Woest trok de wind aan de takken en bladeren van de boom.Met alle kracht hield hij zich vast in de grond. O.., dat kind en de hond liggen daar nog te slapen. Ik moet ze wakker maken, het wordt gevaarlijk! Voorzichtig probeerde de boom een kleine tak precies naast hun te gooien. Bruno schrok er wakker van..Angstig hoorde hij de wind loeien, vlug likte hij in het gezicht van Ans. "Bruno, niet doen!" mompelde zij, maar Bruno hield niet op en begon zacht te huilen. Daar werd Ans goed wakker. "Wat is dat voor een lawaai?" riep ze. "Kind sta op!" riep de boom, "de orkaan komt er aan! Het is gevaarlijk voor jullie hier!Probeer zo snel mogelijk om hoog te lopen. Steeds rechtuit gaan, dan kom je op een gegeven moment bij het huis van de boswachter. Maar zo snel als je kunt, want er komt ook veel regen." Nu werd Ans toch wel erg bang. "Kom Bruno, vlug, we moeten hier weg." O wat ging dat moeilijk, omhoog lopen, de wind die aan alle kanten aan hen trok. Bruno bleef vlak naast haar lopen alsof hij haar wilde beschermen. Daar kwam de regen ook al. Al snel waren ze helemaal doorweekt. Het was net of de wind steeds harder ging waaien. Ze konden er bijna niet meer tegen in gaan. Aan alles wat ze tegen kwamen probeerden ze zich vast te houden. Moeizaam kwamen ze steeds een stapje verder. Naast hen en overal om hen heen vielen er takken met veel geraas naar beneden. Huilend snikte Ans: "We vinden het huis niet!" maar Bruno liep toen blaffend voor haar uit alsof hij wilde zeggen: "Kom! Volhouden!" Maar wat werd ze moe! Ze kon niet meer. De wind was te sterk voor haar. Langzaam liet zij zich op de grond vallen, en haar ogen vielen dicht. Zacht huilend snuffelde Bruno aan haar. Toen begon hij te rennen. Hijgend liep hij tot hij in de verte een licht zag. Daar bij de deur begon hij hard te krabben en te blaffen. Binnen werd het gehoord. "Wat is dat nu?" riep de boswachter en deed de deur open. "Een hond!" riep hij verbaasd. "En wat is dat beest nat! Kom maar binnen" zei hij, maar dat wilde Bruno niet. Opeens begreep de boswachter hem. "O, je wilt dat ik mee ga. Wacht, mijn jas." en al snel liep hij achter de hond aan.Wat lag daar in de verte? Eindelijk zag hij iets, het leek wel een kind. Zo snel hij kon rende hij er heen. Vlug trok hij zijn jas uit, pakte Ans op en wikkelde haar in zijn jas. Zo snel mogelijk liepen ze weer naar zijn huis. Daar aangekomen zette hij Ans in een stoel en gaf haar iets warms te drinken. Langzaam begon Answeer wat bij te komen. "Wat doen jullie in hemelsnaam buiten in dit weer?" Maar antwoorden kon Ans niet. Ze was nog zo moe en ze schaamde zich nu wel heel erg. De boswachterzag wel dat ze het heel moelijk had. "Nu, hier zijn jullie veilig dus ga voorlopig maar wat slapen. Dan hoor ik het morgen wel." Hij krabde zich eens achter zijn oor, want vreemd vond hij het allemaal wel.
De andere morgen werd Ans wakker. Ze voelde iets wat erg zwaar en warm was en tegen haar aanlag. Slaperig keek ze er naar. Dat was Bruno de hond, die haar de hele nacht warm gehouden had. "Zo" klonk een krakende stem, "ben je eindelijk wakker?" Ans keek naar de oude vrouw die in een hoekje op een stoel zat. "Ik heb honger" zei Ans. "Ja, en je denkt zeker dat ik het eten zo kan oprapen. Nou, mooi niet! Hier heb je een stuk brood." Ze gooide het naar Ans. Vlug pakte Ans het en gaf de helft aan Bruno, die het smakkend op at. "Je komt maar eens uit bed" zei de oude vrouw. "Ik ga wat water halen en jij kan beginnen om eens wat op te ruimen." En ze ging de deur uit. Maar ze had er geen erg in dat de deur een beetje open stond. "Ik loop hier ook weg" dacht Ans. En snel stond zij op en griste haar schoenen van de grond. Zonder nog ergens naar te kijken rende zij de deur uit. Bruno, die alles gezien had, rende mee. Zo hard zij kon liep ze. Net zo lang tot ze niet meer kon en hijgend stil stond en omkeek. Nee, niemand had haar gevolgd. "O Bruno! Dat je met mij meegegaan bent, dat vind ik lief van je. Maar wat moeten we nu? We zitten midden in een bos. Ik weet hier de weg niet." Met zijn kop scheef keek Bruno haar aan en blafte zacht. "We gaan maar weer wat verder lopen. We moeten zo ver mogelijk bij die oude vrouw vandaan zijn." En zo liepen ze samen door, Bruno vlak naast haar als of hij op haar moest passen. Na lang lopen konden ze niet meer. "We gaan daar bij die boom zitten." Het duurde niet lang of ze vielen in slaap. Het was al donker toen ze wakker schrokken van een zware stem. "Wat moeten jullie hier in de nacht?" Verbaasd keken ze op. "Het is de boom die begint te praten, Bruno. Kijk maar." De haren van Bruno stonden recht op zijn rug van schrik. De boom schudde zijn bladeren eens. "Ja, ik vraag mij af wat jullie hier om deze tijd in het bos doen. Het is gevaarlijk. Ik voel aan mijn wortels dat er een orkaan aan komt." "Dat kan niet" zei Ans,"die komen hier niet." "Zo, denk jij dat je het beter weet? Jij bent nog een kind. Ik ben oud, dus ik weet het beter." Nors keek Ans naar de boom. "Ik geloof dat jij heel eigenwijs bent. Je moet nog leren goed na te denken en naar ouderen te luisteren" mopperde de boom. "Ja hoor eens" zei Ans "het is nog veel te donker. Ik ga nog wat slapen."Woest schudde de boom zijn bladeren, wat een dom kind was dat! Maar toch kon de boom het niet laten om er steeds maar aan te denkenhoe dat tweetal veilig uit bos te krijgen.
