Theoretische Psychologie
een fenomenologisch onderzoek; op zoek naar een overkoepelende theorie voor gedrag
Inhoud blog
  • commentaar van John op krantenartikel; 16 december 2010
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    01-01-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    DE BREUKLIJN TUSSEN WETENSCHAP EN DE KLINISCHE PRAKTIJK

    Door John Horowitz

    Lezing op 16 november 2012 voor het

    Nationaal Psychologie Congres,

    Jouw brein, Jouw toekomst! Welke connecties leg jij?

    georganiseerd door de Sectie Psychologie Studenten van het Nederlands Instituut van Psychologen (SPS-NIP)

     

    Dames en heren, jonge collega’s,

    De titel van deze voordracht luidt weliswaar: het breukvlak tussen wetenschap en de klinische praktijk, maar het ware achteraf gezien beter geweest om te spreken over de lijm tussen de beide breukvlakken. Ik probeer namelijk een antwoord te geven op de vraag hoe je je wetenschappelijke attitude in de klinische praktijk kunt toepassen. Voorts doe ik je een idee aan de hand, hoe je van afzonderlijke indrukken over je cliënt, tot een psychologische diagnose kunt komen. We sluiten af met de vraag die ook op deze situatie toepasbaar is: wat heb je eigenlijk aan adviezen zoals deze? En daar mee samenhangend: wat hebben jouw cliënten aan jouw adviezen?

    Hoewel in de aankondiging van deze voordracht staat dat ik iets zou vertellen over de relationele krachtenvelden die een wetenschappelijke aanpak kunnen hinderen, lukte het niet om dat binnen de beschikbare tijd te bespreken. Als je daar alsnog op in wilt gaan, dan is daartoe gelegenheid aan het eind van ons uurtje.

    Als je tussentijds ergens nader op in wilt gaan, voel je dan vrij om te interrumperen.

    Ik hoop dat er in deze tekst iets bij is, dat je kunt gebruiken.

     

    Eerst iets over mijzelf: mijn eerste baan als psycholoog was in een revalidatiecentrum. Ik hield me vanaf 1971 bezig met WAO-ers, invaliditeit en revalidatie. De WAO is inmiddels veranderd in de WIA. Tijdens de specialisatie tot klinisch psycholoog maakte ik kennis met de actiegerichte vormen van psychotherapie zoals psychodrama en gestalttherapie. Anders dan men in de psychoanalyse gewend was, komen de deelnemers bij deze therapievormen uit hun stoel en zijn lichamelijk actief. Ook maakte ik een klassieke sensitivity training mee. Boeiend vond ik ook Rogeriaanse groepssessies waar meer dan honderd vakgenoten gelijktijdig aan deelnamen.

    De laatste 25 jaar van mijn carrière vormde ik samen met een collega de afdeling klinische psychologie in een algemeen ziekenhuis, met als speciaal aandachtgebied de neuropsychologie. Op de afdeling waren stageplaatsen voor doctoraalstudenten en ook voor hbo-studenten “psychodiagnostiek”. Ook leidden we GZ-psychologen en klinisch psychologen op. Naast de fulltime baan hield ik er een kleine particuliere praktijk op na.

    Binnen het NIP was ik tot voor kort actief in de Sectie Wetenschappelijk Onderzoekers in de Psychologie.

    Nu verder over jullie. Je volgt momenteel een wetenschappelijke opleiding of hebt deze al afgerond. Het verrichten van onderzoek in een wetenschappelijk instituut sluit daar eigenlijk het best bij aan. Verreweg de meeste psychologen komen echter in andersoortig werk terecht. Als je in de gezondheidszorg gaat werken, zullen opleiding en werkinhoud dan niet altijd naadloos op elkaar aansluiten. Daar gaan we het nu verder over hebben.

    Je kent wellicht de opvatting dat een psycholoog op grond van minimale informatie, een maximum aan “markante karaktertrekken” over een persoon weet te melden.

    Zo vertelde een lerares op de middelbare school met enthousiasme dat ze ooit naar een psycholoog was geweest die alleen naar haar handen kijkend, veel over haar “karakter” wist te vertellen!

    Voor mij vormde dat toen één van de motieven om psychologie te gaan studeren. Zo’n knapperd zou ik ook willen worden! Ik hoef gelukkig niemand meer uit te leggen, dat de lange weg van informatie verzamelen en pas daarna gefundeerd concluderen momenteel de enige weg is die tot een aanvaardbaar resultaat leidt.

    Wat hier gebeurt, is dat slechts enkele indrukken tot een psychologische diagnose worden verheven. Dat is aan de leek vaak gemakkelijk te verkopen, want hij doet zelf veelal niet anders. Let maar eens op wat mensen op familiebijeenkomsten over elkaar zeggen en wat men over elkaar concludeert. Er worden dan soms zelfs causale relaties gesteld. Ook de persoonlijke geschiedenis en de toekomstverwachting van de besprokene worden dan soms zelfs in een vloeiende lijn uit een paar indrukken afgeleid.

    Jullie gaan dat natuurlijk anders doen! Ga vooral niet boven de aarde zweven met “frappante voorspellingen en gedurfde diagnoses”. Laat dat aan astrologen en piskijkers over. Daarvoor word je trouwens niet ingehuurd. Het lijkt soms misschien alsof er een kortere weg bestaat dan die ingewikkelde en energievretende, wetenschappelijk gefundeerde route. Je komt ze tegen in adviezen als:

    voorrang voor de intuïtie; volg je eerste ingeving; ga af op je gevoel.

    Dit alles vormt echter geen kompas waarvan de kompasnaald regelrecht naar een uiteindelijke waarheid verwijst. Integendeel, je levert je volgens deze methode uit aan toevalsvariabelen en speelt in feite roulette.

    Kies alsjeblieft voor de lange weg van het systematisch informatie verzamelen en het zorgvuldig stellen van hypotheses. Zo bouw je een bruikbaar beeld op van de problematiek waarmee de cliënt zich tot je wendt. Trouwens, waarom zou je van een psycholoog verwachten, wat je van een arts verafschuwt? Een anekdote uit mijn ziekenhuis:

    Op de afdeling psychiatrie verbleef een dame met huidklachten. De dermatoloog werd in consult geroepen. Er verscheen een hoofd om de hoek van de deur: “bent u mevrouw Klarenbeek[1]?” Na haar bevestiging keek dat hoofd haar indringend aan en zei: “ik zie het al. Ik zal u een zalf geven. Daar moet u zich dan driemaal daags mee insmeren. Goedemiddag”.

    Dat is die dermatoloog nog jarenlang kwalijk genomen!

     

    Hoe gebruik je jouw wetenschappelijke attitude in de klinische praktijk?

    Wat je natuurlijk hard nodig hebt om je werk serieus te kunnen doen, is een wetenschappelijke instelling. Het is het bijzettafeltje dat je overal uitklapt waar je aan het werk bent. Daarop staan de volgende ingrediënten:

    1.   Nieuwsgierigheid naar gedrag en naar alles wat mensen doen;

    2.   Kritisch zoeken naar denkschema’s om je waarnemingen te ordenen;

    3.   Experimenteerlust om de werkzame factoren te achterhalen die met gedrag verband houden.

    4.   Zelfonderzoek: houd rekening met het feit dat je nu eenmaal niet weet, wat je over het hoofd ziet. Probeer eens een andere kijkrichting; wat zou een ander hier van vinden? Ben je tijdens je studie iets tegengekomen dat je een ander perspectief kan bieden? Wat denk je dat mensen die voor jou belangrijk zijn, je in deze probleemsituatie zouden adviseren?

    Voorzien van deze ingrediënten voorkom je dat de kliniek een buitengewest is, waar de wetenschap geen vat op heeft.

    Wil de uitkomst van een bepaald wetenschappelijk onderzoek ook voor jouw cliënt betekenis hebben, dan dienen de onafhankelijke variabelen - bijvoorbeeld mannen tegenover vrouwen, homoseksuelen tegenover heteroseksuelen of gedragsgestoorden tegenover normalen - in het leven en functioneren van jouw cliënt een aanwijsbaar belangrijke rol te spelen. Ik stel dat met nadruk, omdat we nogal eens de neiging hebben om de betekenis van onderzochte factoren voor dat ene individu te overschatten. Daarmee onderschatten we dan soms de invloed van geheel andere, ons op dat moment onbekende factoren die juist wel een belangrijke rol in het leven van die cliënt kunnen spelen. Mijn terugkerend adagium is ook hier: je weet niet wat je niet weet.

    Kouwer en Linschoten illustreerden dit principe in een leerboek uit mijn eerste studiejaar met de volgende cartoon:

    Een dronken man scharrelt ’s nachts wat rond bij een lantaarnpaal en lijkt iets te zoeken. Een passerende politieagent vraagt hem wat hij kwijt is. De man antwoordt dat hij zijn sleutels zoekt.

    “Bent u die sleutels hier kwijtgeraakt?” vraagt de agent.

    “Nou dat niet, maar hier is tenminste licht”, antwoordt de dronkaard.

     

    De betekenis van de statistiek voor de praktijk verdient uiteraard onze aandacht. Statistische bevindingen zijn vrijwel altijd het resultaat van vergelijking van gehomogeniseerde verzamelingen. Wil je de uitkomsten van die onderzoeken op jouw cliënt toepassen, dan moet aan een paar voorwaarden worden voldaan. In de praktijk is dat echter maar zelden het geval. Zo dient de spreiding van de data eigenlijk verwaarloosbaar klein te zijn. Pas dan zijn de gemeten modale, mediane en gemiddelde waarden immers direct van toepassing op jouw cliënt.

    We zien in de praktijk bijvoorbeeld hoe leken het begrip intelligentie en speciaal het IQ hanteren. Ze verheffen het soms tot een regelrechte toekomstvoorspeller of gebruiken het als middel om iemands geschiedenis te reconstrueren en negeren daarmee zelfs de grote spreiding:

    Piet redt het wel in het leven, die is zó intelligent! Of:

    Het is aan het lage IQ van Willem te wijten dat hij met Marietje is getrouwd. Hij is gewoon te dom om een goede partner te kiezen.

    Ik raad je aan om bij het noemen van testresultaten het accent niet zozeer te leggen op de score – bijvoorbeeld het IQ – als wel op de relatieve positie van die score binnen de referentiegroep. Dus, bijvoorbeeld:

    “Er zijn evenveel mensen die hoger als lager scoren dan u”

    of:

    “deze score plaats u iets onder het midden; 60 % scoort hoger op deze test; 40% scoort lager”.

    Het biedt extra houvast door ook de kwalificaties van de referentiegroep te noemen, bijvoorbeeld: “….vergeleken met vrouwelijke Nederlandse leeftijdgenoten met een voortgezette opleiding”. Ik maakte soms gebruik van een flipover om dit grafisch uit te beelden.

    Reken het uitdrukkelijk tot jouw verantwoordelijkheid om je cliënt goed voor te lichten over de reikwijdte en de grenzen van testuitkomsten en vertaal statistische gegevens vooral naar diens persoonlijk functioneren en omstandigheden.

    Met een voorbeeld hoop ik je duidelijk te maken, waarom een IQ een indruk is en niet als een diagnose kan gelden. De diagnose blijft in mijn visie strikt voorbehouden aan de psycholoog.

    Soms komt een kind pas in aanmerking voor een financiële vergoeding van bepaalde vormen van hulpverlening, als het een IQ heeft dat 80 of lager is. Het wordt daarmee als “zwakbegaafd” aangemerkt. Voor een kind met een IQ van 81 of hoger, geldt dat dus niet. Een afbreek-score ziet er weliswaar exact uit en maakt wellicht een wetenschappelijke indruk, maar is in de praktijk soms een regelrechte miskleun en kan tot een sociaal onaanvaardbare situatie leiden. De psycholoog dient hier zijn verantwoordelijkheid te nemen door uitdrukkelijk zelf de diagnose te stellen: “wel of niet minder begaafd”. Uiteraard zal hij dan het IQ als één der indrukken gebruiken, bij het bereiken van dit diagnostisch oordeel.

