"Wat is dit leuk!" dacht moeder. "Een muis die ik zelf kan maken. Dat is iets voor mijn kleine Nina, die houdt zo veel van muisjes. Leuk voor haar verjaardag". En zo gingen moeders vaardige handen aan het werk. "Eerst het patroontje uitknippen" mompelde ze. "En kijk, zo moet ik het naaien". Vlug de naaimachine op tafel. En na een poosje begon het al echt op een muis te lijken. "Nu zijn buik opvullen met watten en dan de oortjes er aan".
Verbaasd keek moeder op, het leek wel of ze iets hoorde. "Hallo. Ben ik nu nog niet klaar? Je zit maar in mijn buik te steken, daar voel ik echt wel iets van hoor". Aandachtig bekeek moeder de muis. Nee, ze had zich vergist, muizen kunnen toch niet praten. Zo nu even mooi inpakken en morgen krijgt Nina hem bij het ontbijt.
Wat was dat een feest toen Nina haar cadeautjes uitpakte. Het mooist vond ze de muis. "Kijk eens mama wat leuk, hij heeft een broekje aan. En oh, die oogjes en een mooi lang staartje. Ik noem hem Fifi, mag hij mee naar school?" "Ja, vooruit maar, omdat je jarig bent".
En zo zatNina op school op haar stoeltje. Fifi zat voor haar op de tafel. Nina kon haar ogen niet van hem afhouden. Het kleine muizensnoetje zag er zo vrolijk uit. Het was net of zijn kleine oogjes haar toe lachten. Fifi had ook plezier, hij had nu een klein vrouwtje dat veel van hem hield.
Toen Nina s avonds naar bed ging zette ze Fifi naast haar bed op het kastje. Toen ze een paar uur had geslapen werd ze wakker. Ga eens een beetje opzij, ik heb het koud. Verbaasd keek Nina naar de muis. Het was Fifi die praatte. Gehoorzaam schikte ze wat op. Kom maar in mijn bed, hier is het lekker warm.Vlug kroop Fifi tegen haar aan. Waarom heb ik geen bed? Ja, dat weet ik ook niet. Maar ik kan er morgen wel een voor je maken. Dat is goed, snufte Fifi en zijn oogjes vielen dicht.
De andere morgen waren ze al vroeg wakker. Ik ga nu eten, zei Nina, en dan ga ik naar school. Goed hoor, zei Fifi, en zo liet Nina Fifi alleen. Die keek eens de kamer rond. Wat is dat voor grote kast, daar ga ik eens in kijken. Wat mooi allemaal: grote blokken. Daar ga ik mee spelen. Wel een uur was Fifi ingespannen bezig. Opeens zag hij een grote doos. Wat zou daar nu in zitten?
Voorzichtig maakte hij de doos open. "Wat leuk, ik kan mij verkleden, alles past mij". Trots keek hij in de spiegel: "Ik lijk wel een piraat". Daar ging de deur open. Nina kwam binnen. Wat ben je nu aan het doen? Ik ben een piraat, zei Fifi. Wel nee, je bent Zorro. "Ja, die ken ik niet" zei Fifi. Kom doe die kleren nu maar uit, ik wil gaan eten. Ik heb ook honger, zei Fifi. Kan ik ook wat te eten krijgen? Natuurlijk,antwoordde Nina.
Zo gingen ze samen naar de keuken. Nina zette Fifi voor zich op tafel. Wat staat daar een grote kom. Daar kan ik zeker in zitten? Nee' schaterde Nina. "Mallerd. Daar moet je uit eten." Ik heb het erg koud, zei Fifi. Ik wil ook zon trui als jij hebt.Goed, ik zal gaan zoeken. Even later kwam Nina met een mooie gele trui. Snel trok Fifi hem aan. Zo, lekker warm. En nu ga ik eten.
En zo ging de dag snel voorbij. s Avonds kroop Fifi in het lekkere bedje dat Nina gemaakt had in een lade van de kast. Maar Fifi kon niet slapen. Telkens keek hij met zijnkleine muizenkopje om een hoekje of Nina al sliep. Hij wilde zo graag nog eens spelen met de blokken. Ja hoor, daar sprong hij uit de la. "Ik ga een mooie bloembak maken voor Nina. Ik doe er dan een mooie plant in uit de tuin".
Even later liep hij naar beneden. Maar wat een schrik. Daar liep hij tegen een grote kooi aan. Een groot fladderend beest keek hem boos aan. Zeg kun je niet uitkijken. Ik zit heerlijk te slapen en dan gebeurt er dit. Neem mij niet kwalijk, stotterde Fifi. Ik had u niet gezien. Wie ben je, vroeg de vogel boos. Ik ben Fifi en Nina is mijn vriendje. O, dan is het goed. Zij is ook mijn vriendje. Maar wat ga je doen? Ik haal een plant voor Nina. Oké, maar schiet een beetje op want ik wil slapen.
En zo klom Fifi een poosje later weer in het warme bedje. Zijn neusje kriebelde van genot, en even later sliep hij. De volgende ochtend was er een grote verrassing voor Fifi. Moeder had nog twee muizen gemaakt. Fifi sprong van blijdschap rond. Wat fijn, nu kan ik met jullie spelen als Nina naar school is. Ja, zei moeder, en het mooiste is nog dat andere kinderen ook zon muisje kunnen hebben.
Kijk, hier staat hoe ik Fifi heb gemaakt. Ja, zei Fifi stoer, het prikt wel in je buik. Dat moet wel, zei mama, maar dat is maar heel even. Ik ben toch heel blij dat ik bij jullie ben, want ik vind het heel fijn' zei Fifi. 'Ja' zei Nina met een ernstig snoetje 'dat vind ik ook!