De andere morgen schrok Ans wakker door een bel, die door de slaapzaalgalmde. "We moeten opstaan" riep Ilze. "Ben je gek?" zei Ans "Het is nog veel te vroeg!" "Kom nu maar" zei Ilze "anders ben je niet op tijd klaar."Keurig waste en verzorgde Ilze zich en deed een schone jurk aan. Ans bekeek alles eens en dacht: "dat doe ik niet." En zo trok ze de kleren van gisteren weer aan, streek het haar glad en vond het zo wel best. "Ga je zó mee?" vroeg Ilze verbaasd. "Ja, ik vind het goed zo." "Nou ja,je moet het zelf weten" zei Ilze en haalde haar schouders op. Ze vond het wel vreemd, maar ja Ans was nu eenmaal een vreemd meisje. Al vlug liepen ze naar de eetzaal en gingen zitten. Daar klonk een stem: "Goede morgen meisjes. We gaan allemaalom de beurt eten halen." Langzaam ging Ans ook. Nee hoor, ze had het al gezien: boterhammen met worst en kaas!Heel anders dan thuis. Daarom liet ze alles staan en liep weer naar haar stoel. Een vriendelijke stem klonk naast haar: "Waarom heb je geen eten meegenomen?" "Ik wil dit eten niet" antwoordde Ans. "Ik vind dat niet lekker!" "Kom eens mee naar voren kind en laat mij jou eens goed bekijken." Traag stond Ans op en stond nu voor de lerares. Die bekeek haar eens aandachtig. "Vind jij nu dat je er netjes uit ziet?" Nors antwoordde Ans: "Dat weet ik niet en het kan mij ook niet schelen" zei ze. "Ja, dat kan. Maar ik vind dat je zo dus niet lekker kan eten. Dus ga maar naar de gang en wacht daar maar op ons!" "Ja maar..." zei Ans. "Schiet nu maar op!" zei de lerares. "Nou, best" dacht Ans "dan maar geen eten, wat kan mij dat schelen." Veel ogen keken haar na en zachtjes werd er gelachen. Ans keek naar een meisje dat zat te proesten van het lachen. Wat een naar kind met datpoppengezicht en die mooie krullen! Boos liep ze weg. En daar stond ze dan op de gang. Het verveelde haar eigenlijk al snel. "Ik ga naar buiten" dacht ze en vlug liep ze de lange gang door, maakte zachtjes de deur open en glipte naar buiten. Snel zette ze het op een rennen, vlugger en vlugger, tot ze geen adem meer over had. Toen stond ze stil, ze kon niet meer.Hijgend keek ze om. Nee, niets te zien. Snel liep ze door en kwam ineen paarsmalle stegen terecht. Een oude vrouw die daar liep keek eens aandachtig naar haar. Nu werd Ans toch een beetje bang. De vrouw kwam achter haar lopen. "Het is net een heks" dacht Ans. Ze probeerde nog sneller te lopen, maar de vrouw haalde haar toch in. "Wat doe jijhier? Waar kom je vandaan?" vroeg de vrouw. "Dat gaat je niets aan" antwoordde Ans bibberend. "Dat dacht je maar. Je moet hier niet lopen, dat is gevaarlijk." "Ga weg" riep Ans, "laat mij alleen!" "Nee" zei de vrouw, "meisjes als jij moeten hier niet alleen lopen. Ben je ergens van weggelopen?Kom liever met mij mee, dat is veiliger. Ik heb ook iets te eten voor je want je ziet er hongerig uit." Ja, dat voelde Ans nu ook, en o! het begon nog te regenen ook.Heel snel was ze doornat. "Kom nu maar onder mijn paraplu." Ans keek eens naar dat vieze oude ding, maar toch begon ze met de vrouw mee te lopen, die al snel voor een oud krot stil hield en daar de deur van opende. "Kom naar binnen, het is hier droog." Angstig keek Ans in het vieze huisje rond. "Ja, het zal niet zo mooi zijn als je gewend bent, maar daar geef je denk ik niet om, anders was je daar niet weggelopen." "Ik moet terug naar mijn school" stotterde Ans. "Nee hoor, je blijft maar hier, ik kan jou goed gebruiken. En als je niet luistert verkoop ik je misschien!" "Maar dat kan niet" huilde Ans. "Ik moet ook weer eens naar mijn ouders terug en in het internaat gaan ze mij tochzoeken." "Hier vinden ze je nooit" lachte de vrouw gemeen. "En nu je mond houden. Ga maar daar op die deken liggen. Ik roep de hond, die kan op je passen. Kom Bruno!" Een grote bruine hond kwam dichterbij. "Zit en oppassen!" zei de vrouw. Daar ging de hond voor Ans zitten. Die maakte zich klein, kroop in een hoekje en zei zachtjes: "O mama, ik ben zo bang!"