    In het televisieprogramma “Brandpunt” van 4 november werd de casus besproken van een jongeman die jarenlang ten onrechte in een inrichting voor zwakzinnige kinderen werd ondergebracht. Op een consultatiebureau werd weliswaar vastgesteld dat hij normaal begaafd is, maar daar werd toen door de leiding van die inrichting niets mee gedaan. Binnen die instelling zou ooit een IQ van 75 zijn bepaald en dat vormde blijkbaar de toereikende grond om hem verder als “zwakbegaafd” te behandelen. Hij werd door een verzorgster op grond van haar waarnemingen geïdentificeerd als normaal begaafd en zij spande zich in om hem een normale opvoeding te geven. Dat kostte haar wel haar baan bij die instelling. Gesuggereerd werd in deze uitzending dat hier ook een financieel belang speelde, om die jongen als zwakbegaafd te kwalificeren.

    Zover ik weet komt het in de geneeskunde niet voor dat het krijgen van een uitkering is verbonden met de uitkomst van één meting aan de patiënt. Men gaat af op de diagnose zoals de arts die stelt. Ik vind dat dat bij de psycholoog net zo moet gebeuren en je dient hier je professionele verantwoordelijkheid te claimen.

    Bij de DSM doet zich iets vergelijkbaars voor. Deze classificatie vergroot de betrouwbaarheid tussen beoordelaars onderling. Het gaat hier dus om de interrater reliablility. Voor het stellen van een psychologische diagnose is echter tevens validiteit nodig. Een DSM-classificatie verdient dan meestal aanvulling.

    De moraal van dit verhaal:

    Statistische significantie, een afbreekscore of een gestandaardiseerde classificatie voor psychopathologie vormen op zichzelf geen diagnose. Zij behoren alle tot de indrukken die vervolgens moeten worden verwerkt in een psychologische diagnose.

     

     

    Het stellen van hypotheses

    Ik raad je aan om bij het formuleren van hypotheses over je cliënt te zorgen voor tenminste één, maar liever twee alternatieve hypotheses. Die dienen dan buiten elkaars domein te liggen, anders is er immers sprake van tautologie en houd je jezelf voor de gek. Ik geef je een voorbeeld van beweringen die niet geheel buiten elkaars domein liggen, waardoor je beide hypotheses feitelijk als één hypothese kunt opvatten:

    Hypothese 1: Piet is een zwak geïntegreerde persoonlijkheid;

    Hypothese 2: d’r komt eigenlijk nooit wat uit Piet zijn handen.

    Ik geef je nu een praktijkvoorbeeld, hoe je met hypotheses kunt werken. De lokale GGZ-instelling verwees een man naar mijn afdeling voor diagnostisch onderzoek. Dat was in vijfentwintig jaar niet eerder voorgekomen. Aan die instelling zijn immers psychologen en psychiaters verbonden die zelf een diagnose kunnen stellen, dus een doorverwijzing lag niet voor de hand. Het ontbrak de verwijzers deze keer echter aan enig inzicht, wat er met deze man aan de hand kon zijn. Voor mij betekende dat dan ook, dat het “diagnostisch venster” bij deze cliënt maximaal werd opengezet.

    Toen ik deze cliënt voor het eerst zag, begreep ik het probleem van de verwijzers heel goed. Ik kwam namelijk ook niet verder dan: “hij doet wél vreemd!” Het ontbrak ook mij aan een richtingsgevoel, waar ik zou moeten zoeken en het was in dat stadium nog onmogelijk om hypotheses te stellen. De man was zeer coöperatief en dat bood de mogelijkheid om veel tests af te nemen. In de loop van het onderzoek stelde ik de volgende hypotheses:

    1.    Er is sprake van “malingering” op grond van narcistische motieven: hij geniet van deze gewichtige positie als centrum van ieders belangstelling;

    2.    Hij is journalist en verzamelt materiaal om een stuk te schrijven over de gezondheidszorg

    3.    Hij lijdt aan een lichamelijke ziekte

    4.    Hij dementeert.

    Je ziet dat deze hypotheses buiten elkaars domein liggen.

    Een dementieel beeld werd in een vroege fase van het onderzoek uitgesloten. Na enige tijd werd ook de hypothese dat hij een journalist zou zijn, als onwaarschijnlijk afgekruist. Het werd namelijk duidelijk dat de man leed of ergens last van had. Malingering leek evenmin aan de orde. Er resteerde toen de hypothese dat hij leed aan een lichamelijke ziekte.

    Er vormde zich een dik psychologisch dossier over hem. De hoeveelheid verzamelde indrukken was enorm. Een diagnostisch inzicht ontbrak echter nog steeds. Informatie bij de huisarts leverde geen verheldering op. Ten einderaad haalde ik toen een paar tests uit de jaren vijftig uit de kast en testte de man zelf. Deze tests waren nergens op gevalideerd maar hadden als plezierige eigenschap dat je de proefpersoon aan het werk zag en en passant met hem kon spreken. Toen merkte ik vooral aan zijn motoriek en aan de combinatie van spreken, denken en het vervullen van de testopdracht, dat er mogelijk sprake was van een neurologische aandoening. Hij werd doorverwezen. De neuroloog stelde inderdaad een afwijking vast.

     

     

    De lange weg van indrukken naar een diagnose

    We keren nu voor een moment terug naar de collegebanken. Je bent vertrouwd met het reductionisme als belangrijk principe bij wetenschappelijk onderzoek. Dit houdt in dat zoveel mogelijk storende factoren worden buitengesloten, opdat alleen de relevante overblijven. Vervolgens worden variabelen systematisch gemanipuleerd. Daaruit worden dan conclusies getrokken die een grotere reikwijdte pretenderen te hebben, dan uitsluitend zou gelden voor de proefpersonen die aan dat onderzoek deelnamen. De reductionistische aanpak kom je in de klinische praktijk onder meer tegen bij het testen. In een gestandaardiseerde onderzoekssituatie voer je immers een experiment uit en trekt dan conclusies volgens de richtlijnen van het bijbehorend handboek. De reductionistische benadering stelt strenge eisen aan het rangschikken, waarnemen en ordenen van gegevens. Er treedt bij deze methode zoveel mogelijk een scheiding op tussen informatie en ruis.

    Naast de reductionistische aanpak is in de klinische praktijk vooral een fenomenologische instelling nodig. Met deze term uit de filosofie doel ik op het vrij en onbevangen toelaten van allerhande indrukken. In het contact met je cliënt betekent het dat je je zoveel mogelijk openstelt voor alles wat met hem te maken heeft. Daaronder vallen naast de dossiergegevens, tevens jouw eigen en andermans waarnemingen, invallen, vermoedens en ideeën over die persoon. Ook testscores en de DSM-classificaties schakeer ik onder die indrukken. Zij vormen alle de grondstof voor de daar achter liggende psychologische diagnose.

    Tijdens het gesprek met je cliënt noteer je uiteraard de feitelijke informatie en daarnaast alles wat er bij je opborrelt over deze cliënt. Ik noem dat gemakshalve jouw “persoonlijk laboratorium”. Neem de vrijheid om alles wat volgens jou met deze casus te maken heeft, op te schrijven. In feite kun je hier kwijt wat de aanhangers van “intuïtie” en “het gevoel” proclameren. Maar let wel: je vergaart nu indrukken en bent nog niet bezig met de diagnose.

    Vat zulke indrukken op als aparte eenheden die louter op zichzelf staan. Je zoekt in dit stadium dus nog niet actief naar verbanden, hoewel dat overigens wel is toegestaan. Het systematisch zoeken naar verbanden vindt echter pas dan plaats, zodra je aan de diagnose toe bent.

    Het noteren van alle indrukken kost veel tijd. Afhankelijk van de vraagstelling kun je het “diagnostisch waarnemingsvenster” echter inperken. Daarbinnen vallen dan die indrukken die betekenis hebben binnen de vraagstelling voor jouw onderzoek. Een voorbeeld van een beperkte vraagstelling:

    Na het ongeval kan mevrouw Filipsen haar huidige beroep niet langer uitoefenen. Graag advies over haar mogelijkheid tot omscholing.

    Op die manier kun je dan enige efficiëntie inbouwen. Alleen bij een aspecifieke vraagstelling wordt het “diagnostisch venster” dan maximaal opengezet. Dat vergt dus veel onderzoekscapaciteit. Een gefingeerd voorbeeld: De medicus schrijft in zijn verwijsbrief:

    Meneer Harteveld gaat inadequaat om met zijn ziekte. Er is sprake van ontrouw in medicijngebruik, afspraken met de specialist worden niet nagekomen, fysiotherapeutische adviezen worden genegeerd. Is patiënt compos mentis? Gaarne uw visie en advies voor een therapeutisch beleid.

    In het contact met de cliënt levert de fenomenologische houding het voordeel op dat je intensief met hem in gesprek bent. In de term van Carl Rogers werk je “client centered”. Je stelt de inbreng van de cliënt centraal en neemt een open, betrokken, toegankelijke, aanvaardende houding in. Dit is dus een andere instelling dan waartoe de reductionistische houding uitlokt. De positie van betrokken gesprekspartner biedt je tevens de mogelijkheid om op deze microschaal te experimenteren en soms zelfs een hypothese te toetsen. Een voorbeeld uit de praktijk:

    Ik neem de werkanamnese af bij mijnheer Grootjans. Te midden van diverse werkzaamheden en baantjes vertelt hij met enige nadruk dat hij ook 13 maanden gevaren heeft. Ik noteer als indruk dat die “13 maanden” mijn aandacht vasthoudt, want vind dat overmatig gedetailleerd, vergeleken met de rest van de genoemde bezigheden.

    Een week later spreek ik zijn dochter. Zij vertelt dat haar vader vroeger onder meer 13 maanden gevaren heeft. Opnieuw houdt dit mijn aandacht vast en er vormt zich een hypothese. Tijdens het volgende gesprek met het ouderpaar komt het gesprek met hun dochter ter sprake. Quasi nonchalant “citeer” ik haar en bouw een minuscuul foutje in: “uw dochter vertelde dat u ook “een jaar” gevaren hebt. Hij repliceert: “dertien maanden, heeft mijn dochter gezegd”.

    Zij vertelden in een later stadium dat de man ooit dertien maanden gedetineerd was.

    Vermijd tijdens het noteren scheldwoorden en schuttingtaal, daar er immers inzagerecht bestaat. In plaats daarvan is het voor jezelf trouwens informatiever om te zoeken naar de aanleiding tot jouw ergernis en noteer dan bijvoorbeeld:

    “ik voel me niet serieus genomen; ze pikt mijn spreektijd af; ik móét het met haar eens zijn; past zich niet aan bij mijn denktempo; gaat niet op mijn vragen in; stroperig contact over haar klachten”.

    Door je open te stellen voor alles wat er zich per moment voltrekt en in je opkomt, ontstaat een grote verzameling van indrukken op de kleinst denkbare schaal. Je houdt in dit stadium een strikte scheiding in stand met de grote schaal van de diagnostische overzichtsbeelden. Zo voorkom je dat je het slachtoffer wordt van vooringenomenheid en ook van tunnelvisie. Vooringenomenheid kan bijvoorbeeld ontstaan op grond van de aanmelding door de verwijzer:

    ”mijnheer Hermans is een psychopaat met een lange justitiële voorgeschiedenis”.

    Daarmee kan de toon gezet zijn en zul je het misschien moeilijk vinden om in zijn gedrag nog iets anders dan louter psychopathie te zien. Breng de afzonderlijke indrukken niet tussentijds in verband met de grotere schaal van de mogelijke diagnose, door je af te vragen: “past het bij een psychopaat om dit zó te formuleren?” Zo’n vraag is namelijk maar zelden inhoudelijk te beantwoorden en leidt tot verwarring en misschien tot ontmoediging bij jezelf. Beperk je in dit stadium dus tot de microschaal van de indrukken. Op deze manier vrijwaar je je tegen stereotypieën die meer ruis dan informatie bevatten.