Er is een zusje geboren bij Johan thuis. Al jaren waren ze met z'n drieën geweest, en Johan vond het wat fijn zo als het was. Maar nu, niemand had meer tijd voor hem. Zijn moeder, die had helemaal geen tijd meer, was hele dagen met het kindje bezig. Zijn vader, die liepmeteen naar de babykamer als hij van zijn werk thuis kwam. En dan die vele visite's.Dat hoorde er zo bij, zei z'n moeder. Iedereen komt de baby bewonderen. En hem zagen ze niet eens staan. "En dat moet ik dan leuk vinden" dacht hij. Nee hij vond dat er niets aan, voor hem was geen tijd meer. Ze hielden alleen maar van het kleine zusje. "Waarom zou ik hier blijven?" dacht hij. "Ik denk dat ik maar weg ga!" Zo liep hij maar te denken de laatste tijd. Op een avond in zijn bed bedacht hij: ik ga morgen weg. Toen het stil was in huis sloop hij uit bed en pakte wat spullen in om mee te nemen, en stopte dat onder zijn bed. Zachtjes ging hij weer in bed. Snel was hetmorgenen zo ging hij, terwijl zijn moeder de baby verzorgde, zijn ontbijt opeten, pakte nog een paar extra boterhammen, riep gedag en ging de deur uit. Op weg naarschool. Eigenlijk had hij daar ook geen zin in. Opeens bedacht hij: "Waarom zou ik dat doen? Ik ga ook niet naar school. Ik ga de stad in, leuk naar de winkels kijken. Dat is veel leuker dan naar school gaan. Ik heb mijn lessen toch ook niet geleerd, ze hebben dat thuis niet eens gemerkt". En zo liep hij maar door. Eerst vond hij het wel leuk, maar langzaam werd hij moe, en vond het ook niet zo leuk meer. Hij kreeg het koud en de boterhammen waren ook op. Maar hij dacht er niet aan om naar huis te gaan. "Waarom zou ik? Ze missen mij toch niet". Daar zag hij een huis wat ze aan het bouwen waren. "Ik ga daarin". Hij keek eens rond of niemand het zag, en glipte toen vlug naar binnen. "Zo, dat is misschien wat warmer". Hij nestelde zich in een hoekje en dommelde zo in slaap van vermoeidheid door het vele lopen. Maar thuis, o wat was daar een onrust! Moeder wachtte zijn vader al op. Huilend riep ze: "Onze Johan is niet op school geweest. Hij is ook nietthuis gekomen. Er is vast iets gebeurd"! Ja daar werd vader ook wit van schrik. "Ik ga hem zoeken, en als ik hem niet vind ga ik meteen naar de politie". "O, mijn jongen, waar zou hij nu toch zijn?" snikte moeder. Het was al donker toen vader weer terug kwam. "Ik heb hem niet kunnen vinden, de politie gaat verder zoeken". En zo zaten ze samen stil bijeen, steeds maar luisterend of ze de bel hoorden. En eindelijk, daar hoorde ze hem. Zo gauw als mogelijk liepen ze naar de deur, deden open en daar stond een politieagent met hun jongen. "Zo, hier is de wegloper; hij heeft z'n lesje welgeleerd. Ik heb hem eens goed toegesproken! Breng hem maar snel onder de douche, zodat hij weer warm wordt. Hij zal jullie straks wel vertellen waar ik hem gevonden heb". Johan voelde veel spijt toen hij zag hoe ongerust zijn ouders waren. Later vertelde hij waarom hij het gedaan had, en waar hij geweest was. Ja nu wisten zijn ouders ook dat zij het verkeerd gedaan hadden. "Ach natuurlijk houden we ook van je. Jij bent toch onze lieve grote zoon! Kom dan gaan we naar je zusje kijken". En alsof het kleintje het voelde gingen haar oogjes open, keek ze Johan aan en krulde een lief lachje om haar mondje.Verbaasd keek hij. "Ze lacht naar mij" stamelde hij en in eens voelde hij hoeveel hij van dit kleine kindje hield. "Ik moet altijd voor haar zorgen enbeschermen" zei hij. "Ja" zeiden zijn ouders, "ik denk dat ze ook op haar grote broer gaat rekenen". In de nacht toen de rust was teruggekeerd zeiden zijn ouders: "Wij hebben ookonze les geleerd". Blij en gelukkig viel iedereen in slaap wetend dat alles weer goed was.
"Naar bed kind, het is tijd. Morgen moet je weer op tijd opstaan om naar school te gaan. Je weet hoe slecht je 's morgens uit je bedje kan komen."
"Nee, ik wil nog niet. Ik ben bang, het gaat vast onweren. Ik wil bij jullie slapen." zei Josje. "Wel nee" zei vader. "Daar wordt je veel te groot voor, gewoon in je eigen bed".