Daar stond Ansnu in de gang.Verschillende meisjes stonden met elkaar te praten. Verbaasd keken ze naar Ans. Een meisje stapte naar voren en zei: hallo ik ben Ilze, kom je ook hier wonen. Boos keek Ansje haar aan, : Ja maar niet vrijwillig, ik moet van mijn ouders en blijven doe ik hier niet!; Kom nu maar vast met ons mee we gaan naar de eetzaal om te eten. ;Als je wilt kun je naast mij zitten. Langzaam liep Ansje mee, want ze had ook wel een beetje honger.Toen ze in de eetzaal aan kwamen keek Ansje verbaasd rond, wat een lange tafels met borden er op.; Kom hier gaan we zitten fluisterde Ilze.Om de beurt liepen ze netjes naar voren om eten te halen.Toen Ansje aan de beurt was keek de lerares haar aan .;Hallo jij bent nieuw hier, smakelijk eten .Wat een verschil met thuis, daar maakte mama altijd wat zij lekker vond. En wat zij nu kreeg, nee dat vond ze er niet lekker uit zien. Dapper probeerde ze haar tranen tegen te houden. ;Denk je dat je het lekker vind fluisterde Ilze; Nee ,ik eet dit niet op .; Je kunt beter eten ,vannacht heb je honger.Resoluut schoof Ansje het bord weg. ;Zo sprak de lerares, jullie mogen in de grote kamer nog wat gaan lezen of een spelletje doen.; Wat saai dacht Ansje en dacht aan het heerlijke ravotten wat ze thuis in de tuin altijd deed.! Daar hoorde ze de stem van de lerares.; Ansje wil jij nog even blijven dan kunnen we nog even praten! Zo meisje vertel mij eens waarom jij je eten heb laten staan? ; Ja gewoon omdat ik dat niet lekker vond. ;Heb je er dan wel van geproefd? ; Nee want kon dat zo wel zien! ; Ja ,ik wil dat nu wel door de vingers zien , om dat het je eerste avond is maar voortaan moet je het op eten. Nukkig keek Ansje haar aan. O, Dit is er een waar we veel werk aan zullen hebben, dacht de lerares. ; Ik zal je nu naar de badkamer brengen , je kunt je dan klaar maken voor de nacht. In de grote badkamer keek ze weer verbaasd op, Veel fonteinen stonden naast elkaar lans een muur. ; Je tanden poetsen en je gezicht en handen wassen. ;Kind hoe kom je aan al die beschadigingen op je huid? Dat is niets, daar geef ik niet om. O, die heerlijke douche thuis en mama die altijd hielp.; Morgen word je op tijd gewekt , je wassen dan je school uniform aan en naar de eetzaal komen, maar dat zie je wel van de andere meisjes. ; Wel te rusten . Weldra waren de andere meisjes ook klaar en werd het licht uitgedaan . Een groot gevoel van heimwee kwam over Ansje en stil liet ze haar tranen de vrije loop, boos op vader en moeder die haar hier gebracht hadden.; Slaap je alfluisterde Ilze. ; Nee ik kan niet slapen, ik wil hier niet zijn, mijn ouders willen mij kwijt, daarom ben ik hier.; Ach , probeer wat te slapen morgen ziet alles er weer anders uit, het valt hier best mee!;Als je wilt kunnen we vriendinnen worden? Dat weet ik nog niet ,ik ga liever naar huis! Het duurde lang voor Ansje in slaap viel.Maar na uren daarna klonk toch ook haar regelmatige ademhaling en sliep zij toch ook.
In een dorp op Sumatra woonde Ansje. Haar ouders kwamen uit Nederland,haar vader kon daareen goede baan krijgen en is toen met haar moeder op Sumatra gaan wonen. En daar is Ansje toen na een paar jaar geboren. Zij groeide daar heerlijk op, Ans klein, vrolijk, goedlachs. Altijd weer hoorde je haar klaterende lach. Maar toen ze groter werd kwamen de problemen. Wat zij het liefste deed was in bomen klimmen met de kinderen uit de buurt. Maar soms eigenlijk ookwel heel gevaarlijke spelletjes. Ook spijbelen op school. Moeder mopperde dan als ze weer thuis kwam met gescheurde kleding.Ook dikwijls met schrammen en bulten.
