Zo zei de uil tegen Pipi en dit is nu mijn huis. Hier moet je nu een week blijven!
Pipi keek eens rond. Waar is dan mijn bedje, vroeg hij. Ja, het is hier niet zo als bij je mama thuis.! We maken wel een bedje van veren voor je en daar kruip je vannacht dan maar in!
Ik vind het niet leuk, zei Pipi boos. Ja jongetje, als je lief bent dan hoef je hier ook niet meer te komen! Ik vind mijn nest trouwens wel mooi, zei de uil. Zo, nu ga ik wat te eten zoeken en in de tijd dat ik weg ben kan jij mooi mijn nest opruimen! En weg was de uil, o wat was Pipi boos.
Hij ging in een hoekje zitten en dacht ik doe lekker niks, ik wacht gewoon tot de uil terug komt. Maar wat duurde dat lang en wat kreeg hij een honger. Zachtjes begon Pipi te huilen. Hij wilde naar huis! Ik wil hier niet zijn! Het huilen klonk steeds harder. Opeens hoorde hij een stemmetje. Wat is hier aan de hand? Een spin keek over het randje van het nest. Wat doe jij hier? O, huilde Pipi, de uil heeft mij gevangen genomen en nu moet ik zijn nest opruimen en van alles voor hem doen en eten krijg ik niet! Kunt u mij helpen mevrouw de spin?
Is die uil nu helemaal gek geworden, ik zal je helpen ontsnappen, zei de spin. Ja, zei Pipi, alstublieft.
Ik ga van spinrag een mooi trapje maken, en daar kan jij dan mee naar beneden klimmen. Ja goed, zei Pipi, maar het moet wel vlug gaan want misschien blijft de uil nu niet lang meer weg! En zo ging mevrouw spin haastig aan het werk! En weldra klom Pipi naar beneden langs een mooi spinnerag. Precies op tijd want daar kwam de uil al aan vliegen. Snel, riep de spin, klim op mijn rugdan loop ik hard weg.! Zo, zei de uil terwijl hij weer op zijn nest neerstreek, ik hoop dat je mijn nest schoon gemaakt heb, dan kun je mijn eten eens klaarmaken! Wat is dat nu , hij keek eens goed rond. Waar ben je kwajongen, kom te voorschijn. De uil snapte er niets meer van , hij zocht en zocht en vond geen spoor van Pipi. Eens kijken of hij soms uit het nest gevallen is, maar nee nergens een Pipi te vinden. Ja, zei hij, nu moet ik maar eens goed nadenken... waar zou die dekselse kwajongengebleven zijn ? Dit is echt niet meer leuk, hier kan ik heel boos om worden, bromde hij.
"Help,help", een benauwd roepen om hulp klonk er door het bos! Wat is dat, dacht de wijze uil, wie roept daar toch om hulp? Hij zat net boven in een boom,lekker uit te rusten. Hij sloeg zijn vleugels uit, en vloog eens rond om te kijken wat er aan de hand was. Jawel hoor, daar zag hij twee spartelende beentjes uit een holletje steken, met aan de voetjes mooie rode schoentjes. Als dat Pipi weer niet is, dacht de uil.En vlug vloog hij naar beneden om te kijken wat er aan de hand was. Jawel het was Pipi het peuterkaboutertje, die was weer eens nieuwsgierig geweest. Hij had een holletje ontdekt van een eekhoorn, en zijn nieuwsgierige kopje er in gestoken , en kon er nu niet meer uit. Mopperend zei de uil: "Met Pipi is er altijd wat, niets dan kattekwaad". Vlug riep de uil wat muizen bij elkaar: "Rennen jullie vlug naar het grote kabouterhuis en vraag om hulp voor Pipi". "Haal mij hier uit klonk het heel zachtjes, ik ben zo bang." Daar kwam de hulp al aan. Kabouter Grijsbaard voorop, wat keek hij boos: " Het is steeds dezelfde ondeugd waar we voor moeten komen" riep hij. Voorzichtig trokken ze aan de beentjes, ze kregen het er warm van. Daar kwam het zwarte gezichtje, z'n rode mutsje nog op, met veel traantjes te voorschijn. “Wat ben ik blij dat jullie mij eruit gehaald hebben, ik was zo bang, het was zo donker daar! Ja, zei de uil, met jou beleven we altijd wat, je moet veel braver zijn. Ja, snikte pipi, dat wordt ik ook voortaan. De uil keek hem eens aan, en zei: “Ik heb wat anders bedacht, je moet maar eens wat strafkrijgen.Je mama vindt het goed, want die weet ook niet goed raad met jou!” Je gaat voorlopig met mij mee naar het uilennest, sprak de uil. Nee huilde Pipi nu heel hard , dan kan ik niet meer in het bos spelen. Dat is precies de bedoeling, je moet maar eens boven in de boom blijven, en naar beneden kijken hoe braaf de andere kabouter kinderen zijn, misschien kun je daar wat van leren, zei kabouter Grijsbaard. En iedereen wist wel als Grijsbaard gesproken had, dan gebeurde het ook zo en daar werd de huilende Pipi op de uil gezet en meegenomen om te leren hoe hij zich moest gaan gedragen!
