altijd bij elkaar. Het is er ook heerlijk warm”. “Maar ik wil zo graag een meisje zijn” sprak het vrouwtje. “Ja dat kan ik je niet geven. Je bent een vogelverschrikker en dat zal je altijd blijven”. “Wees blij, we kunnen voor altijd bij elkaar zijn” sprak hij. “Ja dat is zo” sprak zij, “dat wil ik ook”. “Mooi, kom dan maar mee, we vliegen er heen” sprak de toverfee. “Ik ga voorop. Kom maar achter mij aan”. En daar gingen ze hand in hand. “Kom kind. Je moet naar bed. Morgen is het weer vroeg dag”. Snel keek het meisje naar buiten. “Mam, de vogelverschrikkers zijn weg!” “Ja dat kan wel.” sprak de moeder. “In de winter hebben we ze niet nodig”. “Ja maar...” “Niet meer babbelen, vlug in bed, wel te rusten”. Toen ze in bed lag dacht ze toch: “Zie je wel. Nu weet ik het zeker. Het waren geen gewone vogelverschrikkers, ik heb alles goed gezien!”
|