"Kind gedraag je toch eens als een meisje, dit kan toch zo niet door gaan." Op een dag, toen ze weer thuis kwam met een lelijke hoofdwond waar moeder erg van schrok, was bij haar de maat vol. "Dit kan zo niet doorgaan" zei moeder. "Ik weet niet meer wat ik met je aan moet. Vanavond ga ik er met je vader over praten." Nu schrokAnsjetoch wel even. Maar toen ze 's avond in haar bed lag dacht ze: "Het zal wel meevallen." Maar toen moeder er met vader over sprak, vond deze toch ook wel dat er wat moest veranderen. "Ik denk, dat het het beste is als ze naar een internaat gaat. Ze wordt veel te groot voor al dat soort spelletjes. Ze moet leren luisteren en op school beter haar best doen. Eenjongedameworden!" Allebei vonden ze het niet leuk, maar wisten wel dat het moest gebeuren. Op een dag zei vader dat ze na het eten eens met Ansje wildenpraten. "Vanavond? Nee, ik wil nog buitenspelen!" mopperde Ansje. "Niet zeuren, we hebben je iets te vertellen." Toen Ansje hoorde wat ze van plan waren, schrok ze toch wel! "Maar dat wil ik niet, ik blijf hier! Ik ga niet naar een internaat!" en boos liep ze naar haar kamer en gooide de deur met een klap dicht. "Laat maar" zei vader, "ze moet er aan wennen." "We gaan niet naar boven, zij moet zelf weer naar beneden komen." Maar dat gebeurde die avond niet meer. De volgende dag deed Ansje net of er niets gebeurd was. Maar de week die volgde er werden allerlei inkopen gedaan. Onwillig stond het meisjealles te passen. "Een schooluniform, wat moet ik daar nu mee? En dan die gekke schoenen!" Maar veel durfde ze niet te zeggen, vader keek soms zonaar haar! Haar vriendinnen,daar had ze ook niets aan. Die vonden het wel jammer, maar verder gingen ze weer spelen. En zo kwam de dag dat zij in de auto moest stappen om haar weg te brengen. Woest schopte zij eerst nog tegen de auto aan, maar vader pakte haar pardoes op en zette haar achterin. "Jullie willen mij alleen maar kwijt!" gilde ze. "Kind toch!" sprak moeder bedroefd, "Het is toch voor je eigen best wil." "Nu je mond houden" sprak vader. Na een paar uur rijden zei vader: "Zo, we zijn er" en keek naar het grote mooie huis. Moeder probeerde een arm om haar heen te slaan maar Ansje wilde er niets van weten. Langzaam liep Ansje achter haar ouders aan. Daar ging de grote deur al open. Een vriendelijke stem zei: "Hallo, bent u daar? Kom binnen. Jij bent zeker Ansje?"Een paar boze ogen keken de vrouw aan. "Ansje!" zei vader waarschuwend, maar daar klonk al de stem van de vrouw: "Ansje, zeg je ouders maar gedagen ga maar naar de andere kamer. Daar zijn al wat meisjes." Zonder naar haar ouders te kijken liep ze boos weg. Met tranen in haar ogen keek moeder haar na. "Gaat u maar rustig naar huis, het komt allemaal wel in orde." sprak de vriendelijke dame. En zo vertrokken de ouders van Ansje.
"Wat is dit leuk!" dacht moeder. "Een muis die ik zelf kan maken. Dat is iets voor mijn kleine Nina, die houdt zo veel van muisjes. Leuk voor haar verjaardag". En zo gingen moeders vaardige handen aan het werk. "Eerst het patroontje uitknippen" mompelde ze. "En kijk, zo moet ik het naaien". Vlug de naaimachine op tafel. En na een poosje begon het al echt op een muis te lijken. "Nu zijn buik opvullen met watten en dan de oortjes er aan".
Verbaasd keek moeder op, het leek wel of ze iets hoorde. "Hallo. Ben ik nu nog niet klaar? Je zit maar in mijn buik te steken, daar voel ik echt wel iets van hoor". Aandachtig bekeek moeder de muis. Nee, ze had zich vergist, muizen kunnen toch niet praten. Zo nu even mooi inpakken en morgen krijgt Nina hem bij het ontbijt.
Wat was dat een feest toen Nina haar cadeautjes uitpakte. Het mooist vond ze de muis. "Kijk eens mama wat leuk, hij heeft een broekje aan. En oh, die oogjes en een mooi lang staartje. Ik noem hem Fifi, mag hij mee naar school?" "Ja, vooruit maar, omdat je jarig bent".
En zo zatNina op school op haar stoeltje. Fifi zat voor haar op de tafel. Nina kon haar ogen niet van hem afhouden. Het kleine muizensnoetje zag er zo vrolijk uit. Het was net of zijn kleine oogjes haar toe lachten. Fifi had ook plezier, hij had nu een klein vrouwtje dat veel van hem hield.
Toen Nina s avonds naar bed ging zette ze Fifi naast haar bed op het kastje. Toen ze een paar uur had geslapen werd ze wakker. Ga eens een beetje opzij, ik heb het koud. Verbaasd keek Nina naar de muis. Het was Fifi die praatte. Gehoorzaam schikte ze wat op. Kom maar in mijn bed, hier is het lekker warm.Vlug kroop Fifi tegen haar aan. Waarom heb ik geen bed? Ja, dat weet ik ook niet. Maar ik kan er morgen wel een voor je maken. Dat is goed, snufte Fifi en zijn oogjes vielen dicht.