“Oh, wat moet ik toch hard werken!” zei de Paashaas. Hij probeerde de kruiwagen met grote chocolade paaseieren voor uit te duwen. Die moesten allemaal in de tuinen bij de kinderen thuis verstopt worden. Maar wat ging dat zwaar! In het bos lagen allemaal wortels van bomen. Die groeiden overal heen en daarom ging het ook zo moeilijk. Puffend bleef de paashaas even staan om uit te rusten. Gelukkig, daar zag hij kabouter Witbaard aan komen. Je kon wel aan zijn baard zien dat hij al oud was. “Zal ik je even helpen duwen?” vroeg hij aan de paashaas. “Ja, als je denkt dat je dat nog kan, dan heel graag!” “We proberen het gewoon” zei Witbaard. En samen duwden ze de kruiwagen over de hobbels en wortels in het bos. Maar oh! wat gebeurde er nu? De kruiwagen begon om te vallen. En daar vielen alle eieren er uit. “Kijk eens ze zijn allemaal kapot” huilde de paashaas.”Wat moet ik nu beginnen?” Ja kabouter Witbaard was ook wel geschrokken.”Rustig maar, ik ga even nadenken.” “Ik weet het!” riep hij. “We gaan naar het chocoladevrouwtje”. Hij haalde een klein fluitje uit zijn zak, blies er op, en daar kwamen wel tien kabouters aangehold.”We gaan naar het chocoladevrouwtje” riep Witbaard. ”Alle kapotte eieren oprapen en weer in de kruiwagen doen! Iedereen moet mee helpen”. En zo gingen ze snel op weg naar het vrouwtje. Daar zagen ze het huisje al. Met al dat lawaai kwam het chocoladevrouwtje al naar buiten. Wat zag zij er leuk uit met haar bruine jurkje aan en haar schortje met chocolade spetters, op haar neus een grote lik chocolade. Ze keek naar de huilende paashaas. ”Stil maar hoor, het komt wel weer goed. Maar jullie moeten allemaal helpen”. Ze zette een grote pot witte chocolade op het vuur. En iedereen kreeg een kwast. Zij vertelde hoe ze de eieren weer konden lijmen met warme chocolade. Zo kwamen alle kapotte eieren weer netjes in elkaar. Het ging er vrolijk aan toe met het kaboutervolkje. Ze zongen mooie liedjes en de paashaas zong lachend mee. Eindelijk waren ze klaar.”Nu gaan we met z’n allen de paaseieren verstoppen in de tuinen van de kinderen” zei Witbaard. “Ja,” riep de paashaas “dat is goed. Dan zijn ze nog mooi op tijd”. En zo gebeurde het dat mama op Paasmorgen zei: ”Micha ga eens in de tuin zoeken of de paashaas geweest is“. “Ja, ik ga ook mee”, zei papa. “Kijk eens mama wat een mooie eieren ik vind, met allemaal witte streepjes en wat veel”. Daar ging de telefoon. “Dat is vast Maaike” riep Micha. “Ik heb hele mooie eieren gevonden” riep ze door de telefoon. ”Zal ik ze komen laten zien?“ “ja”, riep Micha “ kom gauw”. Wat een verrassing! Ze hadden dezelfde eieren gevonden, ook met witte streepjes. De Paashaas die zich met de kabouters achter een struik verborgen had keek tevreden toe. Ze zuchtten allemaal diep en zeiden: “Gelukkig het is allemaal toch goed gekomen. Kijk maar eens hoe blij en gelukkig de kinderen zijn!” “Maar wij gaan nu allemaal slapen, want we zijn toch wel een beetje moe geworden” zei Witbaard.
“Kinderen” zei juffrouw Mieke op school. “Het wordt vandaag een heel spannende dag, eigenlijk is het ook een beetje feest. Micha is astronaut geworden, en komt vanmiddag hier op het schoolplein landen! Dus straks gaan we allemaal naar buiten, we maken een grote kring en we wachten op Micha”. “Ja” riepen de kinderen “dat is leuk”. Ze hoefden niet lang te wachten, want daar hoog aan de hemel verscheen al een klein stipje. En ja wel hoor, het was de raket, met Micha achter het stuur. Met een grote boog kwam hij stil te staan midden op het schoolplein. Wat vonden de kinderen dat mooi. “Micha” riepen ze “wat knap! Ben jij astronaut geworden?” “Ja” lachte Micha “en ik kom Maaike halen. We gaan gezellig even naar de maan”.
Julica werd wakker. Wat was er ook weer voor leuks vandaag? Ze was jarig, nu wist zij het weer. Vlug kwam zij uit haar bed, en keek even uit het raam. Het sneeuwde. Wat fijn! Nu sneeuwde het ook nog op haar verjaardag. Wat werd alles mooi buiten. Grote zachte vlokken kwamen uit de hemel en vielen in de tuin. De vogels waren druk bezig om nog wat te eten te vinden. Daar hoorde zij haar broertje Axel, die ook wakker geworden was. Daar kwam hij al aangerend. “Jij bent jarig” riep hij. “Vandaag is het feest!” “Ja dat weet ik ook, maar nu moet jij mij eerst feliciteren” zei Julica “dat hoort zo!” Twee dikke plakzoenen kwamen op haar wangen terecht. “Zo dat heb ik nu gedaan” zei Axel. “Ja, maar kijk nu eens naar buiten” zei Julica. Sprakeloos keek Axel naar de mooie witte tuin. “Kijk eens buiten Mama, het sneeuwt en Julica is jarig.” “We weten het, we hebben ook een feestontbijt en een cadeautje. Vanmiddag komt de visite. Vandaag is het de hele dag feest. Maar nu eerst het feest ontbijt.” Mama had Julica’s stoel mooi versierd, en trots ging zij zitten. “Maar nu eerst ook een dikke kus van ons twee. Nu gaan we eten en dan komt het kado” zei Papa. Ja dat vond Axel ook, want zijn dikke buikje rammelde van de honger. Ze lieten zich alles goed smaken. “Straks gaan we naar buiten om een sneeuwpop te maken” zei Papa. Dat vonden ze ook leuk. Eindelijk, daar kwam het cadeau. Voorzichtig droeg Mama het naar binnen. Met grote