"Maar ik ben bang". "Voor onweer hoef je niet bang te zijn. Kom we gaan naar boven"'. Mokkend ging Josje mee. En weldra lagen ze alle drie in diepe rust. Opeens werd Josje wakker. Luisterend keek ze de donkere kamer in. Hoorde ze daar in de verte een gerommel? Angstig keek ze rond. Ja daar verlichtte een bliksem haar kamer. De regen en wind begon tegen haar raam kletteren. Opeens rukte de wind haar raam open. Sidderend van angst keek ze toe: wat was dat nu? Een groot zwart ding sprong haar kamer in. "Zo. Even uitrusten!" hoorde ze zeggen. "Wie ben je?" fluisterde ze met grote angstogen. Nu zag ze het goed. Een groot zwart monster keek haar met fonkelende ogen aan. "Ga weg" huilde Josje, "ik ben bang van je!" "Waarom ben je bang van mij? Ik doe je toch niets. Ik ben een onweermonster; van mij moet je niet bang zijn hoor! Wij maken het onweer". "Maar die harde klappen dan?" zei Josje. "Ja dat doen wij onweermonsters. Dat vinden wij leuk. De wind probeert ons te vangen, wij rennen en springen langs de hemel. En als die je die lichtflitsen ziet dan botsen wij tegen elkaar op, o zo leuk! En regen, dat vinden we heerlijk. Je kunt dus altijd fijn in je bedje blijven liggen en naar ons luisteren, want je weet nu dat wij heel veel plezier hebben. Maar ik nu ga ik weer verder. Ik ga het raam weer uit, doe jij het maar achter mij dicht.... En Josje, niet meer bang zijn. Laat ons maar lekker spelen. Daaaag! Ga jij maar weer lekker slapen Josje". "Dag onweermonster. Ik zal nu nooit meer bang zijn voor onweer. Ik weet nu dat jullie gewoon lekker aan het spelen zijn.....daaaaag!"
Wat is er toch jongen, waarom loop jij je toch zo te vervelen?
Boos antwoordde Jaap: "Iedereen gaat naar de wintersport. Ik hoor als zij terug komen alle leuke verhalen. En wat heb ik? Niets! Ik heb niemand om mee te spelen". "Waarom ga je niet in je kamer spelen? Je heb zo veel mooie leuke spellen en een mooi boek gekregen op sinterklaasavond". "Nee, daar heb ik geen zin in!" En boos liep hij de deur uit, roepend: "Ik ga wel naar buiten!" Nijdig liep hij de straat uit de singel op. Mopperend liep hij door, denkend: "Wat moet ik nu? Bah, wat is dit een nare tijd!" Iedere keer als hij een steentje zag schopte hij het weg. Nors en boos keek hij. Daar zag hij een wat grotere steen en hopla, die ging tegen een grote doos. "Wat is dat?" hoorde hij. Daar kroop een jongen uit de doos. Wat was die dun gekleed en wat zag hijer koud en hongerig uit! "Waarom zit jij in die doos"? "Ja, wat denk je? Niet voor mijn plezier".
"Je gaat er toch zelf in?" zei Jaap. "Ja, jij kan makkelijk praten. Kijk maar eens, je hebt een mooie dikke jas aan en warme schoenen, en je ziet er ookniet naar uit dat je honger hebt". "Nee", zei Jaap en keek eens naar zijn jas en schoenen. "Waar kom jij dan vandaan, en slaap je dan ook in die doos?" "Ja, ik ben weggegaan bij mijn ouders. Waar wij wonen is er altijd oorlog en er was ook geen eten meer. Ik ben de oudste van de kinderen. Ik heb mij steeds in auto's verstopt en zo ben ik hier terecht gekomen! Maar waar ik heen moet weet ik niet. Daarom slaap ik in die doos". "Hoe heet je dan?" "Ach, noem mij maar Don. Dat vind ik wel een mooie naam." "Weet je wat?" zei Jaap opeens, "Ga met mij mee naar huis. Mijn moeder heeft wel wat teeten, en ook wel wat warme kleding". "Ja, ik ben niet gek! Stel je voor dat je moeder naar de politie gaat. Dan moet ik weer terug naar mijn eigen land!" "Nee hoor, dat doet ze niet, dat beloof ik je." zei Jaap. "Ja, dan ga ik maar mee, want ik kan het zo ook niet langer uithouden". Wat keek moeder verbaasd op! Met wie kwam Jaap daar nu aan en wat ziet die jongen er zielig uit. "Mam, dit is Don. Ik heb hem gevonden in een grote doos op straat". "Maar jongens toch, kom vlug binnen". Verbaasd keek Don naar de grote mooie keuken. En wat rook het daar lekker! "Kan hij wat eten krijgen en wat warme kleren van mij"? "Ja, kom maar mee. Ga eerst maar lekker onder een warme douche, want dat is wel nodig zie ik!" Een poosje later...kwam er een heel andere jongen binnen. Gretig hapte hij in de lekkere boterhammen die moeder klaar gemaakt had. Dankbaar keek hij rond en zei: "Wat heeft u het mooi hier! Ik voel mij nu zo heerlijk warm". "Hij mag hier toch wel blijven mam"? "Ja, ik ga dat vanavond met je vader bespreken, hoe we dat kunnen gaan doen. Want zo kan het met hem niet door gaan". "Ja" zei Jaap "dat vind ik ook en weet u het is bijna Kerstmis, dan moeten alle mensen het toch fijn hebben. Ik schaam mij wel dat ik zo ondankbaar ben geweest!" "Maar gelukkig heb je Don gevonden" zei moeder. "Voor hem gaan we goed zorgen en aan zijn ouders sturen we een groot kerstpakket, zodat ze met de kerst lekker kunnen eten". Met stralende ogen keek Don hen aan. "Kan ik er dan ook een brief bij doen voor mijn ouders?" "Natuurlijk, en wens ze fijne Kerstdagen.