De andere morgen waren ze al vroeg wakker. Ik ga nu eten, zei Nina, en dan ga ik naar school. Goed hoor, zei Fifi, en zo liet Nina Fifi alleen. Die keek eens de kamer rond. Wat is dat voor grote kast, daar ga ik eens in kijken. Wat mooi allemaal: grote blokken. Daar ga ik mee spelen. Wel een uur was Fifi ingespannen bezig. Opeens zag hij een grote doos. Wat zou daar nu in zitten?
Voorzichtig maakte hij de doos open. "Wat leuk, ik kan mij verkleden, alles past mij". Trots keek hij in de spiegel: "Ik lijk wel een piraat". Daar ging de deur open. Nina kwam binnen. Wat ben je nu aan het doen? Ik ben een piraat, zei Fifi. Wel nee, je bent Zorro. "Ja, die ken ik niet" zei Fifi. Kom doe die kleren nu maar uit, ik wil gaan eten. Ik heb ook honger, zei Fifi. Kan ik ook wat te eten krijgen? Natuurlijk,antwoordde Nina.
Zo gingen ze samen naar de keuken. Nina zette Fifi voor zich op tafel. Wat staat daar een grote kom. Daar kan ik zeker in zitten? Nee' schaterde Nina. "Mallerd. Daar moet je uit eten." Ik heb het erg koud, zei Fifi. Ik wil ook zon trui als jij hebt.Goed, ik zal gaan zoeken. Even later kwam Nina met een mooie gele trui. Snel trok Fifi hem aan. Zo, lekker warm. En nu ga ik eten.
En zo ging de dag snel voorbij. s Avonds kroop Fifi in het lekkere bedje dat Nina gemaakt had in een lade van de kast. Maar Fifi kon niet slapen. Telkens keek hij met zijnkleine muizenkopje om een hoekje of Nina al sliep. Hij wilde zo graag nog eens spelen met de blokken. Ja hoor, daar sprong hij uit de la. "Ik ga een mooie bloembak maken voor Nina. Ik doe er dan een mooie plant in uit de tuin".
Even later liep hij naar beneden. Maar wat een schrik. Daar liep hij tegen een grote kooi aan. Een groot fladderend beest keek hem boos aan. Zeg kun je niet uitkijken. Ik zit heerlijk te slapen en dan gebeurt er dit. Neem mij niet kwalijk, stotterde Fifi. Ik had u niet gezien. Wie ben je, vroeg de vogel boos. Ik ben Fifi en Nina is mijn vriendje. O, dan is het goed. Zij is ook mijn vriendje. Maar wat ga je doen? Ik haal een plant voor Nina. Oké, maar schiet een beetje op want ik wil slapen.
En zo klom Fifi een poosje later weer in het warme bedje. Zijn neusje kriebelde van genot, en even later sliep hij. De volgende ochtend was er een grote verrassing voor Fifi. Moeder had nog twee muizen gemaakt. Fifi sprong van blijdschap rond. Wat fijn, nu kan ik met jullie spelen als Nina naar school is. Ja, zei moeder, en het mooiste is nog dat andere kinderen ook zon muisje kunnen hebben.
Kijk, hier staat hoe ik Fifi heb gemaakt. Ja, zei Fifi stoer, het prikt wel in je buik. Dat moet wel, zei mama, maar dat is maar heel even. Ik ben toch heel blij dat ik bij jullie ben, want ik vind het heel fijn' zei Fifi. 'Ja' zei Nina met een ernstig snoetje 'dat vind ik ook!
Er is een zusje geboren bij Johan thuis. Al jaren waren ze met z'n drieën geweest, en Johan vond het wat fijn zo als het was. Maar nu, niemand had meer tijd voor hem. Zijn moeder, die had helemaal geen tijd meer, was hele dagen met het kindje bezig. Zijn vader, die liepmeteen naar de babykamer als hij van zijn werk thuis kwam. En dan die vele visite's.Dat hoorde er zo bij, zei z'n moeder. Iedereen komt de baby bewonderen. En hem zagen ze niet eens staan. "En dat moet ik dan leuk vinden" dacht hij. Nee hij vond dat er niets aan, voor hem was geen tijd meer. Ze hielden alleen maar van het kleine zusje. "Waarom zou ik hier blijven?" dacht hij. "Ik denk dat ik maar weg ga!" Zo liep hij maar te denken de laatste tijd. Op een avond in zijn bed bedacht hij: ik ga morgen weg. Toen het stil was in huis sloop hij uit bed en pakte wat spullen in om mee te nemen, en stopte dat onder zijn bed. Zachtjes ging hij weer in bed. Snel was hetmorgenen zo ging hij, terwijl zijn moeder de baby verzorgde, zijn ontbijt opeten, pakte nog een paar extra boterhammen, riep gedag en ging de deur uit. Op weg naarschool. Eigenlijk had hij daar ook geen zin in. Opeens bedacht hij: "Waarom zou ik dat doen? Ik ga ook niet naar school. Ik ga de stad in, leuk naar de winkels kijken. Dat is veel leuker dan naar school gaan. Ik heb mijn lessen toch ook niet geleerd, ze hebben dat thuis niet eens gemerkt". En zo liep hij maar door. Eerst vond hij het wel