ogen keek Julica. Wat was dat een groot pak! “Ik hoor wat” zei Axel, en ja nu hoorden ze het allemaal. Mama lachte maar eens. Voorzichtig pakte Julica het cadeau uit. Met stralende ogen keek zij wat daar te voorschijn kwam. Een heel klein poezenkopje keek haar met lieve oogjes aan! “Ach wat lief” zei Axel. Julica kon even niets zeggen. Wat een lief poesje, zo wit als sneeuw. Voorzichtig nam ze het op haar schoot. Tevreden begon het poesje te spinnen. “Mama kijk eens, hij vindt mij ook lief. Ik noem hem Sneeuwvlokje.” “Ja” zei Papa; “hij is nog heel erg klein. We geven hem een mandje en maken een lekker bedje voor hem”. “Ja” riep Axel “en dan gaan we naar buiten de sneeuwpop maken”. En weldra waren ze druk bezig. Papa rolde een hele grote sneeuwbal en Julica een kleinere. “Dat wordt zijn hoofd” zei ze. Axel zocht twee mooie zwarte steentjes voor de ogen. Daar kwam Mama met lekkere chocolademelk, wat was dat smullen! “De sneeuwpop krijgt mijn muts op!” riep Axel. “En opa’s pijp!” riep Julica. “Ik heb nog een wortel, dat is zijn neus” zei mama. En zo gingen ze maar door tot ze het te koud kregen. “Nu gaan we naar binnen” zei Mama. “We kunnen dan zo door het raam naar de sneeuwpop kijken”. Dat wilde Julica ook, want ze verlangde ook weer naar het kleine poesje. Daar kwam de visite al. Julica voelde zich net een prinses, zo veel mooie cadeautjes. En iedereen vond het poesje zo lief! Wat had zij toch een mooi verjaardagfeest. Morgen ging ze naar school om de kinderen allemaal te trakteren en ook alles te vertellen van het feest en zeker van sneeuwvlokje. Toen Papa haar ‘s avonds naar bed bracht sloeg zij haar beiden armen om zijn hals en fluisterde hoe mooi en fijn haar verjaardag was geweest. Ja, Mama en Papa wisten wel hoe zij hun kleine meid gelukkig konden maken! De volgende morgen stonden ze weer vroeg op. Maar wat was dat nu? Buiten was alles weer groen. De sneeuwpop was weg! “Wat jammer” zei Axel, “nu is alles weer gewoon”. Maar toen ze buiten kwamen hoorden ze roepen. “Hallo! Ik zit hierboven in de boom!” Ze keken omhoog. Daar zat de sneeuwpop op een tak. “Ik gooi de muts en pijp naar beneden. Ik ga weer naar sneeuwland. Tot volgend jaar; dan kom ik misschien terug! Tot ziens!”
Het kleine tijgertje cheeta was met zijn vriendje het vosje aan het spelen in het bos. “Jullie mogen niet ver weg gaan” waarschuwden hun moeders. “Wat gaan we doen?” vroeg cheeta. “Ja” zei Jappie het vosje dat eigenlijk altijd een beetje ondeugend was, “ik wil wel eens iets spannends doen. Weet jij eigenlijk wat carnaval is?” “Nee, dat weet ik niet zo goed” zei cheeta. “Ik wil dat wel eens zien” zei Jappie. “Maar we mogen niet zo ver weg gaan, dat weet je toch. Ik durf dat niet” bibberde het tijgertje. “Ach, doe niet zo flauw, we gaan niet zo ver en ik weet waar het is!” Het vosje liep al weg. “Kom nu, anders zijn we te laat.” En zo gingen die twee op weg naar het carnaval. Al snel waren ze het bos uit en kwamen ze in de buurt van de huizen. Daar hoorden ze mensen aan komen. Vlug kropen ze achter een boom en keken voorzichtig wie dat waren. “Ik geloof dat er ook een ander soort tijger bij is” fluisterde Jappie. “Ik ga eens even wat vragen”. Dapper liep hij naar de mensen toe. “Hallo, ik ben Jappie het vosje en daar achter de boom staat cheeta het tijgertje. Ben jij soms ook een tijger?” vroeg hij aan het jongentje. “Nee, ik ben Micha en dit mooie tijger pak heeft mijn mama voor mij gemaakt. Wij gaan naar de carnaval”. “Daar willen wij ook naar toe, mogen wij met jullie mee?” “Jullie kunnen zo niet mee. Maar weet je wat?” zei de moeder van Micha “als het kleine tijgertje nu bij Micha onder zijn trui kruipt, dan kom jij bij mij.” Ja, dat wilde Jappie wel want hij had het wel heel koud gekregen. En vlug riep hij Cheeta die bang keek en bibberde van de kou. “Kom maar” zei Micha “dan krijg je het lekker warm.” Hij tilde het kleine tijgertje op en stopte hem lekker warm onder zijn jas. Nieuwsgierig staken die twee hun kleine kopjes soms uit de jassen. Daar kwamen ze bij de optocht aan. Maar wat was dat een lawaai! Maar wat was het mooi! Ze konden niet genoeg kijken zo veel zagen ze. Wat waren de mensen allemaal vrolijk! Er werd gezongen en gesprongen. Zo iets hadden ze nog nooit gezien. Iedereen was verkleed. Ze zagen prinsen en prinsessen. Een clown rollebolde over de straat en trok een lange neus, wat moesten ze allemaal lachen. Lekkere snoepjes en chocola werd er gestrooid. Zewerden moe van het kijken. Eindelijk was de optocht voorbij. “Nu moeten jullie weer naar het bos terug” zei Micha. “Wij brengen jullie een stuk op weg.” Opeens dachten ze er aan dat ze helemaal niet zo ver weg mochten! In het bos aangekomen riepen ze snel: “Dag! Bedankt.” Vlug renden ze naar huis! Daar stonden de moeders al, wat waren die boos! Ze hadden overal gezocht. Voor straf mochten ze niet meer buiten spelen. Dat vonden ze heel erg. Ze wisten wel dat ze erg ondeugend geweest waren maar dat het gelukkig goed afgelopen was. Maar nooit vergaten ze het carnaval. Maar ze zouden het nooit meer doen toen ze hoorden wat er allemaal had kunnen gebeuren. Dat wisten ze wel heel zeker!
