Het vorige bericht aan jou, Klaas, leverde na aflevering veel problemen op. Hoe is het immers mogelijk dat we geen deugdelijke omschrijving kunnen geven van gedrag, het studieobject van de psychologie?
Dit leidde tot een terugblik op het eigen handelen binnen dit project. Ik vertrok destijds vanuit de poging om een standaardmodel voor de psychologie te ontwikkelen analoog aan een eenheidstheorie, waar immers in de natuurkunde aan wordt gewerkt. Dat we in de psychologie niet in staat zouden zijn om het werkveld af te bakenen, stemt bij zo’n hoge ambitie natuurlijk extra somber.
Vervolgens poogde ik een paar natuurkundige begrippen te inoculeren in de psychologie. Denk bijvoorbeeld aan de permanente fluctuaties, een analogie met Heisenberg’s onzekerheidsrelaties.
Dit alles leverde toch wat wringende beelden op. Dat bleek mij onder andere in de correspondentie met jullie. Er was geen “goodness of fit”, om dit begrip uit de statistiek maar eens te gebruiken.
Het vastlopen in het bepalen van het begrip “gedrag” leidde tot het inzicht dat wij naar het paard zoeken, waar we nota bene bovenop zitten. Deze hele onderneming lijkt immers terug te voeren tot de kernvraag: “wat is gedrag?” We zijn juist bezig om deze lacune op te vullen.
Zo stuit ik op een paar punten die weliswaar nog uitvoerig dienen te worden onderzocht, maar die een paar zoekrichtingen aanduiden:
- Gedrag wordt beter beschreven door waarschijnlijkheden en kansschattingen, dan door pertinenties en vaststaande structuren. Dit heeft consequenties die mijns inziens voor het dagelijks functioneren nog onvoldoende zijn doordacht en in de psychotherapie nog vaste voet aan de grond dienen te krijgen, althans als expliciet principe. De relatie tussen gedrag, zelfbeleving en de mogelijkheid om gedrag te veranderen, dienen vanuit deze zienswijze waarschijnlijk nog nieuwe wegen in te slaan. Belangrijke vragen die hieruit voortkomen zijn: hoe gedragen mensen zich ten aanzien van waarschijnlijkheden in hun waarnemingen en overig gedrag? Het vormt vermoedelijk een centraal onderwerp in het sociale verkeer. De vraag rijst dan hoe die processen er uit zien. Misschien blijkt het van de orde van betekenis van het werk van Watzlawick, c.s. . Daarnaast bestaat er mogelijk een “gereedschapskist” om gedrag te regulieren. We gaan uitzoeken in hoeverre korrelgrootte en het gebruiken van schaaltypen tot de gereedschappen horen. Het kan wel eens zijn dat het gebruik van de schalen zoals die door De Groot (1961) werden geformuleerd niet dezelfde zijn, die wij in ons gedrag gebruiken. Ook hier is nog veel uit te zoeken.
Het begin van het spoor is gevonden. Waar ons dat naar zal leiden, zoeken we later uit.
- Het symmetrieprincipe. Populair geformuleerd door Johan Cruyff ter illustratie: “ieder voordeel heeft zijn nadeel” en dat geldt ook omgekeerd. Het is een goed idee om eenzijdige en narcistische theorievorming te voorkomen. Het betekent dat het ontwikkelen van theorieën over pathologisch gedrag niet apart gehouden dienen te worden van visies op ander – waaronder ook gewenst – gedrag. In feite herhalen we daarmee wat psychologen lang geleden formuleerden over de relatie tussen gezond en ziek functioneren, bij het opbouwen van dit vak.
Destijds formuleerde ik een paar axioma’s. Daaraan stel ik strenge eisen. Indien er een falsifiëring van een axioma bestaat of zelfs indien er twijfel rijst over diens bestaansrecht, dan verliest het deze status als axioma. Ik herzie de eerdere versie en stel voorlopig slechts twee axioma’s, juist omdat axioma 3 tot twijfel leidt:
- Het individu is altijd actief;
- het individu treedt voortdurend ordenend op. Daartoe behoren onder meer attributies. Dit is nieuw. Attributies lijken voor ons in toenemende mate belangrijk. We gaan dit nader uitzoeken. De eerder genoemde gestaltvorming is een ander aspect. We noemden eerder al de taal als ordenend gereedschap.
Voorheen vermeldde ik als punt drie een paar van die principes. Als axioma laten we dit voorlopig vervallen en zoeken eerst uit, wat mensen doen. Dit blijkt namelijk minder ingevuld, dan ik aanvankelijk dacht. Dat komt doordat ik deze principes toen ontleende aan de natuurkunde en niet direct uit het gedrag zelf afleidde. Korrelgrootte, schaalprincipes, chaospatronen, fractals, complexiteiten en nonlineariteit kunnen hier alle toe behoren. Wie weet waar wij nog op stuiten!
Dit betoog verloopt van een ambitieuze naar een zeer voor de hand liggende opgave aan ons zelf. Dat zie ik als een teken van vooruitgang: de vraagstelling neemt toe aan realiteitsgehalte en scherpte en de manier van denken wordt waarschijnlijk eenvoudiger. Dat werd eerder geformuleerd als een nodig aspect van deze (fenomenologische) methode. Die kant gaan we inderdaad op.
Dank u zeer, heer Occam!
1. Watzlawick, Paul & Janet Helmick Beavin & Don D. Jackson; 1967; pragmatics of human communication, a study of interactional patterns, pathologies, and paradoxes; Norton, N.Y.
|