leuk, maar langzaam werd hij moe, en vond het ook niet zo leuk meer. Hij kreeg het koud en de boterhammen waren ook op. Maar hij dacht er niet aan om naar huis te gaan. "Waarom zou ik? Ze missen mij toch niet". Daar zag hij een huis wat ze aan het bouwen waren. "Ik ga daarin". Hij keek eens rond of niemand het zag, en glipte toen vlug naar binnen. "Zo, dat is misschien wat warmer". Hij nestelde zich in een hoekje en dommelde zo in slaap van vermoeidheid door het vele lopen. Maar thuis, o wat was daar een onrust! Moeder wachtte zijn vader al op. Huilend riep ze: "Onze Johan is niet op school geweest. Hij is ook nietthuis gekomen. Er is vast iets gebeurd"! Ja daar werd vader ook wit van schrik. "Ik ga hem zoeken, en als ik hem niet vind ga ik meteen naar de politie". "O, mijn jongen, waar zou hij nu toch zijn?" snikte moeder. Het was al donker toen vader weer terug kwam. "Ik heb hem niet kunnen vinden, de politie gaat verder zoeken". En zo zaten ze samen stil bijeen, steeds maar luisterend of ze de bel hoorden. En eindelijk, daar hoorde ze hem. Zo gauw als mogelijk liepen ze naar de deur, deden open en daar stond een politieagent met hun jongen. "Zo, hier is de wegloper; hij heeft z'n lesje welgeleerd. Ik heb hem eens goed toegesproken! Breng hem maar snel onder de douche, zodat hij weer warm wordt. Hij zal jullie straks wel vertellen waar ik hem gevonden heb". Johan voelde veel spijt toen hij zag hoe ongerust zijn ouders waren. Later vertelde hij waarom hij het gedaan had, en waar hij geweest was. Ja nu wisten zijn ouders ook dat zij het verkeerd gedaan hadden. "Ach natuurlijk houden we ook van je. Jij bent toch onze lieve grote zoon! Kom dan gaan we naar je zusje kijken". En alsof het kleintje het voelde gingen haar oogjes open, keek ze Johan aan en krulde een lief lachje om haar mondje.Verbaasd keek hij. "Ze lacht naar mij" stamelde hij en in eens voelde hij hoeveel hij van dit kleine kindje hield. "Ik moet altijd voor haar zorgen enbeschermen" zei hij. "Ja" zeiden zijn ouders, "ik denk dat ze ook op haar grote broer gaat rekenen". In de nacht toen de rust was teruggekeerd zeiden zijn ouders: "Wij hebben ookonze les geleerd". Blij en gelukkig viel iedereen in slaap wetend dat alles weer goed was.
"Naar bed kind, het is tijd. Morgen moet je weer op tijd opstaan om naar school te gaan. Je weet hoe slecht je 's morgens uit je bedje kan komen."
"Nee, ik wil nog niet. Ik ben bang, het gaat vast onweren. Ik wil bij jullie slapen." zei Josje. "Wel nee" zei vader. "Daar wordt je veel te groot voor, gewoon in je eigen bed".
"Maar ik ben bang". "Voor onweer hoef je niet bang te zijn. Kom we gaan naar boven"'. Mokkend ging Josje mee. En weldra lagen ze alle drie in diepe rust. Opeens werd Josje wakker. Luisterend keek ze de donkere kamer in. Hoorde ze daar in de verte een gerommel? Angstig keek ze rond. Ja daar verlichtte een bliksem haar kamer. De regen en wind begon tegen haar raam kletteren. Opeens rukte de wind haar raam open. Sidderend van angst keek ze toe: wat was dat nu? Een groot zwart ding sprong haar kamer in. "Zo. Even uitrusten!" hoorde ze zeggen. "Wie ben je?" fluisterde ze met grote angstogen. Nu zag ze het goed. Een groot zwart monster keek haar met fonkelende ogen aan. "Ga weg" huilde Josje, "ik ben bang van je!" "Waarom ben je bang van mij? Ik doe je toch niets. Ik ben een onweermonster; van mij moet je niet bang zijn hoor! Wij maken het onweer". "Maar die harde klappen dan?" zei Josje. "Ja dat doen wij onweermonsters. Dat vinden wij leuk. De wind probeert ons te vangen, wij rennen en springen langs de hemel. En als die je die lichtflitsen ziet dan botsen wij tegen elkaar op, o zo leuk! En regen, dat vinden we heerlijk. Je kunt dus altijd fijn in je bedje blijven liggen en naar ons luisteren, want je weet nu dat wij heel veel plezier hebben. Maar ik nu ga ik weer verder. Ik ga het raam weer uit, doe jij het maar achter mij dicht.... En Josje, niet meer bang zijn. Laat ons maar lekker spelen. Daaaag! Ga jij maar weer lekker slapen Josje". "Dag onweermonster. Ik zal nu nooit meer bang zijn voor onweer. Ik weet nu dat jullie gewoon lekker aan het spelen zijn.....daaaaag!"
Wat is er toch jongen, waarom loop jij je toch zo te vervelen?