“Vandaag komt Omaop jou passen, want Mama en Papa moeten vandaag weg.” “Leuk” zei Micha, want hij wist wel dat als Oma kwam er altijd iets te beleven was. “Zo” zei Oma “wat zullen we vandaag eens gaan doen? Heb je zin om naar het bos te gaan?” “Ja hoor, dat gaan we doen” zei Micha. En zo liepen ze later in het bos. “Kijk wat een mooie bomen” vond Oma. “Ik ga takken zoeken en die neem ik dan mee naar huis” en vrolijk rende Micha weg. “Niet zo hard lopen!” riep Oma “Straks val je nog!” Hopla, daar was het al gebeurd. Het deed wel een beetje pijn. Maar wat was dat nu? Micha keek nog eens goed: een kabouterhuisje. Oma keek ook heel verbaasd. Zo iets had ze ook nog nooit gezien. Daar ging het deurtje open. Een heel klein kaboutervrouwtje kwam naar buiten. “Hallo” zei ze “komen jullie een kopje thee drinken?” “Dat kan toch niet” zei Micha. “We zijn veel te groot!” “O, daar weet ik wel wat op. We roepen gewoon de toverfee”. Oeps! Daar stond opeens een toverfee. “Kan ik iets voor jullie doen? O, ik zie het al. Jullie willen graag een poosjeklein zijn? Dat kan hoor, maar als jullie straks weer op de bank zitten zijn jullie weer groot!” Ze zwaaide even met haar gouden toverstokje en tot hun verbazing waren ze op eens klein. “Komen jullie nu thee drinken en naar mijn baby kijken?” vroeg het vrouwtje. Ze gingen door het kleine deurtje naar binnen, daar stond een klein wiegje met een piepkleine baby er in. “Wat een liefje!” vonden ze. “Ja” zei het vrouwtje trots “Het is een jongetje en hij heet Pipi”. Gezellig dronken ze thee met lekkere kabouterkoekjes en limonade. “We moeten weer naar huis” riep Oma “anders zijn we te laat”. “Hoe moeten we daar nu zo snel komen?” “Kom maar we roepen de toverfee weer. Die helpt jullie wel” zei het kleine vrouwtje. Het was zo, daar was de toverfee weer. Nog een keer werd er met het toverstafje gezwaaid en daar kwam een mooie witte gans aan vliegen. “Gaan jullie maar op zijn rug zitten, dan brengt hij jullie naar huis”. Vlug klom Micha op zijn rug. “Kom maar achter mij zitten Oma”. Met een klein aanloopje vloog de gans de lucht in. “Help” riep Oma “straks val ik er af”. “Niet bang zijn Oma, je moet mij goed vasthouden”. “Ja, dat doe ik ook” riep ze angstig. “Kijk Oma, daar beneden staat mijn school en daar zie je ons huis al!” En met een mooie zwaaikwam de gans weer op de grond terecht en stonden ze voor de deur. “Heel hartelijk bedankt lieve gans”. Nu nog vlug naar binnen. “Klim op mijn rug Oma, dan kun je door de brievenbus naar binnen”. Met een klein gilletje en bibberend sprong Oma weer in de gang. Handig klom Micha ook door de brievenbus en even later zaten ze samen weer op de bank. “Wat ben ik moe geworden” zei Oma. “Ik ook” zei Micha. “We gaan even slapen” en zo vonden Papa en Mama hen. Oma werd wakker, keek eens naar Micha en zei: “Zijn jullie er al? Ik geloof dat ik gedroomd heb”. “Ja” zei Micha die ook wakker geworden was. “Ik ook. Ik droomde dat ik klein geworden was”. “Wat gek” zei Oma “dat heb ik ook gedroomd”. Het was in ieder geval een heel leuke droom vonden ze alle twee. “Dan gaan we nu maar eens thee drinken” zei mama. “Ja laten we dat nog maar eens doen” zei Oma.