     

    Van tunnelvisie kan sprake zijn, indien zich tijdens het onderzoek slechts één hypothese aandient. Er ontstaat dan het gevaar van een “magnetische” aantrekkingskracht om alle indrukken in te passen in die ene hypothese over deze cliënt. Vooral vage en alomvattende concepten genieten de voorkeur om die positie in te nemen. Bijvoorbeeld: “meneer Hoogland lijdt aan een minderwaardigheidscomplex”.

    Door veel indrukken over je cliënt te noteren, schep je een aanwassende verzameling van elementen. Hoe groter die verzameling, hoe onbelangrijker ieder element op zichzelf wordt. Dat heeft een groot voordeel: één enkele indruk kun je dan immers vergelijken met een heleboel andere, steeds op hetzelfde schaalniveau. Zo bouw je een genuanceerd beeld op over je cliënt. Dit brengt je in een comfortabeler positie dan dat je met slechts één hypothese rondloopt die alleen maar “waar” of “ niet waar” kan zijn.

    Deze methode maakt het ook mogelijk om met het gedrag van de cliënt te experimenteren, zoals je trouwens in het vorige voorbeeld al zag. Ik verzin nu een casus waarin ik op dezelfde microschaal mijn eigen gedrag wijzig. Ik noteer bijvoorbeeld:

    “heeft weinig zicht op eigen functioneren; erg bezig met het overlijden van echtgenoot; is ze doof? Vreemde fonologie; beweert nu het tegenovergestelde van daarnet. Vreemde motoriek, vooral tijdens spreken”.

    Je ziet in dit voorbeeld dat binnen jouw “persoonlijk laboratorium” in korte tijd veel indrukken elkaar kunnen opvolgen. Nadat ik mijn opstelling tegenover de cliënte gewijzigd heb, noteer ik dan:

    “reageert agressief op mijn toegenomen afstandelijkheid. Stelt zich nu afhankelijk op door overmatig instemming te vragen. Ik ga meer betrokkenheid tonen”.

    Ik herinner me de volgende casus uit de praktijk:

    Mevrouw De Groot is bang dat ze een tumor heeft, maar de internist kan niets vinden en verwijst haar door, wegens een vermoeden van somatisatie.

    Ik vind haar niet defensief. Zij stelt zich kritisch en selectief op bij het beoordelen van een paar door mij gesuggereerde klachten en wijst deze alle op een zakelijke wijze af. Tevens omschrijft ze haar klacht gedetailleerd en splitst deze af van haar angst dat er iets ernstigs aan de hand is. Ik concludeer om deze redenen dat mevrouw niet somatiseert. De huisarts heeft eveneens deze indruk. Hij had ooit zelfs liever dat ze hem met een andere klacht eerder had bezocht. Ik rapporteer daarop aan de verwijzer dat haar klachten niet te relateren zijn aan somatisatie en stel intensieve medische aandacht voor, wegens mijn vermoeden dat haar klacht naar een lichamelijke aandoening verwijst. Op een later tijdstip wordt bij haar alsnog een tumor vastgesteld.

    Deze methode is naar mijn ervaring behalve bruikbaar om zicht te krijgen op het gedrag van de cliënt, tevens een manier om ook jezelf binnen de werksituatie te leren kennen. Zo kan het je opvallen dat je mensen vaak bijvoorbeeld “vervelend”, “eigengereid” of “dom” vindt. Zo kom je met deze methode ook jezelf tegen. Voor een psycholoog mooi meegenomen, toch!?


     

    In de nu volgende diagnostische fase vindt een schaalsprong plaats naar grotere structuren. Het hele dossier wordt nu minutieus doorgewerkt en er wordt nu juist wel naar verbanden gezocht. Wees hier bedacht op retrofitting, een begrip dat ik tegenkwam bij forensisch psycholoog Harald Merckelbach.  Achteraf worden de feiten dan uitgelegd in de richting van één finale diagnose. De denkrichting wordt dan eigenlijk omgekeerd. Met de door mij voorgestelde methode probeer je immers om vanuit de indrukken tot een diagnose te komen. Bij retrofitting ontstaat eerst een diagnose, waar de indrukken achteraf worden ingepast.

    Vergeet nooit de huisarts te spreken, mits de cliënt daar natuurlijk mee akkoord is. Niet alleen dat de huisarts zijn patiënten al heel lang kent, hij kent vaak het hele gezin, een enkele keer zelfs de oudere generatie. Bovendien woont hij bij zijn patiënten in de buurt en hoort en ziet soms opmerkelijke zaken. Daarvan geef ik je een paar voorbeelden:

    ·      Mevrouw Van De Brink wordt verwezen wegens een vermoeden van psychopathologie. Na een kennismakingsgesprek met haar, bel ik de huisarts en meld dat ik in dit stadium een normaal functionerende vrouw zag. De huisarts waarschuwt dat er wel degelijk iets aan de hand is. Hij woont namelijk tegenover haar en werd een paar maal uit zijn praktijk weggeroepen, omdat mevrouw naakt over straat liep. Bij voortgezet onderzoek vond ik een dementieel beeld.

     

    ·      Mevrouw Van Overeem ligt in het ziekenhuis. Haar echtgenoot vraagt uitdrukkelijk en herhaaldelijk om euthanasie voor haar. Zij laat hem begaan, maar uit zelf geen euthanasiewens, ook niet toen ik haar zonder haar echtgenoot sprak. Ik stond voor een raadsel, temeer daar er geen sprake was van een uitzichtloos lijden en evenmin van een medische eindtoestand met voorspelbaar dodelijke afloop.

    De huisarts vertelde toen dat hij kortgeleden aan de man meedeelde dat hij op afzienbare termijn aan een tumor gaat overlijden. De man hoopte zijn echtgenote dit te besparen. Vandaar diens verzoek om euthanasie voor haar.

     

    ·      Ik meldde ooit aan een huisarts dat de motoriek van deze 19 jarige cliënt mij opviel. Heeft hij misschien een ziekte onder de leden? De huisarts vertelde dat hij destijds de praktijk had overgenomen van zijn vader. Aan de laatstgenoemde was destijds precies hetzelfde opgevallen bij de ouders van deze cliënt. Dat leidde overigens nooit tot een klinisch beeld of enigerlei behandeling.

    Van de medicus kun je vanuit dit ene voorbeeld meenemen dat een opmerkelijke indruk niet altijd tot een medische diagnose hoeft te leiden. In de psychologie is dat niet anders: niet alles wat opvalt, blijkt voor de klinische praktijk relevant. Wel is het goed om zoiets als indruk toch te documenteren. Je kunt dan achteraf besluiten wat die indruk waard is, afgezet tegen de grote verzameling andere indrukken waarover je dan beschikt.

    De psychologische diagnose heeft meestal een beperkt bereik en zal zich richten op: opleiding; beroep; relaties met partner, gezin of met anderen; op het eigen lichamelijk functioneren en gezondheidsklachten of op de behoefte van de cliënt aan persoonlijke hulp. Ook combinaties hiervan komen voor.

    De diagnose is pas compleet, indien deze voor de cliënt:

    1.   diens visie verheldert op zijn eigen gedragsmatig en eventueel ook lichamelijk functioneren en op diens relaties met anderen;

    2.   meer duidelijkheid verschaft over zijn omstandigheden en zijn eigen positie daarin en aldus wordt geholpen om verder zelf adequate beslissingen te nemen;

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)

    01-01-2013, 16:37 geschreven door John L. Horowitz
    Reacties (0)
    27-04-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    Hoe kan de psychodiagnostiek kwalitatief uitsteken

    boven het oordeel van de leek?

     

    Het nulniveau, ons vertrekpunt:

    Mensen beoordelen elkaar en koesteren verwachtingen over iemands toekomst. Hier ligt het nulpunt, van waaruit de psychodiagnosticus vertrekt. Het bedrijven van “psychodiagnostiek” gebeurt al lang: denk aan de Griekse Pythia te Delphi. Door de wijze waarop de hulpvrager een orakel verkreeg, werd deze praktijk boven het toevalskansniveau uitgetild en kon de hulpzoekende daar wel degelijk profijt van hebben. De moderne psychodiagnostiek dient boven dat niveau uit te komen. Het vertrekpunt ligt dus hoger dan het toevalskansniveau.

    Een omschrijving van diagnostiek zoals de Reber’s2001 dat doen, geeft de stand van zaken in de jaren vijftig van de vorige eeuw aan en stelt ons wat dat betreft, allerminst gerust:

    psychodiagnostics 1. any of the more-or-less valid techniques of assessing personality by interpreting behaviour patterns, particularly nonverbal ones, e.g. facial expressions, body posture, gait. 2. occasionally use of the ROHRSCHACH test.

    In deze formulering valt niets af te leiden over de kwaliteit of bedoeling: wat is een professionele aanleiding tot het bedrijven van diagnostiek, wat kan men er mee doen, hoe toetst men kwaliteit en wat heeft de cliënt daar aan?

    Aan het diagnostisch proces gaat een gerichte vraagstelling vooraf. Die moet falsifieerbaar of verifieerbaar zijn of anderszins meerwaarde bieden. Het resultaat dient nuttig te zijn: voor de cliënt zelf, voor diens netwerk van belanghebbenden, voor de verwijzende instantie, voor wetenschappelijke onderzoeksdoeleinden, of voor een combinatie daarvan.

    Is er hoop?

     

     

     

    Een aanvulling op de Verlichtingsidee

    De Verlichting bracht optimisme over ons vermogen om langs empirische weg kennis te vergaren. Bij Störig2004 worden alleen positieve aspecten van ons kenvermogen opgesomd. Hoogstens wordt aan de negatieve kant gesteld dat ons kennen incompleet is en dat er meer te ontdekken valt dan men op een bepaald moment meent te weten. Ik vind dit een te eenzijdig beeld en stel voor, te stellen dat ons kenvermogen naast positieve, tevens negatieve aspecten in zich draagt. Wij kunnen namelijk falen in ons kennen en verkeerde inzichten ontwikkelen. Zonder speciale scholing zal hierdoor nagenoeg iedereen het slachtoffer zijn van ook verkeerde inzichtvorming. Hier is een mogelijkheid voor de psychodiagnostiek om boven dit nulniveau – dat op zichzelf al boven het toevalskansniveau uitkomt – uit te stijgen. Daarmee sluiten we aan bij de Verlichtingsidee: obstakels die wij eenmaal kennen, kunnen we in principe overwinnen.

    Dat is onze hoop!

     

    Hoe kunnen we de psychodiagnostiek verbeteren?

    1.       Steeds zorgen dat er meer hypotheses beschikbaar zijn en niet star vasthouden aan één enkele theorie of hypothese. Voorstel: drie hypotheses – zeker bij het begin van een onderzoek - lijkt ideaal;

    2.       Er rekening mee houden dat geïdentificeerde variabelen waarschijnlijk deel uitmaken van een grotere verzameling van variabelen. Ongeïdentificeerde variabelen kunnen namelijk even belangrijk blijken als de geïdentificeerde;

    3.       Schenk meer aandacht aan de spreidingsmaten en richt de blik niet uitsluitend op de centrale maten;

    voorbeeld: het getoethaspel met IQ’s, zoals we dat in de media nogal eens meemaken;

    4.       Baken duidelijke referentiepunten – “ankers” - af. Definieer de maatvoering en geef aan, waarmee precies vergeleken wordt. Zorg dat vergelijking van elementen uit verschillende verzamelingen, elkaar niet includeren of overlappen. Anders verwordt zo’n vergelijking tot een onontwarbare kluwen, evenwel zonder dat men dit altijd in de gaten heeft. Dit kan tot potsierlijke conclusies leiden.

    5.       Men gebruikt een te hoog schaaltype, in de zin van De Groot1961. Dit, gecombineerd met het vasthouden aan een klassiek causaliteitsmodel – de psychoanalyse lijkt daar een voorbeeld van – ontstaat te gauw de neiging om causale verbanden te leggen. Het gemak dient hier weliswaar de psychodiagnosticus, maar niet altijd diens cliënt!