Het boek van Sint-Nicolaas is gestolen! riep de regelpiet.Ik kan het nergens meer vinden.Wat erg! riep de kleinste piet. Wat vervelend nu! riep de regelpiet. Ik heb het echt goed opgeborgen. Ik snap er niets van. We moeten het aan Sint-Nicolaas vertellen. Wat zal hij dat erg vinden! En zo gingen ze allemaal naar Sint Nicolaas om de slechte boodschap te vertellen. Sint Nicolaas schrok daar ook wel even van. Ik kan dat boek niet missen, dat weten jullie.Kunnen we de speurclub van vier niet om hulp vragen? vroeg de denkpiet. Ja dat is een goed idee. Dat gaan we doen zei Sint Nicolaas. En zo ging bij Micha de telefoon. Snel nam hij op. Vol verbazing hoorde hij het verhaal van de regelpiet aan.Natuurlijk wil ik mijn best doen om het boek zo snel mogelijk te vinden. Want dit was een ramp voor Sint Nicolaas en ook voor de kinderen. Wij gaan onmiddellijk aan de slag om het boek op te sporen. Vlug telefoneerde hij de clubgenoten Koen, Sonja en Nina. Snel kwamen ze bij elkaar en bedachten een manier om de dief op te sporen. We vragen eerst de kinderen uit de buurt of zij iets verdachts gezien hebben zei Micha. Wacht eens! zei Nina. Nu we het er zo over hebben: het is mij de laatste tijd opgevallen dat Kees zo vreemd doet! Er moet iemand belang bij hebben om het boek te stelen. En Kees haalt allerlei kattenkwaad uit en plaagt veel mensen en kleine kinderen. En als ik zeg dat hij zo niets van Sint Nicolaas krijgt, lacht hij mij uit en zegt dat hij het grootste cadeau krijgt. Dat is vreemd zei Micha. Ik ga eens op de computer kijken of het boek soms te koop aangeboden wordt aan kinderen die ook niet al te braaf geweest zijn. En Koen, speur jij eens wat rond het huis van Kees. En wat zag Koen daar? In een schuurtje bij het huis zat Kees met rode oren van spanning in het boek van Sinterklaas te lezen. Snel rende Koen naar Micha. Ik heb het gezien, Kees zit in de schuur bij hem thuis in het boek te lezen. Dat klopt zei Micha. Ik heb ook gezien dat hij het te koop aanbiedt. Sonja en Nina, schrijven jullie samen een brief en zeg daarin dat hij het boek onmiddellijk bij ons moet bezorgen, omdat wij anders naar de politie gaan. Geef die morgen aan Kees op school! Toen het s avonds donker werd sloop Kees met het boek mooi ingepakt naar het huis van Micha, belde aan en liep toen snel weg. Micha vond het direct, want hij had wel gedacht dat het zo zou gaan en zo kwam het boek tot grote blijdschap van Sinterklaas en de pieten weer netjes terug waar het hoorde. En denken jullie nu dat Kees een groot cadeau kreeg? Hij kreeg helemaal niets! Dat is zijn verdiende loon vond Sint Nicolaas. Zo is het vonden de pieten.
Ik heet Sonja en ben zes jaar oud. Mijn zusje heet Nola en zij is ook zes jaar oud. Wij zijn een tweeling. Eigenlijk heel gek, als ik in de spiegel kijk, dan zie ik Nola. Wij zien er precies het zelfde uit, alleen ik heb een klein moedervlekje op mijn voet. Toen wij klein waren vond ik het wel leuk om een tweeling te zijn. Iedereen keek naar ons en we kregen meestal wel snoepjes en ze vonden ons heel lief.
Maar nu vind ik het helemaal niet leuk meer. Mijn zusje is helemaal niet aardig tegen mij! Toen wij nog klein waren wilde zij altijd spelen met iets waar ik net mee aan het spelen was. Dat vond ik niet altijd leuk maar ik gaf het dan ook maar aan haar. Maar nu ik naar school ga is het anders. Altijd als ik weer eens een vriendinnetje heb probeert zij die af te pakken en het lukt haar meestal ook. We zitten op school naast elkaar. Als we dan een taallesje moeten maken ; dan pakt ze snel mijn lesje af waar ik zo mijn best op heb gedaan en geeft ze haar lesje wat helemaal niet goed is aan mij. Ik heb wel eens iets aan mama of papa verteld maar dan vind ik mij zelf een klikspaan dus doe ik dat maar niet meer.
Op een dag liepen wij van school naar huis en hoorde wij een zielig miauwen. Snel ging ik kijken. Een klein poesje was in het water gevallen; ik pakte haar snel want het lag mooi aan de kant te spartelen en zo kon ik haar mooi redden. Snel pakte Nola het poesje van mij af. Hard lopend liep ze er mee naar huis. Thuis gekomen riep ze: Mama, ik heb een poesje uit het water gered. Mag ik het houden? Kind toch zei mama, wat ben je toch een flink meisje. Je mag het poesje houden en het is nu van jou. Ik kreeg er tranen van in mijn ogen maar ik wilde niet huilen. Ik wilde ook flink zijn! Op een dag toen wij naar school liepen was zij mij weer zo aan het plagen. Ik mocht niet meer met het poesje spelen. Huilend liep ik weg. Ik had zo veel tranen in mijn ogen, dat ik niet zag dat er een auto aan kwam. Ik hoorde Nola nog gillen en roepen: Sonja kijk uit! maar het was al te laat. Daarna voelde ik niets meer. Ik werd weer wakker in het ziekenhuis en zag mama en papa met Nola staan. Wat zagen zij wit! De dokter had op een foto gezien dat mijn been gebroken was. Daarom moest er gips om heen. Ik had ook hoofdpijn en daarom moest ik een week in het ziekenhuis blijven. Ik vond het wel niet zo leuk, maar ik dacht wel: Hier kan Nola mij niet meer plagen. De andere dag kwamen mama, papa en Nola mij bezoeken. En wat ik zag: Nola helemaal in tranen. Snikkend zei ze: Ïk heb alles verteld want ik heb er zon spijt van. Ik zal je nooit meer zo plagen. Mama en papa waren heel verbaasd geweest. Dat Nola wel plagen kon dat wisten ze, maar dat het zon plaaggeest was dat wisten ze niet! De dokter die ook alles gehoord had zei: Het is ook een beetje je eigen schuld, je moet leren om voor jezelf op te komen en niet alles goed vinden. Wil je dat onthouden Sonja? En of ik dat wilde. Nola zei: Nu gaat alles anders worden, dat beloof ik. Na een weekje mocht ik naar huis en kreeg allemaal mooie cadeautjes. Het was wel een beetje moeilijk om met mijn been in gips te lopen, maar Nola was de eerste die mij hielp. Na een poos mocht het gips er af. We spelen nu samen met de vriendinnetjes en het poesje is van ons allebei. Nu vind ik het weer fijn om een tweeling te zijn. Nola is nu mijn liefste zusje, mijn grootste vriendin en we kunnen heerlijk samen spelen.