“Juf, mag ik even iets vertellen?” vroeg Eva, het kleine gezichtje rood van plezier. Het was het verteluurtje op school en ieder kind mocht iets vertellen wat het meegemaakt had. “Kinderen stil”,zei de juffrouw “nu is Eva aan de beurt om ons iets te vertellen”. Weldra was het stil in de klas. “Wij hebben een baby” vertelde Eva stralend, “het is eenmeisje”. “O” zei de juf “dan heb je er een zusje bij, wat leuk!” “Nee,” zei Eva “het is geen kindje maar een hangbuikzwijntje. En ze heet Knorrie.” Alle kinderen keken naar Eva. “Mijn mama heeft haar gisteren gehaald”, vertelde Eva trots. “En weten jullie waar ze slaapt? In de wieg waar ik als baby in gelegen heb”. Verbaasd keken de kinderen haar aan. Dit kon toch niet? Eigenlijk waren ze een beetje jaloers op Eva. Een hondje of een poesje, ja dat vonden ze ook leuk, maar een hangbuikzwijntje, dat wilden ze ook wel. Ja, Eva wist wel dat ze iets leuks vertelde. Het kleine mondje stond niet stil. “Hij is bruin en heel erg lief, en mama zegt dat ik hem later van alles kan leren, net als bij een hondje”. Juf moest er wel om lachen. “Weet je wat, Eva kan aan haar mama vragen of jullie mogen komen kijken”. “Ja” zei Eva blij, “dat mag best, en dan krijgen jullie beschuit met muisjes, dat hoort zo als er een baby is gekomen”. “Ja” riepen de kinderen “dat doen we!” Vrolijk danste Eva na schooltijd naar huis. Ze wilde vlug naar Knorrie. “Wat ben je snel thuis” zei mama. “Het was zo leuk op school mama.” zei Eva. “Ik heb verteld van onze baby en nu willen alle kinderen komen kijken, mag dat?” “Ja hoor, dat is best leuk” zei mama. “Ik wil nu graag naar Knorrie kijken” zei Eva “mag dat?”“Ja, ze heeft net haar flesje gehad”. En daar lag Knorrie in de wieg, het kleine kopje netboven het dekentje uit. Met slimme oogjes keek ze naar Eva. Net of ze dacht: “Ik ben wel een varkentje, maar ik lig toch lekker in jouw wiegje”. “Kom maar”, zei Eva en probeerde Knorrie uit de wieg te pakken. Luid protesteerde Knorrie. Zij lag net zo lekker. Ik denk dat ze het niet wil. “Wacht maar” zei mama. “Ze is een beetje te zwaar voor jou”. Knorrend vond de kleine deugniet het toen goed. En daar waggelde Knorrie al door de kamer. Lachend keek Eva naar het ondeugende snoetje, het kleine bruine lijfje dik en rond met een piepklein staartje. “Knorrie” zei Eva “alle kinderen uit de klas komen naar je kijken”. “Wat leuk” knorde Knorrie. “Dan ga ik op mijn mooist in mijn wieg liggen”, en van plezier probeerde ze op twee pootjes te gaan staan. Ze rolde helemaal om, want dat kon ze nog niet. Wat moest Eva lachen! Boos keek het domme varkentje, want ze wilde niet dat er om haar gelachen werd. “Kom maar bij mij zitten. Ik geef je nog wat te drinken.” Dat wilde Knorrie wel ensmakkend dronk ze uit het flesje, haar oogjes vielen er bij dicht en ook die van Eva. En zo lagen die twee daar samen te slapen. Eva droomde dat ze op de rug vanKnorrie naar school ging en overal met haar naar toe ging, zelfs naar Oma en Opa. En die woonden toch ver weg, maar met Knorrie kon alles!Knorrie droomde van het heerlijke eten dat ze iedere dag kreeg. Wat zij vooral graag wilde was gauw groot zijn. Zachtjes knorrend smakte ze in haar slaap en dachtaan een heerlijke wortelDe andere dag was het groot feest. De kinderen van school kwamen kijken en zelfs juf was meegekomen..Eva had haar mooiste jurkje aan en liep trots beschuit met roze muisjes te trakteren want dat hoort zo als er een meisje geboren is zei mama.
a.“Vandaag is het mooi weer, ik ga eens wat in mijn tuintjewerken” dacht vrouwtje Bellefleur. Iedereen noemde haar zo, omdat zij van die mooie rodewangetjes had. Zachtjes zingend liep zij haar tuintje in. Maar wat zag zij daar? Tussen haar bloemen lag iemand te slapen! Vlug liep ze wat dichterbij. Wat een lief meisje. Maar wat was ze dun gekleed! Het meisje werd wakker, en keek verbaasd naar vrouwtje Bellefleur. “Ik ben Gilly en ik geloof dat ik een echt meisje ben”. “Ja, dat ben je zeker, maar hoe kom je hier in de tuin?” Gilly vertelde alles over haar wens. Vol verbazing zat vrouwtje Bellefleur te luisteren. Aan het eind van het verhaal zei ze:“Ja, je mag het gerust hier proberen. Ik hoop dat je het net zo leuk gaat vinden, als je gedroomd hebt. We gaan nu eerst naar binnen. Want het is, denk ik, wel een beetje te koud in dat dunne jurkje! We gaan vanmiddag eerst maar naar de winkel om een warm jurkje voor je te kopen”. “Maar deze is toch mooi? Die hebben de zijderupsen voor mij gemaakt”. “Nee, dat moet gebeuren. Maar eerst gaan we pap eten”. “Wat is dat?” dacht Gilly en toen het bordje voor haar stond dacht ze: “Ik lust dat niet”. Met weemoed dacht ze aan de lekkere hapjes met honing, die de kabouters altijd voor haar klaar maakten. Maar dapper slikte zij de pap door. “We gaan nu met de bus naar de winkel” zei vrouwtje Bellefleur. Wat was Gilly bang, al dat lawaai en die vele mensen. In de winkel aangekomen zocht vrouwtje Bellefleur een warm jurkje uit. “Ga dit maar eens aanpassen.” “Ik geloof dat ik dit niet wil, het prikt zo” zei Gilly. “Ja, daar moet je aan wennen. We gaan ook nog schoenen kopen”. Maar oh! toen ze uit de schoenenwinkel kwamen. Gilly kon wel huilen van de pijn aan haar voetjes. “Ik kan er niet op lopen!” riep ze. “Toch maar goed proberen kind” zei vrouwtje Bellefleur “want morgen moet je er mee naar school”. “Waarom?” vroeg Gilly, “Ik kan toch in de tuin spelen?” “Nee, alle kinderen moeten naar school, dat hoort zo”. “Ook dat nog” dacht Gilly. Thuis gekomen zei vrouwtje Bellefleur: “Ik denk dat je nu het beste naar bed akunt gaan, dan ben je morgen goed uitgerust voor de school!” Toen zij het bedje zag kreeg ze traantjes in haar ogen. Wat verlangde zij naar haar bloemen bedje! Ze dacht aan de kabouters en aan de andere elfjes. Snikkend lag ze in het bedje. Vrouwtje Bellefleur hoorde ook alles aan, maar kon er niet veel aan veranderen. Eigenlijk wist ze wel dat het zo zou gaan. .En ze ging ook maar naar bed. Maar in de bloementuin hadden de kabouters het allemaal gehoord. Ze waren zelf ook heel verdrietig dat Gilly er niet meer was. Vlug gingen ze naar Grijsbaard, die er ook alles van wist. “We zullen alles maar weer maken zo als het was” zei hij. Toen Gilly de andere morgen wakker werd keek ze dan ook heel verbaasd. Ze lag weer in haar bloemenbedje. En ze had haar zijden jurkje weer aan. Wat was ze gelukkig. Vrolijk vloog ze weer van bloem naar bloem. De kabouters keken blij en lachten naar haar. Toen ze kabouter Grijsbaard zag dacht ze: “Wat is hij lief voor mij!” Ze bedankte hem. En Grijsbaard zei: “Gilly, een elfje hoort niet in de mensenwereld en kinderen horen niet in de elfjeswereld”. “Ik weet dat nu lieve Grijsbaard. Ik zal er ook nooit meer aan denken. Ik blijf heerlijk bij de bloemen” zei Gilly.