    Een veronderstelling: het kan profijtelijk blijken om meer aandacht te besteden aan de nominale schaalaspecten en aan scalairen[1]. Indien men dit combineert met modellen uit de natuurkunde die het lineaire causaliteitsmodel aanvullen met non-lineaire modellen[2], dan kan uit deze combinatie misschien een betere diagnostiek voortkomen. Te verwachten is dat deze aanvankelijk tegen de communis opinio, het gezonde verstand of de klinische blik ingaat.

    Er Is Waarlijk Hoop!

     

    John L. Horowitz, 5 april 2011.

     

    Literatuur:

    1.       Groot, Adriaan D. de; methodologie; grondslagen van onderzoek en denken in de gedragswetenschappen; Mouton, ’s-Gravenhage; 2de druk, 1961.

     

    2.       Reber, Arthur S. & Emily Reber; 2001; the Penguin dictionary of psychology; 3rd edition;

     

    3.       Science dictionary; the American heritage; 2005; Houghton Mifflin, Boston & New York;

     

    4.       Störig, Hans Joachim; geschiedenis van de filosofie; 2004; Het Spectrum, 26ste druk, (oorspronkelijk 1959: kleine Weltgeschichte der Philosophie);

     



    [1] Science Dictionary: scalar: a quantity, such as mass, length, or speed, whose only property is magnitude; a number.

    [2] Begrippen als complexiteit, chaostheorie en de vorming van fractals kunnen de psycholoog wellicht van dienst zijn.


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    27-04-2011, 00:00 geschreven door John L. Horowitz
    Reacties (0)
    17-12-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.commentaar van John op krantenartikel; 16 december 2010

    Roos de Klerk stuurde naar John:

    Interview met kosmoloog Marcelo Gleiser: “er wordt veel volslagen waanzin verkondigd”; Govert Schilling. Volkskrant 27 november 2010.

    Naar aanleiding van het boek: Marcelo Gleiser; 2010; een scheurtje in de rand van de schepping. Over de betekenis van leven in een onvolmaakt heelal. Vertaling: Bert Bakker, uitg. Paradigma/FMB, Amsterdam. ISBN 9789049960223.

    De inhoud van het artikel vat ik samen:

    Gleiser[i] stelt dat het zoeken naar een unificatietheorie – het gaat over de natuurkunde – past in een oude traditie. Deze gaat terug op het monotheïsme en veronderstelt dat er slechts één fundamentele waarheid kan bestaan. Gleiser veronderstelt dat de natuur niet zo in elkaar zit, misschien afgezien van enkele deelterreinen. Het zoeken naar een unificatietheorie beschouwt hij als een “ouderwets paradigma”.  Het zou na 36 jaar zoeken niet gelukt zijn om empirische verificatie te vinden voor het bestaan van zo’n theorie en dat moeten we ons aantrekken, naar hij meent.  Zelfs de beste kandidaat – de supersnaartheorie[ii] – laat op dit moment geen empirische toetsing toe. Hij verwijst naar toenemende wildgroei in de theorievorming, die buiten alle empirie komt te staan. Dat verontrust veel fysici[iii]. De grens tussen fysica, metafysica en filosofie vervaagt en er ontstaat desoriëntatie. In zijn visie ontstaat complexiteit[iv] door onbalans en onvolmaaktheid en verwijst naar bijvoorbeeld Ilya Prigogine[v] die daarover publiceerde.

    Gleiser zoekt vanuit de natuurkunde een verband met gedrag, maar blijft inhoudelijk op afstand.[vi] Hij trekt ten strijde tegen een wazige koppeling van natuurkundige theorieën aan “kosmisch bewustzijn van al die new-age goeroes”. Zijn boek gaat over leven in een onvolmaakt heelal en rekent daarmee af met een klassiek religieus beeld. Ook zoekt hij een aansluiting  op kosmisch niveau tussen wetenschappelijke feiten en menselijke behoeften aan zingeving en bijvoorbeeld aan een gevoel van verbondenheid. 

     

    Mijn commentaar:

    Eerst over de natuurkunde: indertijd was er onenigheid tussen Einstein en Bohr over de kwaliteit van de toenmalige theorievorming. Hoewel eerstgenoemde actief aan de quantumfysica bijdroeg, had hij blijvend moeite met de waarschijnlijkheidsberekeningen die daaraan inherent zijn. Bohr verwees - als verweer tegen Einsteins visie - in die glorietijd van de snel uitdijende kennis op quantumgebied naar het feit, dat de bijbehorende wiskunde klopte en dat de empirische bevindingen toereikend waren om de ingeslagen weg te vervolgen.

    We zijn nu driekwart eeuw verder. Fysici beschikken over een enorm reservoir aan wetenschappelijke waarnemingen. Opnieuw bestaat er wantrouwen over de kwaliteit van de theorieën. Zover ik dat overzie heeft dat te maken met twee feiten:

    1.     Er dienen hypotheses te worden toegevoegd waarvan de empirische verificatie dubieus geacht wordt. Gleiser noemt het vooronderstelde bestaan van magnetische monopolen en het protonverval;

    2.     De theorieën laten veronderstellingen toe die tot bizarre uitkomsten leiden, zoals het bestaan van parallelheelallen. Op het moment dat een theorie aangeeft dat voorspelde waarnemingen principieel nooit gevonden kunnen worden omdat deze zich achter de horizon van de lichtsnelheid bevinden, komen deze theorieën dicht in de buurt van sprookjes en godsdienstige ideeën. Als wetenschappelijke theorieën hebben ze dan geen waarde.

    Voor ons onderzoek is van belang dat het zoeken naar een unificatietheorie misschien een relict zou zijn van een monotheïstische gedachte. De consequenties daarvan moet ik nog doordenken en vormt een interessante blikopener.

     

    Natuurkunde en psychologie kunnen misschien één gebied delen, als het gaat om de vraag wat er met de waarneming van de mens aan de hand is dat hij de wereld in kaart brengt, zoals hij dat nu doet. Dat is voor mij de verbinding tussen de beide wetenschappen  en voor Roos wellicht de reden om de aandacht op dit artikel te vestigen.

     

     

     



    [i] Braziliaan. Werkzaam  aan Dartmouth College, New Hampshire.

    [ii] Eric Verlinde, waarover ik jullie kortgeleden schreef, geldt als kenner van deze theorie. Het lijkt me indicatief dat juist hij een nieuwe weg in slaat.

    [iii] In het tijdschrift Natuurwetenschap en Techniek schreef Gerard ’t Hooft een artikel met een overeenkomstige strekking.

    [iv] Deze idee neemt een centrale positie in, in de theorie waar ik mee bezig ben!

    [v] ik beschik over een later artikel: Prigogine, Ilya; Zeit, Chaos und Naturgesetze; in: Gimmler, e.a.; Die Wiederentdeckung der Zeit; 1997;

    [vi] Voor ons doel juist een interessant onderwerp.


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 1/5 - (1 Stemmen)
    17-12-2010, 17:41 geschreven door John L. Horowitz
    Reacties (0)
    07-09-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

     

     

     

    AANVULLENDE REACTIE VAN JOHN OP ROOS, SEPTEMBER 2010.

     

    è John reageert in cursieve, dikgedrukte tekst. Deze wordt een alinea ingesprongen

    è de tekst van Roos de Klerk.

    Kleurverschil is weggelaten, vanwege de leesbaarheid op de weblog.

     

    Roos schreef:

     

    Over de axioma’s:

     

    Axioma 1: Akkoord, geen speld tussen te krijgen.

     

    Axioma 2: Activiteiten als waarnemen, gestaltvorming, concipiëren etc. kun je zeker    beschouwen als “ordenend optreden”, een manier om orde aan te brengen in de chaos van prikkels die zich aandient.

    Maar wat te denken van hooligans, die van voetbalwedstrijden een grote rotzooi maken? Op één bepaald niveau kun je dit zien als “ordenend bezig zijn”, nl. als het vaststellen van een hiërarchie: ‘wij zijn de baas en wij bepalen wat hier gebeurt’. Maar op een ander niveau is dit gedrag toch een vorm van chaos creëren, en niet van ordenend bezig zijn.

     

    Er gebeurt hier iets interessants: het begrip “ordenend” suggereert een tegendeel: “ongeordend”. Beide begrippen zijn dus op te vatten als de uiteinden van een dimensie. Daarmee vormen ze vectoren: er is dan namelijk sprake van richting. Eigenlijk zoek ik naar een richtingloos begrip dat dus geen dimensie (op te vatten als bewegingsmogelijkheid) impliceert. Ik zoek met andere woorden een scalair.  Ik hoop dat het werkwoord “structureren” als zodanig wordt opgevat.

    Zolang dit onderscheid niet wordt onderkend, bestaat hier een vruchtbare bron voor misverstanden. Hopelijk ontstaat er nu helderheid? Ik ben benieuwd of dat voor jou ook geldt.

    Wij vormen zelf de proefpersonen voor het experiment waar we aan werken!

     

    Axioma 3: We hebben er al eerder over gediscussieerd: m.i. kun je het causaliteitsbegrip niet missen als je gedrag wilt verklaren. Het optreden van b.v. reflexen zie ik als iets causaals, niet als een non-lineair proces. In je opmerkingen bij axioma 3 op pagina 4 heb je het ook over “inperking van de reikwijdte (van causaliteit) voor gedrag”, terwijl in de formulering van axioma 3 gesuggereerd wordt dat we uitsluitend met non-lineaire processen te maken hebben.

     

    Je hebt gelijk. Ik bezondig me aan een factor die evenzeer onze aandacht vereist: de neiging om of/of keuzen vóór te laten boven en/en keuzen. We minimaliseren daarmee ten onrechte het domein van mogelijkheden. Moet ik afleren!

    Ik stel voor de axioma’s na jouw commentaar als volgt te veranderen:

    1.      Het individu is altijd actief;

     

    2.      het individu treedt voortdurend structurerend op. “Gestalt”-vorming vormt daarvan een voorbeeld uit de waarnemingspsychologie;

     

    3.      Deze activiteiten voltrekken zich als non-lineaire of als lineaire processen. Naast causale processen komen ook scalairen voor.

     

    Overigens zouden bij je opmerkingen bij axioma 2 op pagina 4 (gedragsmatige consequenties van deductie vs. inductie) enkele concrete voorbeelden verhelderend kunnen werken. In het voorbeeld van het journalistieke interview zie ik dat verband niet zo. Ik denk dan eerder aan een manier om de verwarring vóór te zijn: metacommunicatie à la Watzlawick.

     

    Ik denk niet aan Watzlawick, want dat zou een doublure betekenen. Ik noemde eerder het journalistieke interview maar vind bij nader inzien een veel beter manier om een en ander zichtbaar te maken: de rechtszaak tegen Lucia de Berk, zoals ter hand genomen door Ton Derksen. Zie het NRC-artikel van zaterdag 4 september: “boevenvangers op een dwaalspoor”, zie het katern: wetenschap.

    Ik kom bij Derksen een aantal punten tegen die in dit onderzoek eveneens een rol spelen. Ik neem mij voor om zijn boek te raadplegen.

     

    Mijn voorlopige conclusie: ik denk dat de axioma’s 2 en 3 niet op alle niveaus en dimensies van gedrag geldig zijn.

    De vrijheidsgraden waarover wij beschikken bij het wijzigen van een situatie, lijken zich binnen de grenzen te voltrekken, zoals aangegeven in axioma 3. Is er meer aan vrijheidsgraden beschikbaar of is dit limitatief? Die vraag dient nog te worden beantwoord.

     

    Dit ter aanvulling op de eerder gegeven repliek. Er zit vaart in!

    John.