Hallo allemaal, jullie zullen even op mijn verhaaltjes moeten wachten, want mijn computer is stuk. Zal zo'n 6 weken duren voor hij weer gemaakt is, dat is wel erg vervelend, maar niks aan te doen. Hou jullie allemaal goed tot binnenkort. Jancha.
En zo gingen de dagen voorbij. Mariana was al heel handig geworden. Ze kon al goed koken, en bij de boerderij helpen vond ze leuk. Op een dag werd er een klein veulentje geboren.Die krijg jij van ons, omdat je altijd zo goed kan helpen en zo goed je best heb gedaan! Je mag hem zelf een naam geven. Wat vond ze het kleine veulentje lief. Wat fijn riep ze Een dier van mij zelf om voor te zorgen! Dank u wel! De boer en boerin lachten, ze waren heel veel van Mariana gaan houden. Kijk, hij heeft een klein vlekje op zijn hoofd, ik noem hem Vlekje! Iedere dag ging zij naar het kleine paardje. Gaf hem lekker eten en verzorgde hem goed. Als hij groter is kun je op hem gaan rijden!.Maar dat mag pas, als ik het zeg ; hij moet jou goed kunnen dragen zei de boer. Vol spanning wachtte zij op die dag.Lieve kind zei de boerin op een morgen, wil je ons tante en oom gaan noemen? Dat willen wij graag. Vol blijdschap vloog Mariana hen om de hals. Tante en oom, dat wilde zij ook graag. Ze voelde zich zo thuis bij hen. Groter en groter werd Vlekje tot de dag daar was, en oom zei Vandaag gaan we proberen of je op Vlekje kan rijden! Tante keek toe, zou het lukken? Voorzichtig ging Mariana op Vlekjes rug zitten. Het paard keek eens om, wat was dat ? Maar toen hij zag dat zijn vrouwtje daar zat, ging hij in een langzame draf lopen. Iedere dag ging het beter. Zo dat ze al snel alleen uit rijden kon gaan. Heerlijk vonden ze het alle twee, om zo langs het strand te draven. Op een dag toen ze weer op het strand waren, ze kon haar ogen niet geloven. Daar zag zij Tom op het strand zitten, droevig staarde hij naar de zee. Altijd zochten zijn ogen naar Mariana. Tom! riep zij en in een snelle draf reed zij op hem toe!. Mariana, hoe kan dat? Altijd zoek ik je op zee! En daar ben je nu op een paard! Lachend sprong Mariana in zijn armen en vertelde hem het hele verhaal. Nu wil ik die tante en oom leren kennen: die zo goed voor je gezorgd hebben. Ik wil ook jouw moeder leren kennen zei Mariana. En zo gebeurde dat ook. Allemaal bij elkaar gekomen, hoorde ze in volle verbazing het hele verhaal aan. Na een maand was er groot feest, want het jonge paar ging trouwen. Wat waren zij gelukkig! Mariana vergat haar vader niet. Want iedere dag ging zij met Tom naar de zee en gooide een rode roos in het water. De zusjes haalden hem dan op en brachten hem naar vader. Zo wist hij dat het goed ging met zijn lieve dochter. s Avonds glinsterde het zeekasteel prachtig rood, door alle rozen die de zeekoning voor het raam had gezet. Iedereen wist dat de rozen van Mariana kwamen. En het kasteel heette voortaan Marianas rozenkasteel.