Gilly het bloemenelfje.Gilly was een echt bloemenelfje. Ze vloog van bloem naar bloem. Alle kabouters hielden van haar. Ze zag er ook zo lief uit. Haar mooie elfjeshaar glansde als goud. Haar gezichtje leek op een bloem. Haar oogjes waren zo blauw als vergeetmijnietjes. Ze lachte altijd en als ze iemand kon helpen deed zij dat graag. Haar lievelingsbloem was de narcis. Als zij daar ‘s avonds in vloog had ze een heerlijk kamertje voor zichzelf. Een zacht bedje was altijd klaar. De wind wiegde haar zachtjes in slaap. ‘s Morgens ging ze graag op een paddestoel zitten om wat na te denken. Dan trok ze wel eens een diepe rimpel in haar voorhoofd. Steeds moest ze eraan denken dat ze toch zo graag een mensenkind wilde zijn. De kabouters vonden haar soms de laatste tijd wat treurig. Op een dag zat ze weer op de paddestoel na te denken toen zij opeens iemand om hulp hoorde roepen. Vlug ging ze kijken wat dat was. Daar zag ze het al. De oude kabouter Grijsbaard was gevallen. “Wacht, ik kom u helpen” riep ze. “Waar heeft u pijn?” “Mijn been” steunde Grijsbaard. Voorzichtig hielp zij hem om te gaan staan. “Leunt u maar op mij, dan breng ik u thuis”. Het duurde lang voordat ze daar aankwamen. Twee vogels die alles gezien hadden, waren vlug naar het kaboutervrouwtje van Grijsbaard gevlogen. Die zette snel een grote stoel buiten, zodat hij vlug kon gaan zitten. Het laatste stuk kwamen er veel kabouters aanlopen om ook mee te helpen en weldra zat Grijsbaard op de stoel met zijn beentje omhoog. Dat moest van de kabouterdokter, die snel was komen kijken. Toen hij zo een tijdje gezeten had en een drankje voor de pijn had gekregen riep Grijsbaard Gilly bij zich. “Lieve Gilly” zei hij, “je heb mij zo goed geholpen en ik weet waar jij altijd van zit te dromen. Ik moet nu eerst goed uitrusten en misschien kan ik dan iets aan je droom doen”. “Ik heb het heel graag voor u gedaan” zei Gilly. “Dat weet ik wel” zei Grijsbaard “maar toch wil ik als dank iets voor je doen. Ga nu naar je mooie bloemen kamertje om te slapen en wacht alles rustig af”. En dat deed Gilly want ze was ook wel een beetje moe.Wordt vervolgd.
“Micha,” zei Mama “we krijgen vandaag visite. Oma komt met Charlotte en Erik. We gaan een lekkere taart kopen en jij mag hem uitzoeken.” “Wat fijn!” riep Micha. “En krijgen we dan ook lekker drinken?” “Ja hoor,” zei mama “dat gaan we allemaal kopen.” En zo gingen ze samen op weg, naar de winkels. Daar kwamen ze bij de bakker aan. Wat stonden er mooie taarten in de etalage en wat zagen ze er lekker uit! Daar zag Micha een hele mooie, met aardbeien en slagroom er op. “Die kopen we” zei mama. Voorzichtig droegen ze hem naar huis. Nu gaan we onze mooie kleren aan doen, want ze kunnen zo komen. Een half uurtje later ging de bel. Micha ging vlug open doen. “Mama dat is Maaike. Mag zij ook blijven?“ “Ja hoor, dat is gezellig” zei Papa. En al vlug kwamen Oma, Charlotte en Erik ook. “Nu moeten jullie ook eerst netjes gedag zeggen kinderen”. Maaike werd er verlegen van. “Kom maar met mij mee, dan gaan we samen” zei Micha. Mama had al koffie gezet, en voor Maaike en Micha lekkere limonade ingeschonken. Daar kwam Mama met de taart binnen. Wat vonden ze de taart er allemaal lekker uit zien! “Ik zal eens een mooie punt voor Oma snijden. Die is de oudste, dus die krijgt het eerst”. Maar wat was dat nu? De taart vloog zo van de taartschaal bij Oma op schoot. “Mijn nieuwe jurk!” riep Oma “Kijk nu toch eens wat een vlekken”. “We gaan dat zo weer schoonmaken. We zetten de taart weer netjes op tafel en proberen het nog eens” zei Papa en nu zal ik eens een punt snijden”. Even ging het goed maar opeens: hopla! Daar vloog de taart weer en kwam boven op het hoofd van Charlotte terecht. “Kijk nu mijn haar eens” riep Charlotte. De slagroom liep langs haar neus. “Wat is dat toch?” zei Papa. Hij pakte de taart en zette hem weer neer. “Nu zal ik het eens voorzichtig proberen” zei Oma. Heel langzaam probeerde ze het. Daar vloog de taart weer, zo langs Erik. “Ik krijg hem wel” dacht die en probeerde de taart te pakken. Maar de taart vloog uit zichzelf weer op de tafel. Maaike en Micha keken elkaar aan en moesten toen zó lachen. Weldra lachte iedereen mee. “Maar ik breng de taart toch maar naar de keuken,” zei Papa “want dit is zo geen doen. We nemen maar een koekje bij de koffie.” Maaike en Micha wilden toch wel een likje van de taart nemen. Samen gingen ze naar de keuken. Toen hoorden ze opeens: “Psst! Hallo jullie twee!” Ze keken elkaar aan. “Dat is de taart” zei Maaike. “Wat is er?” vroeg Micha. “Kan jij praten?” “Ja, ik ben geen echte taart en ik wil niet dat jullie in mij snijden”. “Wat wil je dan?” “Ik wil terug naar de winkel”.”Goed” zei Micha “maar dan willen we wel wat van je slagroom likken en een aardbei eten”. “Vooruit dan maar,” zei de taart “maar morgen wil ik weer naar de winkel. Dan kan de bakker mij weer mooi maken en ga ik weer in de etalage”. De volgende dag gingen ze de taart terug brengen naar de bakker. “O gelukkig, daar zijn jullie!” riep de bakkersvrouw. “Ik heb de verkeerde taart verkocht. Deze hoort in de etalage. Jullie mogen een andere uitzoeken”. Dat deden ze dan ook graag! Een paar dagen later stond de aardbeientaart weer in de etalage te pronken.