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    07-09-2010, 13:48 geschreven door John L. Horowitz
    Reacties (0)
    26-07-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    Brief van John over causaliteit, op 26 juli 2010

     

    Ik vond bij Sander Bais in zijn boekje: de natuurwetten, 2005, een punt dat van belang is voor onze discussie. Het onderstreept jouw opmerking over het bestaansrecht van causaliteit als een essentiële factor. Je schreef:

    Axioma 3: We hebben er al eerder over gediscussieerd: m.i. kun je het causaliteitsbegrip niet missen als je gedrag wilt verklaren. Het optreden van b.v. reflexen zie ik als iets causaals, niet als een non-lineair proces. In je opmerkingen bij axioma 3 op pagina 4 heb je het ook over “inperking van de reikwijdte (van causaliteit) voor gedrag”, terwijl in de formulering van axioma 3 gesuggereerd wordt dat we uitsluitend met non-lineaire processen te maken hebben.

     

    Non-lineaire processen kunnen namelijk tevens volledig deterministisch zijn en tevens tot chaospatronen leiden. Bais stelt daarover:

    dit feitelijk onvoorspelbare gedrag in een exact gedefinieerd, totaal deterministisch systeem noemt men deterministische chaos. Dit soort chaos is een gangbaar verschijnsel bij niet-lineaire dynamische systemen.

     

    Ik zag ooit een natuurkundig experiment dat dit duidelijk maakt. Stel je een lange arm voor, die op één punt scharnierend is opgehangen. Die arm is doormidden gedeeld en daar voorzien van een scharnier. Het vrij bewegende uiteinde is voorzien van een lampje. Als je deze dubbelgescharnierde arm in beweging brengt, maakt het lampje in het donker volstrekt onvoorspelbare bewegingen: een chaospatroon. Bij een overigens volstrekt deterministische proefopstelling. Belangrijk zijn hier de beginwaarden van het in beweging brengen. De nadruk op die beginwaarden is kenmerkend voor deze categorie.

     

    Bij gedrag heb ik nog geen voorbeeld beschikbaar, maar de dag is nog lang. Het uitdagende van deze benadering vind ik dat er een “zoekopdracht” ontstaat die in te vullen moet zijn. Het heilig vuur brandt!

     

    Wat ik hier mee wil zeggen is dat causaliteit geen verdoemde factor in ons denken is, maar één element dat deel uitmaakt van een verzameling van meerdere mogelijkheden die in onze cultuur minder gemakkelijk worden onderkend. Causaliteit wordt vermoedelijk overgewaardeerd en soms ten onrechte gebruikt. Met scalairen zul je misschien zelfs pas nu kennis maken. Zo verging het mij, althans. Naar mijn indruk kunnen juist de scalairen belangrijk blijken bij ons onderzoek. Mogelijk kan de scalair een rol spelen als aanbevelenswaardige cognitieve strategie bij behandeling.  Het kan soms misschien voordeliger blijken om waarnemingen te ontdoen van hun vectoren: motivatoren, overwegingen, hypotheses over andermans motieven. De  cliënt zal dan “bijgeschoold” dienen te worden. Zover zijn we nog lang niet, maar het is de moeite waard om voor een moment te speculeren over toekomstige mogelijkheden.

    Prent je in: een scalair heeft als enige eigenschap: zijn magnitude. Je kunt een scalair verschijnsel niet met causaliteit verbinden.

     


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    26-07-2010, 00:00 geschreven door John L. Horowitz
    Reacties (0)
    24-07-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.commentaar van John op Roos de Klerk, 24 juli 2010

     

     

    ROOS REAGEERDE OP JOHN’S ‘EERSTE OVERZICHT OVER MIJN ONDERZOEK’ van 20 JUN 2010

    Hier volgt het commentaar van John daar op.

     

     

     

    Over de axioma’s:

     

    Axioma 1: Akkoord, geen speld tussen te krijgen.

     

    Axioma 2: Activiteiten als waarnemen, gestaltvorming, concipiëren etc. kun je zeker    beschouwen als “ordenend optreden”, een manier om orde aan te brengen in de chaos van prikkels die zich aandient.

    Maar wat te denken van hooligans, die van voetbalwedstrijden een grote rotzooi maken? Op één bepaald niveau kun je dit zien als “ordenend bezig zijn”, nl. als het vaststellen van een hiërarchie: ‘wij zijn de baas en wij bepalen wat hier gebeurt’. Maar op een ander niveau is dit gedrag toch een vorm van chaos creëren, en niet van ordenend bezig zijn.

     

    Commentaar van John:

    hier stuiten we op schaalproblematiek: wat op een kleine schaal geldig kan zijn, lijkt niet geldig bij schaalvergroting. Bij die hooligans blijft mits op dezelfde schaal bemeten, het principe intact. Vraag aan hen waarom ze doen zoals ze doen en er treedt een ordenend principe aan het licht. Deze wordt zichtbaar via attributies (“zij zijn begonnen”, “hunnie d’r schuld”, “het zijn mietjes”), relativeringen of overdrijvingen (“moet je eens kijken wat ze met ons doen”) of ontkenning (“ik mag toch wel laten merken wat ik vind?”)

    Ook in ander verband leidt ordenen/chaos-maken soms een wonderlijk leven: zeer geordend een leger inrichten, waar alles stram geordend verloopt, met als doel om andere mensen uit te roeien en hun spullen te vernietigen. Orde naast industriële productie van chaos. Het kan blijkbaar samen gaan….

     

    Axioma 3: We hebben er al eerder over gediscussieerd: m.i. kun je het causaliteitsbegrip niet missen als je gedrag wilt verklaren. Het optreden van b.v. reflexen zie ik als iets causaals, niet als een non-lineair proces. In je opmerkingen bij axioma 3 op pagina 4 heb je het ook over “inperking van de reikwijdte (van causaliteit) voor gedrag”, terwijl in de formulering van axioma 3 gesuggereerd wordt dat we uitsluitend met non-lineaire processen te maken hebben.

     

     

    Overigens zouden bij je opmerkingen bij axioma 2 op pagina 4 (gedragsmatige consequenties van deductie vs. inductie) enkele concrete voorbeelden verhelderend kunnen werken. In het voorbeeld van het journalistieke interview zie ik dat verband niet zo. Ik denk dan eerder aan een manier om de verwarring vóór te zijn: metacommunicatie à la Watzlawick[1].

     

    Reactie van John:

    Je hebt gelijk. Het gaat immers over gedrag en alles dient duidelijk te worden gemaakt binnen dat domein. Op dit gebied dient dan ook nog veel werk te worden verzet. Ik ben onderweg!

    Het lijkt me niet zonder betekenis dat je juist op Watzlawick komt. Het gaat immers om verschijnselen die in de wisselwerking met anderen is ingebouwd. Ik vermoed dat het zelfs actief gehanteerd wordt in de communicatie en als sturend element van de communicatie dient te worden toegevoegd aan wat we op dat gebied al weten. Voorbeelden daarvan moet ik nog verzamelen.

    Ik noemde het journalistieke interview, omdat daar dikwijls de korrelgrootte/schaalgrootte wordt gemanipuleerd en de tolerantie – behorend bij de permanente fluctuaties – wordt uitgebreid of ingekrompen. Dit is afhankelijk van situatieve factoren en kan dus worden gekarakteriseerd als intentioneel. Overigens ben ik huiverig om dit begrip te gebruiken, daar men anders terecht komt in homunculus-theorieën. Met de huidige benadering heb ik daar gelukkig weinig last van.  

     

    Mijn voorlopige conclusie: ik denk dat de axioma’s 2 en 3 niet op alle niveaus en dimensies van gedrag geldig zijn.

     

    Reactie van John:

    De axioma’s zien er op dit moment zo uit:

    1.     Het individu is altijd actief;

    2.     het individu treedt voortdurend ordenend op. “Gestalt”-vorming vormt daarvan een voorbeeld uit de waarnemingspsychologie;

    3.     Deze activiteiten voltrekken zich als niet-lineaire processen en vormen complexiteiten.

     

    Over de geldigheid van axioma 2 heb ik hierboven al iets gesteld. Vermoedelijk behoudt hij zijn geldigheid, maar je hebt wel enige twijfel gezaaid. Er lijkt inderdaad iets aan de hand: bij het wijzigen van de schaalgrootte lijkt er iets te gebeuren dat nog in kaart gebracht moet worden. Of daarmee het axioma zijn geldigheid verliest, moet worden uitgezocht.

     

    Axioma 3 dient inderdaad te worden veranderd. Toen ik destijds ontdekte dat er naast causaliteit ook een andere manier lijkt te bestaan om naar gedrag te kijken, werd deze verabsoluteerd tot enig alternatief. Vandaar dat ik de non-lineaire processen als enige vermeldde. Inmiddels is daar de scalair bij gekomen. Of er nog meer mogelijkheden zijn? Feit is dat causaliteit zoals jij stelt,  wel degelijk zijn bestaansrecht behoudt. Daaraan dienen nu de non-lineaire processen en ook de scalairen te worden toegevoegd. Het betreft dus een uitbreiding met meerdere categorieën. Ik stel als nieuwe formulering voor axioma 3 voor:

    Deze activiteiten voltrekken zich als non-lineaire, als lineaire processen of als scalairen.

     

    Ik hakkel nog wat met het woord “scalair”. Het is ontleend aan het Engels “scalar”, maar klinkt in deze vorm in het Nederlands wat schutterig. Van Dale helpt hier niet. Misschien weet Rens wat men in het Nederlands meestal gebruikt. Jouw hulp wordt ingeroepen, Rens!

     

    Terugblikkend naar wat ik straks stelde over voorspellen – over de haruspex en de Pythia – krijgt met het veranderen van axioma 3 een duidelijker dimensie en laat zich nu als volgt verwoorden: het lijkt dat mensen in het gebied dat door axioma 3 wordt aangegeven, voortdurend manoeuvreren met de drie genoemde categorieën. Verwarring lijkt spannend en leidt tot mysterieuze, goddelijke en bovenaardse belevingen en kan blijkbaar duizenden jaren worden volgehouden. Hier spreekt een kind van de Verlichting: ik verkies rationele ordening boven Het Mysterie of Het Goddelijke.

    Zondagavond keek ik naar een programma van de EO. Ademloos volgde ik hoe dominees worstelden en rationele ideeën durfden te overwegen: misschien is god een verzinsel van mensen. Fascinerend vond ik de reactie van enkele gelovigen: daarmee ging iets mysterieus verloren en dat vonden ze duidelijk een gemis en ook een verarming.

    Het is goed om deze stroming in de menselijke beleving te kennen. In mijn termen gesteld: het lijkt er sterk op dat spanningen, incompatibiliteiten, elkaar tegenwerkende structuren iets moois oproepen, waar mensen zich aan vastklampen en zelfs in stand wensen te houden als iets waardevols. Het zal duidelijk zijn: ik kies hier niet voor.

     

    Er rijst tevens een vermoeden dat voor het eerst opkomt en nog niet meer is, dan louter speculatie:

    è Het lijkt er op dat hier de permanente fluctuaties een bijzondere plaats innemen. Misschien een magische manier om deze in te perken?

     

     

    (Terzijde: voor niet-natuurkundig geschoolden zoals ik moeten begrippen als fractalen en je benadering van korrelgrootte en schaalproblematiek te zijner tijd nog wel wat toegelicht worden!)

     

    Reactie van John: dat is beloofd. Dit zal gelijk oplopen met het zoeken naar verificaties. Want er staat nog niets vast. Of de theorie zal worden ontmaskerd als zinledig. Ik heb hier een broertje dood aan eenzijdig toetsen, want ben bang me dan rijk te rekenen. Ik hang sterk aan het symmetrieprincipe, dat ook bij kan dragen om deze theorie te degraderen tot een vrijblijvende gedachte. We zullen zien!

     

    Over de permanente fluctuaties (pagina 5):

     

    Als ik het goed begrepen heb, pleit je voor een permanente tolerantie voor optredende fluctuaties, waar in de realiteit van nu – opportunistisch – de tolerantie opgerekt of ingeperkt wordt. Je vraagt je af of dit laatste een bron kan zijn voor de ontwikkeling van een persoonlijkheidsstoornis / dwangmatigheid. Dat is wel mogelijk, lijkt me.