Boos antwoordde Jaap: "Iedereen gaat naar de wintersport. Ik hoor als zij terug komen alle leuke verhalen. En wat heb ik? Niets! Ik heb niemand om mee te spelen". "Waarom ga je niet in je kamer spelen? Je heb zo veel mooie leuke spellen en een mooi boek gekregen op sinterklaasavond". "Nee, daar heb ik geen zin in!" En boos liep hij de deur uit, roepend: "Ik ga wel naar buiten!" Nijdig liep hij de straat uit de singel op. Mopperend liep hij door, denkend: "Wat moet ik nu? Bah, wat is dit een nare tijd!" Iedere keer als hij een steentje zag schopte hij het weg. Nors en boos keek hij. Daar zag hij een wat grotere steen en hopla, die ging tegen een grote doos. "Wat is dat?" hoorde hij. Daar kroop een jongen uit de doos. Wat was die dun gekleed en wat zag hijer koud en hongerig uit! "Waarom zit jij in die doos"? "Ja, wat denk je? Niet voor mijn plezier".
"Je gaat er toch zelf in?" zei Jaap. "Ja, jij kan makkelijk praten. Kijk maar eens, je hebt een mooie dikke jas aan en warme schoenen, en je ziet er ookniet naar uit dat je honger hebt". "Nee", zei Jaap en keek eens naar zijn jas en schoenen. "Waar kom jij dan vandaan, en slaap je dan ook in die doos?" "Ja, ik ben weggegaan bij mijn ouders. Waar wij wonen is er altijd oorlog en er was ook geen eten meer. Ik ben de oudste van de kinderen. Ik heb mij steeds in auto's verstopt en zo ben ik hier terecht gekomen! Maar waar ik heen moet weet ik niet. Daarom slaap ik in die doos". "Hoe heet je dan?" "Ach, noem mij maar Don. Dat vind ik wel een mooie naam." "Weet je wat?" zei Jaap opeens, "Ga met mij mee naar huis. Mijn moeder heeft wel wat teeten, en ook wel wat warme kleding". "Ja, ik ben niet gek! Stel je voor dat je moeder naar de politie gaat. Dan moet ik weer terug naar mijn eigen land!" "Nee hoor, dat doet ze niet, dat beloof ik je." zei Jaap. "Ja, dan ga ik maar mee, want ik kan het zo ook niet langer uithouden". Wat keek moeder verbaasd op! Met wie kwam Jaap daar nu aan en wat ziet die jongen er zielig uit. "Mam, dit is Don. Ik heb hem gevonden in een grote doos op straat". "Maar jongens toch, kom vlug binnen". Verbaasd keek Don naar de grote mooie keuken. En wat rook het daar lekker! "Kan hij wat eten krijgen en wat warme kleren van mij"? "Ja, kom maar mee. Ga eerst maar lekker onder een warme douche, want dat is wel nodig zie ik!" Een poosje later...kwam er een heel andere jongen binnen. Gretig hapte hij in de lekkere boterhammen die moeder klaar gemaakt had. Dankbaar keek hij rond en zei: "Wat heeft u het mooi hier! Ik voel mij nu zo heerlijk warm". "Hij mag hier toch wel blijven mam"? "Ja, ik ga dat vanavond met je vader bespreken, hoe we dat kunnen gaan doen. Want zo kan het met hem niet door gaan". "Ja" zei Jaap "dat vind ik ook en weet u het is bijna Kerstmis, dan moeten alle mensen het toch fijn hebben. Ik schaam mij wel dat ik zo ondankbaar ben geweest!" "Maar gelukkig heb je Don gevonden" zei moeder. "Voor hem gaan we goed zorgen en aan zijn ouders sturen we een groot kerstpakket, zodat ze met de kerst lekker kunnen eten". Met stralende ogen keek Don hen aan. "Kan ik er dan ook een brief bij doen voor mijn ouders?" "Natuurlijk, en wens ze fijne Kerstdagen.
Het boek van Sint-Nicolaas is gestolen! riep de regelpiet.Ik kan het nergens meer vinden.Wat erg! riep de kleinste piet. Wat vervelend nu! riep de regelpiet. Ik heb het echt goed opgeborgen. Ik snap er niets van. We moeten het aan Sint-Nicolaas vertellen. Wat zal hij dat erg vinden! En zo gingen ze allemaal naar Sint Nicolaas om de slechte boodschap te vertellen. Sint Nicolaas schrok daar ook wel even van. Ik kan dat boek niet missen, dat weten jullie.Kunnen we de speurclub van vier niet om hulp vragen? vroeg de denkpiet. Ja dat is een goed idee. Dat gaan we doen zei Sint Nicolaas. En zo ging bij Micha de telefoon. Snel nam hij op. Vol verbazing hoorde hij het verhaal van de regelpiet aan.Natuurlijk wil ik mijn best doen om het boek zo snel mogelijk te vinden. Want dit was een ramp voor Sint Nicolaas en ook voor de kinderen. Wij gaan onmiddellijk aan de slag om het boek op te sporen. Vlug telefoneerde hij de clubgenoten Koen, Sonja en Nina. Snel kwamen ze bij elkaar en bedachten een manier om de dief op te sporen. We vragen eerst de kinderen uit de buurt of zij iets verdachts gezien hebben zei Micha. Wacht eens! zei Nina. Nu we het er zo over hebben: het is mij de laatste tijd opgevallen dat Kees zo vreemd doet! Er moet iemand belang bij hebben om het boek te stelen. En Kees haalt allerlei kattenkwaad uit en plaagt veel mensen en kleine kinderen. En als ik zeg dat hij zo niets van Sint Nicolaas krijgt, lacht hij mij uit en zegt dat hij het grootste cadeau krijgt. Dat is vreemd zei Micha. Ik ga eens op de computer kijken of het boek soms te koop aangeboden wordt aan kinderen die ook niet al te braaf geweest zijn. En Koen, speur jij eens wat rond het huis van Kees. En wat zag Koen daar? In een schuurtje bij het huis zat Kees met rode oren van spanning in het boek van Sinterklaas te lezen. Snel rende Koen naar Micha. Ik heb het gezien, Kees zit in de schuur bij hem thuis in het boek te lezen. Dat klopt zei Micha. Ik heb ook gezien dat hij het te koop aanbiedt. Sonja en Nina, schrijven jullie samen een brief en zeg daarin dat hij het boek onmiddellijk bij ons moet bezorgen, omdat wij anders naar de politie gaan. Geef die morgen aan Kees op school! Toen het s avonds donker werd sloop Kees met het boek mooi ingepakt naar het huis van Micha, belde aan en liep toen snel weg. Micha vond het direct, want hij had wel gedacht dat het zo zou gaan en zo kwam het boek tot grote blijdschap van Sinterklaas en de pieten weer netjes terug waar het hoorde. En denken jullie nu dat Kees een groot cadeau kreeg? Hij kreeg helemaal niets! Dat is zijn verdiende loon vond Sint Nicolaas. Zo is het vonden de pieten.