De zon scheen warm op Marianas gezicht. Even deed zij haar ogen open,maar snel weer dicht door het felle licht. Langzaam probeerde ze door haar oogharen te gluren. Waar was ze toch? Ze voelde eens voorzichtig met haar hand naast zich, en voelde zand. Ik lig op het strand dacht ze. Ik heb hier geslapen! Ze begon eens rond te kijken. Haar ogen gingen naar haar staart. Verbaasd keek ze nog eens goed: haar staart was weg! Ze had benen! Wat was ze blij! Ik ben nu een echt meisje met mooie benen! Langzaam stond zij op en probeerde te lopen. Eerst was het wat vreemd maar al gauw ging het beter. In de verte zag ze een boerderij. Daar ga ik heen dacht ze. Misschien wonen daar mensen die mij kunnen helpen, en die weten wat ik doen moet. Verlegen klopte zij later bij de boerderij aan. Wie is daar? riep een stem. En daar deed een aardige boerin de deur open. Dag mevrouw zei Mariana beleefd.Ik kom eens vragen of u werk voor mij heeft. Want ziet u, ik wil graag van alles leren! Kind, kom toch binnen. Natuurlijk kan ik op zon grote boerderij wel wat hulp gebruiken. Ik vind het leuk om je van alles te leren. Ik heb zelf geen dochtertje. Wat zie je er lief uit! Dank u wel zei Mariana, want ze vond het een mooi complimentje. Het deed haar aan Tom denken, want die zei dat ook altijd. Maar als je wilt, gaan we eerst wat eten zei de boerin. Ja dat wilde Mariana wel,want nu voelde ze toch ook honger. Zo werden twee heerlijke boterhammen klaar gemaakt met kaas en een glas melk.Wat is dat? vroeg Mariana. Maar kind ;weet je dat niet? De melk komt van de koe, en van melk kunnen we ook kaas en boter maken. Voorzichtig proefde Mariana een klein hapje. Ja dat vind ik erg lekker zei ze. Toen ze klaar waren met eten zei de boerin: Nu gaan we de koe melken, en samen gingen ze naar buiten. Wat schrok Mariana van dat grote zwart-witte beest. Je hoeft niet bang te zijn hoor zei de boerin.Kijk, aai haar maar eens over de neus. En kijk maar eens goed hoe ik de koe ga melken. De boerin pakte een klein stoeltje en ging bij de koe zitten. Weldra spoot de schuimende melk in de emmer. Kom het ook maar eens proberen! Dapper ging Mariana ook bij de koe zitten, en ja wel hoor, zij kon het ook. Je doet het prima zei de boerin. Wat was Mariana trots. En nu gaan we de kippen voeren. Die willen ook eten. Wat vond Mariana dat leuk! Een moederkip met haar kleine kuikentjes die tokkend om haar heen liepen. Kom kind, nu gaan we eten koken, want als de boer thuis komt wil hij ook lekker eten. En omdat jij gekomen bent is het een beetje feest en gaan we een appeltaart bakken . Jij mag de appeltjes schillen en dan maak ik het deeg. Je kan dan mooi de appeltjes in schijfjes op het deeg leggen, wat jam er over en dan gaat hij de oven in. Vol verbazing keek Mariana hoe de boerin een lekkere maaltijd klaar maakte. Daar kwam de boer al thuis. Vrouw wat ruikt het hier lekker, en wie hebben we daar? Dit is Mariana en ze komt hier wonen en helpen. En van alles leren. Zij wil later een heel goede huisvrouw worden.Dat is altijd goed, zei de boer en voor ons nog gezellig ook. Het is nu net of wij ook een dochter hebben. Even dacht Mariana aan haar vader en de zusjes. Maar even later zaten ze alle drie heerlijk te smullen.
Stil zat Tom voor zich uit te kijken. Wat is er toch met die jongen aan de hand? dacht zijn moeder. Maar Tom wist het wel, hij kon Mariana niet vergeten. In zijn dromen zag hij steeds haar mooie blauwe ogen en haar prachtige blonde haar. Haar lieve lach hoorde hij de hele dag. Als hij ging vissen keek hij goed rond, maar nooit zag hij haar weer. Alle mensen uit het dorp hadden hem wat geld gegeven, zo dat hij een nieuw bootje kon kopen. Daar was hij erg blij mee, maar toch kon hij niet gelukkig zijn. Altijd zagen ze hem alleen op het strand zitten, en naar de zee staren.Wat is die Tom toch vreemd geworden zeiden ze.Hij kijkt nooit meer vrolijk. Jongen toch, zei zn moeder; Je kunt toch niet blijven treuren om iets wat toch niet kan. Kijk eens in het dorp, daar zijn zo veel lieve meisjes. Maar Tom kon Mariana niet vergeten en alleen maar aan haar denken. In het zeekasteel treurde Mariana ook om Tom. Haar vader zag hoeveel verdriet zijn kind had. De zusjes probeerden haar op te vrolijken, maar niets hielp. Ze werd mager en bleek. Zo kan dat niet langer dacht vader. Op een dag toen Mariana weer ziek en bleek in bed lag, ging hij naar haar toe.Kind zo kan het niet langer; wil je dan zo graag naar die jongen Tom toe? Ja, snikte Mariana, ik houd van hem. Ik kan hem niet vergeten. Goed ik ga naar de toverkrab, eens kijken of zij er iets op weet. Maar het kan wel wat dagen duren, want ik moet haar zoeken. Blij riep Mariana: Vader, misschien kan er een oplossing komen. Ja, ik zie wel dat het zo niet door kan gaan! En zo ging vader op weg. Na dagenlang zoeken vond hij de toverkrab eindelijk in een kleine inham onder het zeegras. Die keek wel heel verbaasd op, de zeekoning die hem kwam zoeken. Al snel werd het hele verhaal verteld. De krab dacht eens goed na. Ja, we zouden in dit geval kunnen proberen om Mariana benen te geven. Het is wel zo, dat ze dan nooit meer een zeemeermin kan worden en in het zeekasteel kan wonen. Bedroefd knikte vader Ja dat had ik ook al bedacht!. Afscheid nemen van zijn kind viel hem zwaar. Maar haar zo ongelukkig zien, dat kon ook niet. Zij zal in een klein dorp naast de jongen komen, en daar moet ze leren als een gewoon meisje te leven en te werken. Ze moet zelf kiezen. Een weg terug is er niet meer. Na velen dagen kwam vader weer thuis in het zeekasteel. Hij ging Mariana vertellen wat de toverkrab gezegd had. Na lang denken besloot Mariana om te vertrekken. Met tranen in haar ogen nam zij afscheid van haar vader en de zusjes en bedankte zij hen voor alles wat zij voor haar gedaan hadden.Denk aan ons, meisje, en vergeet ons niet! En zo zwom zij een vreemde toekomst tegemoet!
In een dorp dat vlak bij de zee lag woonde Tom. Hij woonde daar met zijn moeder en zijn vrienden. Iedere dag ging hij uit vissen. Hij vond het heerlijk als hij op zee kon zijn. Zij waren niet zo rijk, en hij kon dan ook mooi wat vissen vangen. En soms kon hij er ook nog wat verkopen. Dan hadden ze weer wat te eten. Zijn moeder werkte ook hard, want zij deed voor de rijke mensen uit het dorp wassen en strijken. En zo hadden zij het best naar hun zin!