    Aan de andere kant lijkt een permanente tolerantie voor variaties mij ook de nodige problemen te geven. Denk b.v. aan de opvoeding: ik zie verwarde kinderen voor me die geen idee hebben van wie of wat ze zijn en waar ze met de wereld aan toe zijn. Wordt het niet wat stuurloos allemaal?

     

    Reactie van John:

    Als je naar gedrag kijkt dan zie je dat dat – mits op diezelfde schaal vergeleken – allerminst constant is. De oorzaken zijn ongetwijfeld gefundeerd in kleine wijzigingen in de situaties of in de fysiologie van het individu of in enigerlei andere variabele. Deze schommelingen verdienen erkenning in de wisselwerking tussen mensen. Nu vormen ze een variabele die communicatieve consequenties heeft. In een scherpslijpend debat: “waarom zeg je nu dít, terwijl je straks dát zei?” In een gesprek waarin men elkaar niet te zeer de maat wenst te nemen, zal de acceptatie van variabiliteit juist groot zijn.

    Natuurlijk moeten er goede voorbeelden komen waarin dit alles duidelijk wordt. Dat zie ik als één van de opdrachten voor de komende periode.

     

    Wat die kinderen betreft: daar zie ik geen probleem dat uit de constatering voortkomt, dat mensen minder consistent zijn in hun gedrag dan men zich dat menigmaal anders voorstelt. We zien nu namelijk ook ouders die vanuit eigen frustratie een kind onder druk zetten met de eis dat het niet steeds “andere dingen” moet zeggen. Daar wordt soms de persoonlijke depreciatie aan gekoppeld, dat je “niet mag jokken”.

    Stelling: we doen in de communicatie méér dan Watzlawick’s vermeldt. We zijn en passant bezig zijn werk aan te vullen!

     

    Ik zie ook dat je denkt aan een toenemende onzekerheid en zelfs aan een ontwikkeling tot een afhankelijke persoonlijkheid bij een toename van permanente fluctuaties. Ik vind dit wat moeilijk te rijmen met je eerdere ‘pleidooi’ voor permanente tolerantie van fluctuaties, maar misschien haal ik zaken door elkaar.

     

    John reageert: mijn stelling is dat wat onzeker is, dan ook als zodanig erkend en behandeld dient te worden. Door op te schalen naar causale relaties, richt je schade aan die leidt tot nieuwe verwarringen. Het komt er in dit onderzoek op neer dat we in kaart brengen hoe menselijke cognities zich vormen en hoe dat beter kan dan thans vaak het geval is. Dat lijkt me de psychologische vertaling van de wetenschappelijke vraag hoe we greep krijgen op ons functioneren.

     

    è kan het zijn dat ons gedrag grosso modo ontstaat uit gestudder met verkeerde opvattingen over onszelf en alles om ons heen?

    Ik heb het gevoel dat dit wel eens een vruchtbaar idee kan blijken. We zullen zien.

     

    Bij: Wat houdt de foutieve cognities in stand?

     

    Met punt 1 en 2 ben ik het helemaal eens, met punt 3 heb ik meer moeite. Ik denk niet dat je bij het inleven in een andere persoon of bij het installeren van een interne criticus per definitie een verkeerd of falend cognitief systeem hanteert. Integendeel, het opent de mogelijkheid tot interne discussie en daardoor tot correctie van foute cognities. Het hangt er dus maar vanaf hoe je er mee omgaat! De mogelijkheid tot relativeren blijft open. Dat laatste zal echter voor gelovigen geen optie zijn, als het gaat om een opperwezen.

     

    John: ik stel voor om dit punt voorlopig te laten rusten. Ik weet daar voor het moment geen ander antwoord op, dan dat ik met je gedachtegangen instem. Misschien dat het in een andere context relevant wordt om dit punt nog eens op te nemen in onze discussie.

     



    [1] pragmatics of human Communications, 1967


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    24-07-2010, 12:38 geschreven door John L. Horowitz
    Reacties (0)
    20-06-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    EEN EERSTE OVERZICHT OVER MIJN ONDERZOEK

     

    John Horowitz, 20 juni 2010

     

     

     

     

    Begin van het onderzoek:

    Als clinicus raakte ik tijdens mijn werk ontevreden over de theorieën over gedrag. Steeds had ik het gevoel dat er zich achter de beschikbare visies op gedrag een andere realiteit voltrok, die zich evenwel aan onze directe waarneming onttrekt. Analoog aan wat in de natuurkunde plaats vindt, richtte ik me vervolgens op het vinden van een “standaardmodel" voor de psychologie.

     

    De centrale vraag die ik me nu stel, luidt toch anders dan waar ik mee begon: wat is er met ons gedrag aan de hand, waardoor we de wereld beleven zoals wij dat nu doen?[i] Deze onderneming is zowel speculatief  alsook ambitieus. Ik heb het gevoel dat ik een spoor volg dat nieuwe inzichten kan brengen. Je begrijpt hoe spannend dat aanvoelt! Hieronder stel ik je op de hoogte van de huidige toestand. Er is dus nog veel uit te zoeken!

     

     

    Gebruikte methode:

    Ik keer terug naar de vroegere fenomenologie als methodisch uitgangspunt. Denk daarbij aan Von Brentano, Husserl en voor de Nederlandse psychologie aan de Utrechtse School van na de tweede wereldoorlog (Buytendijk, Langeveld; zie ook: Luypen1961). Ik laat me daarbij leiden door wat ik aan gedrag waarneem. Om te voorkomen dat ik in dezelfde val terecht kom als de vroegere fenomenologisch psychologen – volgde ik een strak methodologisch pad. Daarbij hoop ik de vroegere vooringenomenheid uit te sluiten. Deze lijken me destijds ingegeven door onder andere de theologie en kwamen er op neer dat men vooraf een bepaald mensbeeld aannam. Het leek dat men vooral een positief mensbeeld wenste uit te dragen. Homo sapiens werd op een voetstuk geplaatst en als ver verheven boven de dieren beschouwd. Er werd hoog opgegeven over het menselijk vermogens tot spreken en zelfreflectie. Naar mijn indruk beperkten de onderzoekers uit die dagen zich daarmee in hun waarnemingen en interpretaties en lieten daarmee belangrijke zaken liggen. Deze hoop ik nu aan te vullen.


     

    Het symmetrieprincipe:

    Ik vermoed dat door een verkeerde methode te volgen, wij voortdurend de verkeerde dingen over gedrag in onze theorieën inbouwen. Dat is niet alleen het geval in het dagelijks leven, evenmin uitsluitend bij de patiënt die gedragsproblemen kent, waarschijnlijk ook bij diens psycholoog. De kernvraag die ik me in dit verband stel is: wat is er met ons gedrag aan de hand, waardoor wij een bepaald beeld over onszelf hebben? Als “gereedschap” hanteer ik de idee dat menselijke activiteiten niet uitsluitend positieve aspecten in zich hebben. Ik zoek nu – overigens met erkenning van de positieve kanten van een bepaald gedrag -  tevens naar eventuele beperkingen en vertekeningen die eigen zijn aan het menselijk ordenen. Ik noem dit het “symmetrie principe”. Daarmee hoop ik te voorkomen, in de vroegere valkuil terecht te komen.

     

     

    Sociaalpsychologische benadering naast individuele kennisverwerving:

    Voorts kies ik als methode de sociaalpsychologische benadering. Dit maakt het mogelijk om gedrag als een “massaproduct” te verzamelen, los van individuele betekenissen. Aldus vermijd allerhande problemen rond de begrippen “identiteit” en “persoonlijkheid”.

     

    De centrale theoretische vraag is voorlopig aan slechts één waarnemer gekoppeld en eindigt dus wat dit punt betreft, in individualisme. Daardoor kan aan dit betoog slechts een tentatieve waarde worden toegekend. Empirisch onderzoek dient te volgen om vast te stellen, in hoeverre we hier met herhaalbare waarnemingen door meerdere personen, te doen hebben. Pas dan kan het immers de status van een wetenschappelijke theorie verwerven, wat ik overigens wel hoop te bereiken.

    Wel onderhoud ik contacten met een groep geïnteresseerden. Van die kant krijg ik herhaaldelijk forse kritiek. Dat verhoogt dan de kwaliteit van de ingebrachte  ideeën.


     

    Axioma’s:

    Als raamwerk voor deze ontwikkeling stel ik een paar axioma’s die de uitgangspunten van dit onderzoek aangeven. Ik bewaak hiermee de juistheid van deze uitgangspunten, daar deze altijd en onder alle omstandigheden geldig dienen te zijn. Reeds bij eenmalig falen verliest een axioma zijn geldigheid.

    Ik stel:

     

    1.     Het individu is altijd actief. Fysiologisch en neuropsychologisch is dit juist. Deze bewering vormt de grondslag voor de volgende punten;

     

    2.     het individu treedt voortdurend ordenend op. “Gestalt”-vorming is daarvan een voorbeeld uit de waarnemingspsychologie. De taal – dus ook de wiskunde - is wellicht de krachtigst structurerende kracht waarover mensen beschikken en waarmee we elkaar beïnvloeden;

     

    3.     Gedragingen voltrekken zich als non-lineaire processen en vormen complexiteiten. Aan de natuurkunde ontleen ik begrippen als fractalen [fractals] en chaospatronen. Deze komen we waarschijnlijk ook in gedrag tegen.

     

    Wij zullen zien of dat hulp biedt bij onze zoektocht.

     

    Opmerking bij axioma 1:

    Het lijkt beter om uit te gaan van een onafgebroken stroom van activiteiten, dan van een lege ruimte waar van tijd een beleving wordt afgescheiden. Dat verklaart wellicht verschijnselen die de persoon zelf het gevoel geven dat hij zojuist voorspelde, wat er een fractie van een seconde later, inderdaad gebeurt. Ik schat dat deze activiteiten zich voltrekken op een tijdschaal van tienden van een seconde.

     

    Opmerkingen bij axioma 2:

    De ordenende activiteiten die onder punt 2 worden genoemd, onderwerp ik aan het “symmetrieprincipe”. Aan de negatieve kant betekent dat tot de veronderstelling dat de wijze van ordenen mogelijk tot een vertekenend beeld leidt over gedrag of over de rest van de wereld. Mijn ervaringen versterken de indruk dat dit een belangrijke aanvulling vormt op vroegere visies en dat het de moeite waard is om dit spoor te volgen.

     

    Hier ga ik een andere weg dan ik meestal tegenkom. Ik vertrek bij wat ik over gedrag waarneem en zoek daarmee naar een inductieve theorie. Veel filosofen trekken naar de gesproken taal of naar de wiskunde – immers eveneens een taal - en gebruiken dat als vertrekpunt voor hun onderzoek. De logicus Graham Priest2010 stelt in dit verband over de logica:

    Inductive validity is a very important notion. We reason inductively all the time; for example, in trying to solve problems such as why the car has broken down, why a person is ill, or who committed a crime. The fictional logician Sherlock Holmes was a master of it.

    Despite this, historicalley, much more effort has gone into understanding deductive validity - maybe because logicians have tended to be philosophers or mathematicians (in whose studies deductively valid inferences are centrally important), and not doctors or detectives.

    Priest, 2010, p. 4.

     

    Als psycholoog schaar ik mij in dezen onder de “doctors or detectives”. Dat past perfect bij de opzet van dit onderzoek – namelijk om gedrag te begrijpen – en levert een ander beeld op dan wanneer je de deductieve logica laat overheersen.

    Voor ons onderwerp komen we dus eerder uit bij de “fuzzy logic”[ii], (zie de eindnoten) veel gebruikt in systemen met kunstmatige intelligentie.

    In de wijze van vragenstellen en reageren van journalisten tijdens het interviewen, wordt vaak iets zichtbaar van een onjuiste gedachtegang, zoals hier bedoeld. Zij gebruiken dan een onjuiste logica. Dat leidt dan tot overmatig vragen naar causale relaties. Soms wordt hen een keuze “juist-onjuist” opgedrongen. Mensen raken daardoor in verwarring en geven antwoorden die hun stellingname eventueel destabiliseert.