Ik heet Sonja en ben zes jaar oud. Mijn zusje heet Nola en zij is ook zes jaar oud. Wij zijn een tweeling. Eigenlijk heel gek, als ik in de spiegel kijk, dan zie ik Nola. Wij zien er precies het zelfde uit, alleen ik heb een klein moedervlekje op mijn voet. Toen wij klein waren vond ik het wel leuk om een tweeling te zijn. Iedereen keek naar ons en we kregen meestal wel snoepjes en ze vonden ons heel lief.
Maar nu vind ik het helemaal niet leuk meer. Mijn zusje is helemaal niet aardig tegen mij! Toen wij nog klein waren wilde zij altijd spelen met iets waar ik net mee aan het spelen was. Dat vond ik niet altijd leuk maar ik gaf het dan ook maar aan haar. Maar nu ik naar school ga is het anders. Altijd als ik weer eens een vriendinnetje heb probeert zij die af te pakken en het lukt haar meestal ook. We zitten op school naast elkaar. Als we dan een taallesje moeten maken ; dan pakt ze snel mijn lesje af waar ik zo mijn best op heb gedaan en geeft ze haar lesje wat helemaal niet goed is aan mij. Ik heb wel eens iets aan mama of papa verteld maar dan vind ik mij zelf een klikspaan dus doe ik dat maar niet meer.
Op een dag liepen wij van school naar huis en hoorde wij een zielig miauwen. Snel ging ik kijken. Een klein poesje was in het water gevallen; ik pakte haar snel want het lag mooi aan de kant te spartelen en zo kon ik haar mooi redden. Snel pakte Nola het poesje van mij af. Hard lopend liep ze er mee naar huis. Thuis gekomen riep ze: Mama, ik heb een poesje uit het water gered. Mag ik het houden? Kind toch zei mama, wat ben je toch een flink meisje. Je mag het poesje houden en het is nu van jou. Ik kreeg er tranen van in mijn ogen maar ik wilde niet huilen. Ik wilde ook flink zijn! Op een dag toen wij naar school liepen was zij mij weer zo aan het plagen. Ik mocht niet meer met het poesje spelen. Huilend liep ik weg. Ik had zo veel tranen in mijn ogen, dat ik niet zag dat er een auto aan kwam. Ik hoorde Nola nog gillen en roepen: Sonja kijk uit! maar het was al te laat. Daarna voelde ik niets meer. Ik werd weer wakker in het ziekenhuis en zag mama en papa met Nola staan. Wat zagen zij wit! De dokter had op een foto gezien dat mijn been gebroken was. Daarom moest er gips om heen. Ik had ook hoofdpijn en daarom moest ik een week in het ziekenhuis blijven. Ik vond het wel niet zo leuk, maar ik dacht wel: Hier kan Nola mij niet meer plagen. De andere dag kwamen mama, papa en Nola mij bezoeken. En wat ik zag: Nola helemaal in tranen. Snikkend zei ze: Ïk heb alles verteld want ik heb er zon spijt van. Ik zal je nooit meer zo plagen. Mama en papa waren heel verbaasd geweest. Dat Nola wel plagen kon dat wisten ze, maar dat het zon plaaggeest was dat wisten ze niet! De dokter die ook alles gehoord had zei: Het is ook een beetje je eigen schuld, je moet leren om voor jezelf op te komen en niet alles goed vinden. Wil je dat onthouden Sonja? En of ik dat wilde. Nola zei: Nu gaat alles anders worden, dat beloof ik. Na een weekje mocht ik naar huis en kreeg allemaal mooie cadeautjes. Het was wel een beetje moeilijk om met mijn been in gips te lopen, maar Nola was de eerste die mij hielp. Na een poos mocht het gips er af. We spelen nu samen met de vriendinnetjes en het poesje is van ons allebei. Nu vind ik het weer fijn om een tweeling te zijn. Nola is nu mijn liefste zusje, mijn grootste vriendin en we kunnen heerlijk samen spelen.