Op een mooie dag ging Tom weer vissen. Maar waar Tom gaan erg in had, was dat, steeds wanneer hij weer op zee was, een zeemeermin naar hem kwam kijken! Dat deed zij al heel lang, want ze vond Tom mooi en lief. Eigenlijk was zij verliefd op hem geworden. En zo ging het lange tijd door. Altijd zwom zij weer omhoog uit de diepe zee en zocht zij Tom weer op! Waar ga je toch steeds naar toe? vroeg de zeekoning, haar vader. Hij vond het niet prettig dat zij steeds zo ver weg zwom. Haar zusjes lachten haar uit. Ze is verliefd riepen ze. Houden jullie je mond! zei vader. Mariana, want zo heette de zeemeermin wat is hier aan de hand? Maar Mariana zei niets. Ze wilde haar geheim niet verklappen. Vader zuchtte maar eens diep en dacht: Het zal wel los lopen, want ze is toch veel te jong. En zo ging het dus maar door. Tot op een dag er een hevige storm op stak. Het werd Tom angstig om het hart. Hij voelde dat hij niet tegen de wind op kon, en daar kapseisde zijn bootje en viel hij in het water. Met alle macht probeerde hij zich aan het bootje vast te klemmen, maar dat lukte hem niet. Mariana die alles gezien had, zwom snel naar Tom, pakte hem bij de hand en zwom met hem naar het diepe van de zee! Tom merkte er niets meer van. Bij het zeekasteel aangekomen, bracht zij hem naar een kamer. Na een poosje werd Tom wakker. Verbaasd keek hij om zich heen. Waar ben ik? vroeg hij. Ademloos keek hij naar het mooie meisje met de vissenstaart. In een zeekasteel zei ze Ik heb je gered en hierheen gebracht, want zie je ik ben verliefd op je. Iedere dag heb ik je zien vissen. O zei Tom daar heb ik niets van gemerkt! Hij keek eens rond in de kamer. Wat was dat mooi, alles lichtgroen. Zijn bed was van zeewier. Lichtgevende visjes gaven een zacht licht. Hij keek eens naar buiten, de mooiste vissen zwommen voorbij. Prachtige planten waaiden zacht heen en weer. Alle kleuren koraal vormden de achtergrond. Het leek allemaal wel betoverd. Maar de zusjes hadden gezien dat Mariana Tom binnen gebracht had, en gingen dat snel aan vader vertellen. Dat kan toch niet bromde hij. Snel ging hij naar de kamer van Mariana. Meisje wat doe je nu toch? Die jongen moet terug waar hij vandaan komt. Maar vader, ik ben verliefd op hem! riep ze. En ik heb hem gered. Kind, dat kan niet: een zeemeermin met een gewone jongen. Hoe heet je? vroeg hij. Tom mijnheer,antwoordde Tom. Ik wil heel graag terug naar mijn moeder en mijn vrienden, want anders heeft mijn moeder veel verdriet. Natuurlijk jongen. Mariana, je brengt hem onmiddellijk terug. Met tranen in haar ogen gehoorzaamde zij. Ze zwom terug met Tom en liet de golven hem op het strand brengen. En zo werd Tom later op het strand wakker en liep vlug naar huis. Waar was je toch? En wat is er gebeurd? Toen ze het hele verhaal gehoord had, sloeg zij haar handen ineen. Gelukkig dat die vader zo verstandig was. Maar wat kunnen we dankbaar zijn dat je gered bent! Een zeemeermin verliefd op Tom dat kan toch niet!
Hallo beste vriendjes, ik ga weer een paar weekjes op vakantie, dus moeten jullie even wachten op een nieuw verhaaltje. Ik ga met een boot naar vreemde landen varen ... en wie weet... misschien zie ik er wel een zeemeermin die mij haar verhaal verteld . Ik heb wel eens gehoord dat er op de bodem van de zee een groot zeekasteel is. Dus even geduld oefenen, want als ik iets ondek dan ga ik het jullie allemaal vertellen.
Als jullie toevallig ook op vakantie gaanheel veel pret en plezier!! Groetjes van Jancha.
Daar kwamen ze bij een konijnen holletje aan. Ongerust liep daar een moederkonijn heen en weer.Toen zij het drietal aan zag komen, liep ze hun snel tegemoet.Waar bleef je toch, Maar wat is er gebeurd ,riep ze toen ze het behuilde snoetje van het kleine konijntje zag.Mijn pootje huilde die , ik ben gevallen.Laat mij eens kijken , o ik zie het al , het is niet gebroken, het is gekneusd!Ga maar op het bankje zitten, dan zal ik er een verband om doen.
