Roos de Klerk-Swart schrijft:
Dit is een reactie op het stuk van John, dd. 9 augustus, bijgewerkt op 13 augustus 2008.
Ik denk toch dat het individueel-psychologische uitgangspunt onmisbaar zal blijken te zijn. Als je een theorie over menselijk gedrag wilt formuleren, kun je m.i. niet heen om begrippen als motivatie en intentionaliteit. Maar dat zal moeten blijken (of niet).
Van Harry Stack Sullivan is de uitspraak: “We exist in relationships, not as individuals”. Het geloof in het bestaan van unieke individuen beschouwde hij als ‘the mother of all illusions’.
Ik vind het nogal extreme uitspraken/opvattingen, minstens zo eenzijdig als die van Freud.
H.S.S. zette zich sterk af tegen Freud en diens causaliteitsprincipe. Bovendien was hij als psychiater zeer gekant tegen Kraepelin’s diagnostische constructie.
Je ‘afzetten tegen’ heeft het risico dat je terecht komt aan de andere kant van wat waarschijnlijk een continuüm is.
Inmiddels zijn we er wel achter dat erfelijkheids- en omgevingsfactoren beide belangrijke determinanten van gedrag zijn. Het syndroom van Down wordt niet veroorzaakt door incompetente ouders, maar de omgeving is wel van invloed op de ontwikkeling van een Down-kind.
Of H.S.S. ook het begrip ‘toeval’in zijn definitie heeft gehanteerd weet ik niet, maar het begrip ‘toeval’ lijkt me sowieso problematisch en tot onvruchtbare discussies leidend.
Bij je stelling dat ‘de grenzen van die eenheid (het individu) vaak niet hetzelfde zijn als die van zijn gedrag, en dat ook de tijdsgrenzen verder reiken dan het ‘nu’’, zou ik wel enige kanttekeningen willen plaatsen.
In je voorbeelden denk ik te zien, dat je het eigenlijk over factoren van buitenaf (stimuli) hebt, waar je meent met grensoverschrijdende activiteiten van het individu zelf te maken te hebben. Jouw overleg met de overleden leraar Duits is m.i. gedrag dat zich in het hier en nu afspeelt, geïnspireerd door het contact dat je met hem had toen hij nog leefde (stimulus/-i plus herinnering). Dit gedrag vindt plaats binnen de individu John Horowitz., in het hier en nu (als je nu met hem zou overleggen).
Ook het ruziemaken met of verwijten maken aan een gestorvene is gedrag dat zich in het hier en nu afspeelt.
Ik denk niet dat je een hallucinant persoon bent, tenzij je van mening bent/was dat je leraar werkelijk aanwezig was in de betreffende situatie. Op grond van je contacten met de leraar toen hij nog leefde, kon je voorspellen wat hij, in je latere overleg met hem, zou vertellen of adviseren. Deze gedachten, herinneringen of fantasieën zou ik niet willen zien als overschrijding van (tijds-)grenzen van het individu.
De vraag of e.e.a een belangrijke bron voor het in stand houden van ondeugdelijke cognities is, kan ik op grond van het bovenstaande niet beantwoorden, omdat ik vraagtekens heb bij je uitgangspunten. En hierbij zie ik nog een probleem: wat is het criterium voor ondeugdelijkheid? Is ‘ondeugdelijk’ hetzelfde als: ‘onjuist, aantoonbaar niet waar’? Of is het: ‘niet toetsbaar’?
Wat betreft het als maatstaf hanteren van woordenboeken voor de omschrijving van begrippen: ik vind dat eerlijk gezegd nog niet zo’n gek criterium. In ieder geval lijkt een heldere omschrijving of definitie van begrippen, vanuit een woordenboek of anderszins, mij onontbeerlijk. Ik vrees dat je het paard van Troje in de vorm van ruis ( ‘projecties’) binnenhaalt, juist als je daarin het dagelijks taalgebruik als maatstaf wilt hanteren.
Dat die “ruis” een interessant onderzoeksobject kan zijn, is een ander verhaal….
En dan nu over de intuïtieve statisticus en de slakken:
Eerst de – waarschijnlijk wat overbodige – opmerking dat de al of niet intuïtieve statisticus op grond van een steekproef een bewering over de populatie wil doen. Daar zit natuurlijk altijd een marge van onzekerheid in.
Ik denk dat de meeste mensen genoegen nemen met de conclusie, dat het aantal slakken in de populatie (= de gehele tuin) waarschijnlijk zal zijn afgenomen als het aantal slakken in de steekproef (= binnen een bepaalde tijdseenheid aantal waargenomen slakken in de tuin) verminderd is. Per individu zou het criterium “voldoende afgenomen” kunnen verschillen.
Tevens kan men conluderen dat een steekproef waarin het aantal slakken 0 is, geenszins hoeft te betekenen dat het aantal slakken in de populatie ook 0 zal zijn.
Mogelijke acties:
- Acceptatie van dit gegeven, maar wel de gewassen in de gaten houden, af en toe een nieuwe steekproef nemen en zonodig opnieuw op jacht gaan. Of: de kans dat er slakken in de populatie zijn achtergebleven minimaliseren door slakkenkorrels te strooien. Deze strategieën zou ik ‘realistische beheersing’ of ‘controle’ willen noemen.
- Geen onzekerheid (statistische schattingen) kunnen verdragen: steekproeven als volledig irrelevant beschouwen, alleen genoegen nemen met populatiegegevens (en die zijn er niet). Cognitie: slakken zijn schadelijk voor de tuin, dus moeten alle slakken weg. Dus: tot uitputtens toe doorgaan met controleren en slakken vangen, om zo de populatie uit te roeien.
Hier hebben we dus te maken met de dwangneuroot, die geen onzekerheid kan verdragen, en die – in mijn ervaring - slecht vatbaar is voor cognities als: de laatste slak is de slak die nog in de struiken zit. Wat beter werkt is: dwangmatig controleren proberen terug te dringen (gedrag als uitgangspunt nemen) en leren inzien dat adequate slakkenbestrijding goed genoeg is om de tuin niet kaal te laten vreten. Zo kon je vruchteloze discussies over laatste, of aller- aller-laatste slakken omzeilen.
Er schiet me nog een ander voorbeeld van de mens als intuïtieve statisticus binnen: ‘one-trial-learning’, generalisatie, vaak op grond van een traumatische ervaring.
Bijvoorbeeld: een vrouw die in haar jeugd seksueel misbruikt is door haar vader: ‘geen enkele man is te vertrouwen’. Of: iemand die ooit misselijk werd in een autobus en daaruit de conclusie trekt dat autobussen als vervoermiddel vermeden moeten worden.
Dus: onterechte conclusies over de populatie op grond van één steekproef (of soms meerdere).
Roos
16-08-2008
|