Micha kwam `s morgens uit bed. O wat moest hij niesen en hoesten! hij had ook een beetje hoofdpijn. “Ach” zei mama, “wat ben je verkouden. Je heb denk ik een griep. Je moet vandaag maar in bed blijven. Ik ga je eerst eens even wassen en dan een schone pyjama aan en dan krijg je een pilletje.” Ja, dat wilde Micha wel want hij voelde zich niet zo prettig. “Zo” zei Mama “dat is gebeurd. Nu ga ik een lekker ontbijtje voor je maken en dat breng ik dan bij jou op bed.” Ja dat vond Micha wel leuk. Hij werd door mama fijn verwend en het smaakte Micha dan ook heerlijk. “Ik vind jou heel lief, Mama” zei hij en rolde zich lekker in zijn dekentje. Daar vielen zijn oogjes al dicht. En hij droomde: opeens begon het hobbelpaard dat hij als klein jongetje van opa had gekregen, te praten. “Wat doe jij in bed Micha?” “Ik heb een beetje de griep” zei Micha. “Dat heb ik ook” zei het hobbelpaard. “Dat kan niet” zei Micha, “Jij bent geen kind”. “Een klein beetje dan; je weet toch dat ik Suzie heet en geen paard ben”. Ja dat was wel zo, dacht Micha. “Goed, dan heb jij ook een beetje de griep”. “Wil je een poosje met mij spelen?” vroeg Suzie. “Ik verveel mij altijd zo, als jij naar school bent”. “Ja, ik moet wel altijd naar school. Ik kan alleen maar thuis blijven als ik ziek ben. En als ik vakantie heb. Ik wil niet dom blijven. Ik wil als ik later groot ben, net als mijn Papa zijn”. “Laten we nu maar gaan spelen” zei Suzie, die helemaal niet over school wilde praten. Hij zou daar echt niet heen willen. Dat begreep Micha ook wel. “Hallo ik ben hier ook nog” klonk er van bovenop de kast. Daar zat de beer die Micha vorig jaar van Sinterklaas gekregen had. Hij was een beetje jaloers, want hij wilde ook mee spelen. “Je zit veel te hoog, ik kan je niet pakken”. “Wacht ik spring van de kast” zei de beer. Hij gaf de pop die naast hem zat een handje en samen sprongen ze op het bed. Daar moest Micha wel om lachen. “Ik doe ook mee” riep de koalaknuffel. Daar kwam het kleine leeuwtje ook! Wat een drukte was dat. Daar kwamen alle knuffels in een lange rij naar binnen. Ze gaven elkaar een handje of een pootje, en gingen vrolijk dansen en zingen. “Wat zingen ze toch?” dacht Micha “en wat hoor ik buiten?” Hij stapte uit zijn bedje en keek naar buiten. Wat is dat nu, de tulpen en de narcissen dansten met elkaar. De vogeltjes floten vrolijk mee. Een grote zonnebloem moest er erg om lachen. “Ze zingen over de lente” hoorde Micha. De eendjes in de sloot deden ook mee, Mamma eend zat angstig te kwaken, tot ze zag dat het geen kwaad kon. Een grote dikke poes zat in het zonnetje, en keek naar dat vrolijke volkje. “Ik zit hier heerlijk, miauw. Laat ze maar gaan”. Eindelijk werd iedereen moe en ging weer naar zijn plaats. De beer klom handig op de kast. De pop wilde niet meer geholpen worden. “Ja, ja” zei de beer, “je doet maar!” Hopla, daar viel de pop weer terug op het bed. “Blijf nu maar hier in bed” zei Micha. Buiten werd het ook weer rustig. Micha deed zijn oogjes open. Mama kwam binnen, en zei: “Kijk eens, Micha. Het sneeuwt.” Verwonderd keek hij. “Ik dacht dat het lente was, mama”. “Wel nee jongen, het moet nog kerstmis worden”. “Dat vind ik ook heel fijn”. “Ja” zei mama “en nu gaan we een kopje thee drinken. Je bent al weer wat beter”. “Ja” zei Micha en vlug klom hij uit zijn bedje.
Het was een beetje onrustig op de kinderboerderij. De dieren deden niets dan mopperen. “Wat doet de pauw toch weer vervelend, het wordt zo ongezellig” zei het konijn. De pauw liep rustig rond, als of de boerderij alleen van hem was. “Allemaal opzij! Ik ben hier de mooiste en ik moet goed kunnen lopen. Ik wil mijn staart laten zien. Kijk mij eens mooi zijn!” en nuffig liep zij met haar neus in de wind. “Het wordt hier met de dag erger” bromde het hangbuikzwijntje, “Ik ga naar mijn eigen hok, daar komt ze in ieder geval niet”. Iedereen ging maar uit de weg want de pauw deed zo lelijk. Alle dieren wilden niet meer in haar buurt komen. “Zo” dacht de pauw, “nu heb ik alles voor mij alleen”! Dat kan zo niet goed gaan, dacht de uil. En daar kreeg hij al vlug gelijk in. Op een morgen liepen de dieren fijn op de boerderij rond. “Wat is het vandaag gezellig” zei de geit. “Kom maar kleintjes, jullie mogen vandaag lekker spelen”. Op eens vroeg Knorretje: “Waar is de pauw?” Niemand die het wist. “Ik ga wel even zoeken” zei het varkentje. Nee laat dat nu maar. We kunnen hier net zo fijn lopen”. “Nee,” zei Knorretje “ik ben toch wel wat ongerust, ik ga kijken”. En jawel, daar vond hij de pauw in een donker hoekje. “Ga weg” zei die. “Ik kan niet meer rond lopen. Er is iets ergs gebeurd. Ik ben lelijk geworden. Een stuk van mijn staart is afgebroken” huilde ze. Ja dat vond Knorretje wel zielig. “Laat mij dan eens kijken”. “Nee” zei de pauw, “het is veel te erg. Wat moet ik nu toch beginnen?” “Gewoon gaan lopen” vond Knorretje. “Jij heb makkelijk praten, jij bent toch lelijk” zei de pauw. “Maar ik ben wel lief” zei knorretje “want de kinderen aaien mij altijd. Een wilde mij zelfs mee naar huis nemen!” “Ja,” zei de pauw “van mij zijn ze altijd bang, en dat vind ik ook niet leuk”. “Kom, ga mee” zei Knorretje “en wordt eens wat liever!”. “Zou dat nog kunnen?” “Ja hoor,” zei Knorretje “natuurlijk”. Vooruit dan maar, dacht de pauw. En zo liep Knorretje met de pauw, de staart niet meer zo mooi, in de boerderij rond. Ja, de dieren keken wel, maar ze vonden de pauw ineens zo lief kijken. En de staart daar keken ze niet naar Ze waren blij dat het weer zo gezellig was. Iedereen werd er blij van! Ja, ja, knikte de uil, zo is het veel beter!