Nee , nee dat doet pijn . Ja het moet toch gebeuren , anders kan het niet beter worden.Je moet nu even flink zijn. Au Au ; huilde het konijntje. Ja niet zo flauw doen , wat moet het kaboutertje e het muisje wel niet van je denken.? Straks ga ik lekker eten koken, en dan mogen ze blijven eten en ook slapen! Want dat hebben ze wel verdiend, omdat ze jou zo mooi geholpen hebben. Ja dat wilde Pipi en het muisje wel, want nu voelde ze ook weer wat een honger en dorst zij hadden. En zo lagen ze later in bed met volle tevreden buikjes. Maar opeens dacht Pipi , ik ben jarig vandaag , dat ben ik helemaal vergeten. O, wat verlangde hij nu naar zijn mama en papa, hij kreeg er traantjes van in zijn ogen. Maar wat hoorde hij daar, de deur ging zachtjes open; en daar stonden zijn ouders, verrassing riepen ze! Wat was Pipi blij, en daar was ook de toverfee, en zijn vriendjes, de wijze uil , ze zongen allemaal; lang zal hij leven hiep hiep hoera. Daar kwam ook de boze mier en kijk eens, netjes kwam hij pipi,s mutsje brengen.Ja sprak de toverfee,ik denk dat je nu een brave jongen geworden ben, en dat je weer gewoon naar huis kan.Ja knikte iedereen dat is zo. Maar vanavond hebben we nog feest want iedereen heeft ook een kadootje voor je meegebracht.Wat waren ze allemaal vrolijk,maar het mooiste vond Pipi dat hij weer naar huis mocht en het muisje ging mee, want dat was toch zijn vriendje.
Pipi schrok wakker, wie stond daar zo aan zijn benen te trekken!
Hou op, riep hij, wat is er? Daar zag hij het al, het was de boze mier. Niets er van , ik hou niet op. Je moet opstaan en weg wezen hier! Voorzichtig stak het muisje zijn kopje uit de mouw van Pipi's jasje. Bang glipte hij weer terug in de mouw. Wat moet die muis hier, gilde de mier. Dat is mijn vriendje zei Pipi dapper. Niets mee te maken, weg hier jullie alle twee. Maar we moeten nog eten, zei Pipi. Dat krijgen jullie niet, voor eten wordt hier gewerkt en jullie hebben de hele nacht liggen slapen! Dan wil ik wel mijn mutsje terug. Ha, ha, lachte de mier,ik ben niet gek,dat staat mij veel te mooi en nu opstappen,alle twee! Even later liep Pipi met het muisje in het bos. Mijn buikje doet pijn van de honger en mijn hoofdje wordt zo koud,klaagde Pipi. Ach troostte het muisje hem, we gaan gewoon wat eten zoeken. Kijk daar ligt al een lekker nootje. Nee dat lust ik niet. Wat wil je dan ? Een boterham, zoals mijn mama die maakt,of een lekker toetje. Ja dat kun je in het bos niet vinden! Laten we maar verder lopen misschien vinden we iets anders! Ik denk dat het moeilijk gaat worden, mompelde het muisje. Kom we gaan even zitten om uit te rusten. In het zonnetje gingen ze onder een boom zitten. Ze vielen er bijna van in slaap. Ik hoor iets zei Pipi, ja nu hoorde het muisje het ook. Het was net of er iemand huilde. We gaan eens kijken zei Pipi, ja nu hoorden ze het beter. Kijk nu eens, daar ligt een klein konijntje riep Pipi . Vlug liepen ze er naar toe. Wat is er, vroeg het muisje, waarom huil je zo? Ik ben gevallen en nu kan ik niet meer op mijn pootje staan, snufte het kleine konijntje.Ik lig hier al zo lang en ik heb het zo koud! Vlug trok Pipi zijn jasje uit en deed het voorzichtig bij het konijntje aan. Leun maar op ons en zeg maar waar je holletje is, dan brengen we je thuis! Steunend en kreunend hing het konijntje tussen hen in. Maar het lukte, en zo vergaten Pipi en het muisje hun honger en voelden zij ook geen kou meer, zo hard moesten zei werken om het konijntje weer thuis te krijgen.
Zo hard als mevrouw de spin kon lopen rende ze door het bos, met Pipi op haar rug. Maar o wee; daar zag ze de tak niet die laag over de grond hing. Pas op riep Pipi, maar het was al te laat, met een grote zwaai kwam Pipi op de grond terecht. Helpwacht even, maar de spin hoorde niets en rende maar door en was weldra niet meer te zien. Daar lag de kleine kabouter zo maar op een hoop bladeren. Hé wil je van mij afgaan hoorde hij met een boze stem roepen. Wat wie ik?
Ja jij, je hoort hier niet! Pipi schoof een beetje op, en daar zag hij het al, een grote boze mier keek hem kwaad aan.Neemt u mij niet kwalijk stamelde Pipi Ik ben gevallen! Niets mee te maken gromde de mier , je gaat hier toch maar weg. Nee riep Pipi het wordt al donker ,dat durf ik niet zo alleen.
Wat heb je daar op je hoofd; zo mooi rood.Dat is mijn puntmutsje, mijn mama heeft dat voor mij gemaakt! Ik weet het :zei de mier , geef mij dat puntmutsje, dan mag je hier een nacht blijven. Pipi wilde het eigenlijk niet , maar gaf toch maar zijn mutsje. Vlug zette de mier het op zijn kopje, en zei ,Dat staat mij zeker erg mooi. Pipi keek eens goed , en vond zijn mutsje maar gek staan op het zwarte mierenkopje.Je krijgt hem niet meer terug ; zei de mier. Je kan hier een nacht slapen , maar je moet heel stil zijn want ik hou van mijn rust in de avond en nacht. Overdag moeten we hard werken en wil ik dus rustig slapen. Pipi maakte vlug een bedje van bladeren, en vond ook nog een groter blad waar hij onder kon liggen.En zachtjes begon Pipi te huilen, hij wilde naar zijn mama en papa. Nu was hij ook nog zijn mutsje kwijt want die boze mier gaf dat niet meer terug. En wat werd zijn hoofdje koud. Maar wat voelde hij daar, een klein muisje kroop tegen hem aan.Piep piep, mag ik bij je komen liggen, ik heb het zo koud. En Pipi die ook wel lief kon wezen pakte het muisje en zei Kom maar lekker onder mijn jasje liggen en zo vielen ze samen in slaap.