Het was een beetje onrustig op de kinderboerderij. De dieren deden niets dan mopperen. “Wat doet de pauw toch weer vervelend, het wordt zo ongezellig” zei het konijn. De pauw liep rustig rond, als of de boerderij alleen van hem was. “Allemaal opzij! Ik ben hier de mooiste en ik moet goed kunnen lopen. Ik wil mijn staart laten zien. Kijk mij eens mooi zijn!” en nuffig liep zij met haar neus in de wind. “Het wordt hier met de dag erger” bromde het hangbuikzwijntje, “Ik ga naar mijn eigen hok, daar komt ze in ieder geval niet”. Iedereen ging maar uit de weg want de pauw deed zo lelijk. Alle dieren wilden niet meer in haar buurt komen. “Zo” dacht de pauw, “nu heb ik alles voor mij alleen”! Dat kan zo niet goed gaan, dacht de uil. En daar kreeg hij al vlug gelijk in. Op een morgen liepen de dieren fijn op de boerderij rond. “Wat is het vandaag gezellig” zei de geit. “Kom maar kleintjes, jullie mogen vandaag lekker spelen”. Op eens vroeg Knorretje: “Waar is de pauw?” Niemand die het wist. “Ik ga wel even zoeken” zei het varkentje. Nee laat dat nu maar. We kunnen hier net zo fijn lopen”. “Nee,” zei Knorretje “ik ben toch wel wat ongerust, ik ga kijken”. En jawel, daar vond hij de pauw in een donker hoekje. “Ga weg” zei die. “Ik kan niet meer rond lopen. Er is iets ergs gebeurd. Ik ben lelijk geworden. Een stuk van mijn staart is afgebroken” huilde ze. Ja dat vond Knorretje wel zielig. “Laat mij dan eens kijken”. “Nee” zei de pauw, “het is veel te erg. Wat moet ik nu toch beginnen?” “Gewoon gaan lopen” vond Knorretje. “Jij heb makkelijk praten, jij bent toch lelijk” zei de pauw. “Maar ik ben wel lief” zei knorretje “want de kinderen aaien mij altijd. Een wilde mij zelfs mee naar huis nemen!” “Ja,” zei de pauw “van mij zijn ze altijd bang, en dat vind ik ook niet leuk”. “Kom, ga mee” zei Knorretje “en wordt eens wat liever!”. “Zou dat nog kunnen?” “Ja hoor,” zei Knorretje “natuurlijk”. Vooruit dan maar, dacht de pauw. En zo liep Knorretje met de pauw, de staart niet meer zo mooi, in de boerderij rond. Ja, de dieren keken wel, maar ze vonden de pauw ineens zo lief kijken. En de staart daar keken ze niet naar Ze waren blij dat het weer zo gezellig was. Iedereen werd er blij van! Ja, ja, knikte de uil, zo is het veel beter!