    Ik vind de vraag interessant de gedragsmatige consequenties te overwegen, indien men met deductieve logica situaties beoordeelt die beter met een inductieve benadering af waren geweest. Ik vermoed dat dit tot verwarringen leidt die dan met nieuwe cognitieve structuren bestreden worden. Indien in deze structuren dezelfde fout opnieuw wordt gemaakt, zal dit de verwarring vergroten. Waarzeggers, godsdiensten en kwakzalvers vinden hier hun voedingsbron. Soms worden ad  hoc cognities bedacht die eigenlijk een te beperkt geldigheidsgebied hebben. Een andermaal worden “eeuwig geldige” cognities gebruikt, zoals die in godsdiensten worden gehanteerd.

     

    Opmerkingen bij axioma 3:

    In deze visie wordt het gangbare beeld van causaliteit zoals dat uit de klassieke natuurkunde van Newton valt af te leiden, in zijn reikwijdte voor gedrag ingeperkt. Andere processen maken lineaire causaliteit namelijk tot een minder vaak voorkomend verschijnsel. Zowel de voorspelbaarheid alsook het terugredeneren in de tijd naar mogelijke oorzaken van een bepaald gedrag, leveren volgens dit model minder succes op dan waar men dikwijls van uitgaat.

    Op deze klassiek mechanische  causaliteitsgedachte was de psychoanalyse gebaseerd. Mogelijk ligt hier de verklaring voor het feit dat wetenschappelijk onderzoek slechts weinig vat kreeg op deze behandelvorm.

     

    Permanente fluctuaties[iii]:

    Het lijkt dat wij zelfbeelden met ons meedragen, waarin meer sprake is van constantie in rollen en situaties, dan de realiteit mogelijk maakt. Ook is men gemakkelijk in staat om zichzelf op te delen in alterego’s. We hanteren situaties, zelfbeelden en meningen daarover alsof het constanten betreffen. Dat gebeurt daar eveneens via de taal en speelt dus ook een belangrijke rol in het sociaal verkeer. Toch is dit vrijwel nooit het geval en dient mijns inziens als nieuwe standaard een permanente tolerantie te worden ingebouwd voor optredende variaties. Het domein van die permanente fluctuaties lijkt een open verzameling met een onbepaalbaar aantal elementen. Idealiter zouden we daar bij zelfreflectie, bij de vorming van ons zelfbeeld en in de onderlinge bejegening rekening mee moeten houden. Dat neem ik echter maar zelden waar. Meestal raakt men verward in een streven waaraan nu eenmaal niet te voldoen is. Wel meen ik te zien dat men de tolerantie oprekt danwel juist inperkt, in het onderling contact. Dit onderwerp heeft dan duidelijk een functie in de wisselwerking tussen personen.

    Je kunt je afvragen welke invloed dat kan hebben op de ontwikkeling van personen en ook in de relatievorming. Kan dit een bron vormen voor de ontwikkeling van een persoonlijkheidsstoornis, van dwangmatigheid misschien?

    Er zijn mensen die in extreme mate bezig zijn met wat een ander van hen vindt en hun gedrag daar naar inrichten. Dit wordt weleens de meta-identiteisbeleving[1] genoemd. Dat betekent dan een kwadratische toename van permanente fluctuaties en daarmee van onzekerheid. Kan dit mogelijk leiden tot onzekere en piekerende mensen? Is dit één mogelijke route naar de ontwikkeling van een afhankelijke persoonlijkheid? Het is de moeite waard om na te gaan of dit een bron voor psychopathologie is.

     

    Schaalproblematiek en korrelgrootte:

    Er lijkt iets aan de hand met de schaal waarop we onze waarneming instellen, concepten vormen en de korrelgrootte kiezen in de communicatie. Het is momenteel nog niet mogelijk om in gedrag duidelijk te maken, waar ik op doel. Ongetwijfeld komt dit nog. Schaalgrootte lijkt sterk te fluctueren en betreft zelden een eenmalig in te stellen activiteit. Voorts vermoed ik dat dit in de communicatie een belangrijke rol speelt en ook actief gemanipuleerd wordt, vooral bij het discussiëren. Ik denk dat dit een factor is die aanzienlijk gaat bijdragen aan het beantwoorden van de hoofdvraag van dit onderzoek.

    Ik ben nog niet in staat om je inhoudelijk te melden waar het precies om gaat. Wel kan ik wat begrippen en ideeën opsommen die ik in de komende tijd vorm ga geven:

    ·        Men lijkt het verschil tussen schaalinvariante en schaalgebonden niet te kennen. Dit kan misschien tot verwarring leiden.

    ·        De onder- en bovenschikking van structuren is geenszins vanzelfsprekend en kan tot verwarring leiden. Ik vermoed dat dit bij time-management en bij de studiehouding van studenten een belangrijke rol kan spelen;

    ·        Fractale structuren lijken hier een rol te spelen; deze zijn in principe schaalinvariant. Dat betekent dat ze bij elke schaalgrootte gelijkvormig zijn. Het vermoeden rijst dat die schaalvrijheid tot verwarring kan leiden, juist doordat er dan geen ankerpunt bestaat en de schaalgrootte zelf een variabele blijft. Ik meen te zien dat dit een bron is voor ontregeling en desoriëntatie;

    ·        Het kan weleens zijn dat schaalproblematiek een rol speelt bij de tijdsbeleving. Denk bijvoorbeeld aan de “temps duré” van Henri Bergson. Dit begrip dien je te stellen tegenover de fysieke tijd, die je kunt aflezen op een klok. Ook hier valt nog heel veel werk te verzetten.

     

    Scalairen en vectoren:

    Er bestaan gebeurtenissen die wij het best kunnen behandelen als scalairen[iv]. Wij lijken deze categorie in ons gedrag niet te kennen en behandelen alles als het alternatief daarvan: de vector[v].

    Uit de literatuurGribbin, 2004 begrijp ik dat het bijvoorbeeld beter is om het optreden van een aardbeving als een scalair op te vatten. We kennen de permanente dreiging van een activiteit van de St. Andreasbreuk in Californië. De kans dat hij in 2015 actief wordt is echter niet groter dan dat het in 2050 zou gebeuren. Dit gaat tegen onze huidig cognitief systeem in, want we menen dat de spanning in de aardlagen met het verloop van de tijd zal toenemen en dat de kans op een uitbarsting dus alleen maar groter kan worden. Gribbin2004 laat zien dat deze gedachte onjuist is.

     

    Bij gedrag spelen veel vectoren een rol die uiteenlopend gericht zijn. We kennen vrijwel nooit het aantal werkzame vectoren en hebben de neiging om hun aantal te onderschatten. Daardoor lijkt het gemakkelijker om te voorspellen. Door namelijk over een mogelijke gebeurtenis een kansverwachting uit te spreken, behandelt men zulke gebeurtenissen als vectoren. Een betere strategie lijkt me, om veel gebeurtenissen op te vatten als scalairen. Bij scalairen heeft het voorspellen of denken in termen van waarschijnlijkheid, geen zin.

     

    De kans lijkt me groot dat we hierdoor onjuiste cognities in stand houden en een vertekend beeld hebben over ons functioneren. Merk trouwens op dat het bij principiële onvoorspelbaarheden nimmer ontbreekt aan waarzeggers, die via een magische omweg proberen duidelijk te maken dat zij het cordon van onvoorspelbaarheid wel degelijk kunnen doorbreken. Mensen zoeken blijkbaar altijd de grenzen van het (on)mogelijke op.

     

    Wat houdt foutieve cognities in stand?

    Opmerkelijk vind ik dat mensen over coping strategieën beschikken om de negatieve effecten van verkeerde waarnemingsstrategieën ongedaan te maken of te camoufleren door daar nieuwe misconcepties aan toe te voegen. Hier treedt dan stapeling van verkeerde strategieën op:

    1.     Men gebruikt bijvoorbeeld een strategie die in een beperkt domein effectief bleek, voor een ander domein van gebeurtenissen;

    2.     Men gebruikt toevalsprocessen om de toekomst te voorspellen. Hier wordt gespeeld met de causaliteitsidee. Denk bijvoorbeeld aan de Etruskische haruspices die uit de ingewanden van offerdieren de betekenis van voortekenen afleidden. Analoog hiermee zijn de tarotkaarten. Of Jomanda die zichzelf als boodschapper beschouwt tussen “deze” en “de andere” wereld en aldus “boodschappen van overledenen doorgeeft”. Deze activiteiten blijken lang te kunnen voortleven, daar bijvoorbeeld een orakel dat men uit Delphi ontving wel degelijk van enig nut kan zijn gebleken. Men deed immers meer dan zich uitsluitend concentreren op de darminhoud door de haruspex of op het gestamel van de pythia, in Delphi. Ook Jomanda kijkt uit haar doppen en komt met boodschappen die in haar ogen in die situatie het best van pas komen.

    3.     Realiseer je hoe gemakkelijk het is om aan jezelf een onbeperkt aantal alterego’s toe te kennen. Je kunt je immers gemakkelijk inleven in de positie van je werkgever, oudste broer of willekeurig wie. Het is zelfs gemakkelijk om met een alterego te “dialogeren”. Dat kan helpen bij het oplossen van zakelijke en persoonlijke problemen of bij het schrijven van een tekst. Aldus kun je als het ware je eigen criticus binnen jezelf installeren. Even goed is het mogelijk om “god” als alterego te introduceren en daar karaktereigenschappen aan toe te kennen. Indien dat bovendien wordt ingebed in een maatschappelijke institutie zoals een godsdienst, dan is de weg geëffend om dit alterego te externaliseren tot een “opperwezen”.

     

    Niet alleen in onze waarneming en gedachten zijn wij menigmaal ten prooi aan ondeugdelijke cognities. Ook  het evalueren van de waarde van gehanteerde strategieën is onderhevig aan diezelfde krachten. Ook falende systemen kennen menigmaal partiële beloningen. Dat vergroot de verwarring.

    Een stilstaand uurwerk geeft de tijd uiteraard niet adequaat aan. Toch wijst hij tweemaal per dag de juiste tijd aan.

     

    Daarmee ontstaat dan een stapeling van onzekerheden, als gevolg van permanente fluctuaties in het gedrag.

    Paradoxaal is dat deze geïntensiveerde dwalingen in de vorming van onze beelden over de realiteit, veelal juist leiden tot een rotsvast geloof in de waarde van deze hocus pocus activiteiten.

    Er moet nog veel werk verzet worden, om de mens van zijn ingewikkelde streken te verlossen!

     

    Dus?

    Als centrale vraag stelde ik eerder: wat is er met ons gedrag aan de hand, waardoor we de wereld beleven zoals wij dat nu doen? Op hypothetisch niveau zijn daar nu een paar antwoorden op gekomen. Ik vermoed dat er meer factoren bestaan die ons zicht op de wereld systematisch en langdurig vertroebelen. De  volgende vraag luidt: welke invloed heeft dat op het gedrag van mensen? Het beantwoorden van deze vraag vormt een krachtige motivator om met dit project door te gaan.

     

    Overzicht:

    Het symmetrieprincipe lijkt bruikbaar om de fenomenologie opnieuw tot leven te brengen, als een methode om kennis over gedrag te systematiseren. Daarbij voeg ik me in de traditie van de Verlichting [Enlightenment] en zet deze met enthousiasme voort: bevrijden van dogmatische vooringenomenheid en het voorrang geven aan de ratio bij het verkennen van de wereldBertrand Russell, 1948; Störig, 2004.

    Tevens worden enkele fouten en beperkingen zichtbaar. Een voorlopige conclusie kan zijn dat de ratio ons verder brengt, mits men acht slaat op zijn mogelijkheid tot ontsporingen. Zonder het idee te hebben dat deze opsomming uitputtend is, noemde ik een paar onderwerpen die een helder beeld op onze realiteit in de weg staan.

    Ik hoop op empirische verificatie van wat ik hierboven stelde.

