"Naar bed kind, het is tijd. Morgen moet je weer op tijd opstaan om naar school te gaan. Je weet hoe slecht je 's morgens uit je bedje kan komen."
"Nee, ik wil nog niet. Ik ben bang, het gaat vast onweren. Ik wil bij jullie slapen." zei Josje. "Wel nee" zei vader. "Daar wordt je veel te groot voor, gewoon in je eigen bed".
"Maar ik ben bang". "Voor onweer hoef je niet bang te zijn. Kom we gaan naar boven"'. Mokkend ging Josje mee. En weldra lagen ze alle drie in diepe rust. Opeens werd Josje wakker. Luisterend keek ze de donkere kamer in. Hoorde ze daar in de verte een gerommel? Angstig keek ze rond. Ja daar verlichtte een bliksem haar kamer. De regen en wind begon tegen haar raam kletteren. Opeens rukte de wind haar raam open. Sidderend van angst keek ze toe: wat was dat nu? Een groot zwart ding sprong haar kamer in. "Zo. Even uitrusten!" hoorde ze zeggen. "Wie ben je?" fluisterde ze met grote angstogen. Nu zag ze het goed. Een groot zwart monster keek haar met fonkelende ogen aan. "Ga weg" huilde Josje, "ik ben bang van je!" "Waarom ben je bang van mij? Ik doe je toch niets. Ik ben een onweermonster; van mij moet je niet bang zijn hoor! Wij maken het onweer". "Maar die harde klappen dan?" zei Josje. "Ja dat doen wij onweermonsters. Dat vinden wij leuk. De wind probeert ons te vangen, wij rennen en springen langs de hemel. En als die je die lichtflitsen ziet dan botsen wij tegen elkaar op, o zo leuk! En regen, dat vinden we heerlijk. Je kunt dus altijd fijn in je bedje blijven liggen en naar ons luisteren, want je weet nu dat wij heel veel plezier hebben. Maar ik nu ga ik weer verder. Ik ga het raam weer uit, doe jij het maar achter mij dicht.... En Josje, niet meer bang zijn. Laat ons maar lekker spelen. Daaaag! Ga jij maar weer lekker slapen Josje". "Dag onweermonster. Ik zal nu nooit meer bang zijn voor onweer. Ik weet nu dat jullie gewoon lekker aan het spelen zijn.....daaaaag!"
|