Micha kwam `s morgens uit bed. O wat moest hij niesen en hoesten! hij had ook een beetje hoofdpijn. “Ach” zei mama, “wat ben je verkouden. Je heb denk ik een griep. Je moet vandaag maar in bed blijven. Ik ga je eerst eens even wassen en dan een schone pyjama aan en dan krijg je een pilletje.” Ja, dat wilde Micha wel want hij voelde zich niet zo prettig. “Zo” zei Mama “dat is gebeurd. Nu ga ik een lekker ontbijtje voor je maken en dat breng ik dan bij jou op bed.” Ja dat vond Micha wel leuk. Hij werd door mama fijn verwend en het smaakte Micha dan ook heerlijk. “Ik vind jou heel lief, Mama” zei hij en rolde zich lekker in zijn dekentje. Daar vielen zijn oogjes al dicht. En hij droomde: opeens begon het hobbelpaard dat hij als klein jongetje van opa had gekregen, te praten. “Wat doe jij in bed Micha?” “Ik heb een beetje de griep” zei Micha. “Dat heb ik ook” zei het hobbelpaard. “Dat kan niet” zei Micha, “Jij bent geen kind”. “Een klein beetje dan; je weet toch dat ik Suzie heet en geen paard ben”. Ja dat was wel zo, dacht Micha. “Goed, dan heb jij ook een beetje de griep”. “Wil je een poosje met mij spelen?” vroeg Suzie. “Ik verveel mij altijd zo, als jij naar school bent”. “Ja, ik moet wel altijd naar school. Ik kan alleen maar thuis blijven als ik ziek ben. En als ik vakantie heb. Ik wil niet dom blijven. Ik wil als ik later groot ben, net als mijn Papa zijn”. “Laten we nu maar gaan spelen” zei Suzie, die helemaal niet over school wilde praten. Hij zou daar echt niet heen willen. Dat begreep Micha ook wel. “Hallo ik ben hier ook nog” klonk er van bovenop de kast. Daar zat de beer die Micha vorig jaar van Sinterklaas gekregen had. Hij was een beetje jaloers, want hij wilde ook mee spelen. “Je zit veel te hoog, ik kan je niet pakken”. “Wacht ik spring van de kast” zei de beer. Hij gaf de pop die naast hem zat een handje en samen sprongen ze op het bed. Daar moest Micha wel om lachen. “Ik doe ook mee” riep de koalaknuffel. Daar kwam het kleine leeuwtje ook! Wat een drukte was dat. Daar kwamen alle knuffels in een lange rij naar binnen. Ze gaven elkaar een handje of een pootje, en gingen vrolijk dansen en zingen. “Wat zingen ze toch?” dacht Micha “en wat hoor ik buiten?” Hij stapte uit zijn bedje en keek naar buiten. Wat is dat nu, de tulpen en de narcissen dansten met elkaar. De vogeltjes floten vrolijk mee. Een grote zonnebloem moest er erg om lachen. “Ze zingen over de lente” hoorde Micha. De eendjes in de sloot deden ook mee, Mamma eend zat angstig te kwaken, tot ze zag dat het geen kwaad kon. Een grote dikke poes zat in het zonnetje, en keek naar dat vrolijke volkje. “Ik zit hier heerlijk, miauw. Laat ze maar gaan”. Eindelijk werd iedereen moe en ging weer naar zijn plaats. De beer klom handig op de kast. De pop wilde niet meer geholpen worden. “Ja, ja” zei de beer, “je doet maar!” Hopla, daar viel de pop weer terug op het bed. “Blijf nu maar hier in bed” zei Micha. Buiten werd het ook weer rustig. Micha deed zijn oogjes open. Mama kwam binnen, en zei: “Kijk eens, Micha. Het sneeuwt.” Verwonderd keek hij. “Ik dacht dat het lente was, mama”. “Wel nee jongen, het moet nog kerstmis worden”. “Dat vind ik ook heel fijn”. “Ja” zei mama “en nu gaan we een kopje thee drinken. Je bent al weer wat beter”. “Ja” zei Micha en vlug klom hij uit zijn bedje.
In een land hier ver vandaan dat Afrika heet woonde het kleine jongetje Ipo met zijn moeder, vader en zusjes. Ze vonden het er erg fijn want het was er altijd lekker warm. Op een dag zei moeder: ‘Kom kinderen we gaan naar de markt groente en fruit kopen, papa gaat ook mee’. ‘Maar ik zou toch met Rodi gaan spelen’ zei Ipo. ‘Dat kan straks nog wel, we komen toch voorbij zijn huis’ zei Mama. Ze waren nog maar net op weg op of daar begon het heel hard te waaien en te regenen. ‘Kom’ zei papa ‘we gaan daar onder dat grote blad zitten, dan worden we niet zo nat’. Dicht gingen ze tegen elkaar aan zitten want ze kregen het erg koud. ‘Wees maar niet bang’ zei Papa. ‘Wanneer houdt het nu op?’ vroeg Ipo. ‘Ja, dat moeten we afwachten’. Zachtjes begonnen de zusjes te huilen. ‘Laten we een liedje gaan zingen’ zei Mama. Opeens daar hoorden ze iemand roepen. ‘Dat is Rodi’ zei Ipo. Daar kwam hij aangelopen onder een grote paraplu. ‘Komen jullie snel mee naar ons huis’. Dat vonden ze wel wat en zo gingen ze met z’n allen onder de grote paraplu. Papa hield hem goed vast. Daar zagen ze het huis al. ‘Komen jullie vlug binnen’ zei Rodi’s mama, ‘het is hier lekker warm. Ik heb thee met honing. Daar knappen jullie van op’. Na een uurtje zei Papa ‘Het regent nu niet meer en de wind is ook weg’. ‘Dan ga ik nu vlug naar mijn huisje kijken’ zei Ipo’s mama. Allemaal gingen ze mee, maar wat een schrik! ‘Ons huis is omgewaaid’ riepen de zusjes. Maar de vaders wisten raad ‘We gaan naar het dorp en dan vragen we of alle mannen willen helpen om ons huis weer op te bouwen’. En ja hoor na een poosje kwam papa terug met wel twintig mannen. Vlug gingen ze aan het werk, het waren daar geen gewone huizen van steen zo als bij ons. Maar van bamboe stokken en met grote bladeren en klei. En zo met z’n allen hadden ze weer een mooi sterk huis gebouwd. ‘Gelukkig,’ zei mama ‘dat is ook alweer voorbij’. ‘Mogen wij dan nu nog even buiten spelen?’ vroeg Rodi. ‘Ja dat is goed, maar neem je zusjes dan mee. Ik ga dan alle bedjes in orde maken’. ‘Ik heb een grote bal’ zei Rodi. Wat hadden ze een plezier! Ze gooiden de bal naar elkaar toe en steeds ook in de plassen. Het water spetterde hun om de oren. Wat werden ze vies! Daar kwam papa. ‘Wat zijn jullie smerig! Snel wassen. Mama is een lekker brood aan het bakken’. Daar hadden ze wel trek in. Ze lieten het zich goed smaken. En nu naar ons warme bedje en zo werd het stil in het huisje. Ipo kon nog maar net denken aan die lieve mensen in het dorp of zijn oogjes vielen dicht en hij droomde van zijn lieve vriendje die hun kwam helpen.