     

    Literatuur:

    Gribbin, John; deep simplicity; chaos, complexity and the emergence of life; 2004; Penguin Books;

     

    Luypen, W.; 1961; existentiële fenomenologie; Het Spectrum, Aula;

     

    Priest, Graham; logic, a brief insight; 2010; Sterling, New York/London;

    Science dictionary; the American heritage; 2005; Houghton Mifflin, Boston & New York;

     

    Russell, Bertrand; 1948; geschiedenis der westerse filosofie; oorspr.: history of western philosophy and its connection with political and social circumstances from the earliest times to the present day (1946); uitg. Servire, Katwijk.

    Störig, Hans Joachim; geschiedenis van de filosofie; 2004; Het Spectrum, 26ste druk; (oorspronkelijk 1959: kleine Weltgeschichte der Philosophie).

     

     

    Eindnoten:



    [1] In de literatuur kom ik dit begrip niet tegen. Ik kwam het begrip ooit tegen in psychodrama.



    [i] Deze vraag ontleen ik aan Eric Verlinde, hoogleraar theoretische natuurkunde, UvA; college op de Universiteitsdag op 12 juni 2010. Hij vraagt zich af hoe het komt dat wij de indruk hebben, dat het heelal ontstond uit een oerknal en thans zou uitdijen.

     

    [ii] Science dictionary; the American heritage; 2005; Houghton Mifflin, Boston & New York omschrijft “fuzzy logic” als:

    A form of algebra employing a range of values from “true” tot “false” that is issued in making decisions with imprecise data. The outcome of an operation is assigned a value between 0 and 1 corresponing to its degree of truth.....

     

    [iii] Ik kwam op het idée van de permanente fluctuaties tijdens colleges over kwantumfysica: de onzekerheidsrelaties van Heisenberg;

    [iv] Science Dictionary, 2005: scalar: a quantity such as mass, length, or speed, whose only property is magnitude; a number.

    [v] Science Dictionary, 2005; vector: 1. A quantity, such as the velocity of an object or the force acting on an object, that has both magnitude and direction.


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    20-06-2010, 00:00 geschreven door John L. Horowitz
    Reacties (0)
    19-02-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.OVER CAUSALITEIT EN DE GRENS VAN ONS KENNEN

     

     

    Reactie op het stuk van John Horowitz van 11-02-2010

     

     

     

    John schrijft: “…….de buitengrens van onze kennis: ‘wat kunnen wij kennen?’……..wat wij weten en nog niet weten…”

    Hier zit een valkuil: er is m.i. een verschil tussen wat wij (niet) kunnen kennen en wat wij nog niet weten. Van heel veel van wat wij nog niet weten is vaak wel een inschatting te maken. Zo kunnen wij er achter komen of medicijn X helpt bij het bestrijden van ziekte Y. Maar vóórdat dat onderzocht is, weten wij het nog niet. Dat sluit niet uit dat wij niet weten wat wij niet weten, maar is van een andere orde. Veel zaken zijn in principe kenbaar, ik heb er geen moeite mee dit te erkennen (“vastleggen” gaat misschien wat ver).

     

    Ik merk weer iets van je bezwaren (zo niet: weerzin) tegen het causaliteitsbegrip. Ik denk toch dat je “causaliteit” niet geheel uit een theorie over het menselijk gedrag kunt verbannen. Trouwens, “kans” en “causaliteit” hoeven elkaar niet uit te sluiten.

    Wat vind je van causaliteit = “100% kans”? Dat komt voor!

     

    Als je de begrippen “keuze” en/of  “beslissing” buiten de theorievorming wilt houden, zijn we het waarschijnlijk eens over de gedachte dat een godsdienstige overtuiging geen keuze is (al zullen bekeerlingen die “voor Jezus kiezen” daarover een andere mening hebben).

    Ik kom dan weer terug bij de drie uitspraken over de slak, god en de tram uit je vorige stuk. Ik vond de uitspraak over god van een andere orde dan de andere twee, die in principe toetsbaar zijn. E.e.a doet me denken aan de bewering van een evangelist die de overtuiging had dat de evolutietheorie nooit waar kan zijn, omdat die geen verklaring geeft voor het bestaan van de zonde (!). Een fraaie ‘category mistake’, nietwaar?

     

    Roos de Klerk

     

    19-02-2010

     

     

     


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    19-02-2010, 16:32 geschreven door John L. Horowitz
    Reacties (0)
    11-02-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.bericht van John Horowitz aan Roos de Klerk, op 11 februari 2010

    Ik ga in op jouw commentaar van 27 augustus 2009. De vertraagde reactie werd eerst veroorzaakt door een gemoedstoestand die een tijd lang geen stof tot antwoorden opleverde. Na het lezen van Taleb en van Mlodinow bruist het van nieuwe inzichten.

    Inmiddels ben ik hard bezig met het aanbrengen van nieuwe ideeën in mijn onderzoeksjournaal. De kern daarvan komt overeen met de aan dit onderzoek gestelde grens: deze methode laat slechts het ontdekken van eenvoudige structuren toe. Meer dan het doorzien van twee variabelen tegelijk, lijkt bijvoorbeeld uitgesloten. Een probleem is dat gedrag zich snel voltrekt. Het is moeilijk om alledaags gedrag te bezien in een trager tempo. Opmerkelijk is niet zozeer dat de nieuwe structuren er zo onwaarschijnlijk uitzien, lijkt het. Wel nieuw zijn de verbanden die daardoor soms worden gelegd.

     

    Ik dreig het contact met jullie als geïnteresseerden over dit onderwerp, te verliezen. En dat vind ik jammer en denk dat het niet nodig is. Misschien is het goed om aan een begin van een essay te gaan werken en dan de tussenstadia naar jullie toe te sturen. Ik pik een paar punten uit de vroegere commentaren.

     

    Terug naar de vroegere teksten:

     

    Op mijn retorische vraag wat de mens beschikbaar heeft om zich staande te houden, stel jij: opponeerbare duimen.

    Ik ben met je eens dat wij het moeten hebben van iets anders dan onze fysieke eigenschappen, een paar daargelaten. Zo zou de mens beter en sneller lange afstanden kunnen lopen, dan bijvoorbeeld apen. De zojuist overleden Adriaan Kortlandt zou daar oren naar gehad hebben, want het strookt immers met zijn theorie dat homo sapiens voortkomt uit een specialisatie van savannegangers. En die hebben meer aan lopen dan aan klauteren. Misschien jammer voor Kortlandt: kortgeleden werd een 4,4 miljoen jaar oude voorganger van de mens gevonden: de ardipithecus. Wat misschien minder strookt met diens visie: het betreft een hominide met opponeerbare grote tenen! Dit wijst er op dat ardipithecus een prima boomklauteraar was. Ardi liep rechtop en vertoonde in zijn kaakvorm duidelijk overeenkomsten met een oudoom van me. Of omgekeerd.

     

    Je schrijft dat de mens werktuigen kon maken. Helemaal mee eens. Maar nu men meer observaties van dieren ter beschikking heeft, wordt duidelijk dat dieren in veel ruimer mate incidenteel gelijkenis met menselijk gedrag vertonen, dan men vroeger voor mogelijk hield. Incidenteel worden – weliswaar elementaire – gereedschappen vervaardigd door dieren, aan wie men die capaciteit vroeger volstrekt niet zou toekennen.

     

    Het is mooi van je dat je mijn zelfwaardegevoel wilt redden, tijdens een ongenoeglijk treffen met een baviaan. Het maakt inderdaad duidelijk dat ik adequaat reageerde door geen krachtmeting met Bobbejaan aan te gaan. Ik vrees dat ik langdurig gerevalideerd had moeten worden, nadat ik hem frontaal had aangekeken en me gelijktijdig op de borst had geklopt. Deze krachtmeting zou een voorspelbare afloop hebben gehad, ook al was mijn lichaamsvolume het meervoud van die van deze aap.

     

    Dat over die Poissonverdeling: je hebt gelijk. Wat Taleb stelde over de Mandelbrotvergelijking klinkt niet sterk. Het kan inderdaad betekenen dat hij een deus ex machina hoopt aan te treffen bij Mandelbrot.

    Jouw gelijk schrijf ik als volgt uit.

    Stel: wij zijn hier geïnteresseerd in de buitengrens van onze kennis: “wat kunnen wij kennen?” Deze vraag werd in de filosofie al vaker gesteld, onder anderen door Kant.

    Stel vervolgens: die buitengrens wordt gevormd door wat wij weten en wat wij nog niet weten.

    Indien het juist is dat wij niet weten wat wij niet weten, dan vervalt de mogelijkheid om over die buitengrens een uitspraak te doen.

    Je kunt het bovenstaande mogelijk als de zoveelste ontmaskering zien van ons streven om zoveel mogelijk van de toekomst en van het nog niet bekende, toch maar vast te leggen als iets dat in principe kenbaar kan blijken.

     

    Realistischer lijkt het om genoegen te nemen met een armer kennissysteem. En dat is misschien wat Taleb bedoelde toen hij Mandelbrot erbij haalde. Dat is immers de man van de fractalen [fractals].

     

    Belangrijker lijkt me de stelling van Max Born: “kans is een fundamenteler begrip dan causaliteit”. Ik raak er van overtuigd dat Born gelijk heeft. Deze constatering heeft mijns inziens grote consequenties voor de grondslagen van de psychologie.

    Ik ben visies tegengekomen – denk hierbij ook aan de psychologen Kahnemann en Tversky – namen die terug zullen komen – die mijn functioneren als clinicus stevig ter discussie stellen. Kijk, dan schop je het ver, als een wetenschap in staat is om de poten onder zijn eigen stoel af te zagen!

     

    Wat jij stelt over mensapen die de beursbewegingen kunnen inschatten ben ik in diverse varianten tegengekomen. Taleb is namelijk ook beurshandelaar op Wallstreet, naast hoogleraar. Hij komt uit de economie. De kern is dat wij – op zoek naar vastigheid en voorgangers in het aanwijzen van causale relaties – ons laten leiden door mensen die veel verdienen, een grote mond opzetten, een paar maal succes hebben gehad. We zoeken speciaal mensen die al deze feitelijkheden in zich verenigen. Uit onderzoek is in verschillende tijdvakken gebleken dat dit niet wegneemt dat wij daarmee in “almachtigen” geloven die zich in feite dikwijls door een toevallig incident, van willekeurig anderen onderscheiden. Jouw verhaal over die mensapen past daar goed in. In de literatuur kom ik tegen dat dit geldt voor beursanalisten en ook voor uitgevers die moeten beslissen welk boek of welke film de moeite van het uitgeven waard is. Iemand die beroemd werd wegens het “goed” selecteren van filmsterren, stelde aan het eind van zijn carrière: “als ik alle aangenomen filmsterren had afgewezen en de weggestuurde acteurs had aangenomen, had dat voor deze industrie waarschijnlijk niets uitgemaakt.” Dus: waarom niet die mensapen van jou? Die zijn goedkoper dan deze lieden met hun astronomische bonus. Een krakkemikkige roulettetafel ware hier toereikend geweest!

     

    Is een godsdienst als cognitieve strategie een keuze? Dat geldt toch hooguit voor bekeerde godsdienst-fanaten? De meeste “godsdienstigen” hebben e.e.a. met de paplepel ingegoten gekregen. Ik vraag me af of en in hoeverre er dan sprake is van aan godsdienst gekoppelde identiteitsbeleving/ik-bewustzijn…..

     

    Ik ben geneigd om begrippen als “keuze” of “beslissing” zoveel mogelijk te vermijden in de theorievorming. Occam (Ockham) stelde immers met zijn “scheermes”: “voeg niet toe wat niet nodig is”. Anders ontstaan er contaminaties, waardoor de loutere vaststelling van een feit stiekem toch onderdeel wordt van een quasi causale “verklaring”. Als je daar op let, ontmantel je veel “verklaringen” van gedrag zoals die door leken worden gedaan.

    Psychologen DOEN DAT NOOIT, hoor je! Hoewel, mogelijk, misschien, eventueel toch wel eens een pietsie?

     

    Ik kom uit op een logica die iets lijkt te impliceren uit de verzamelingenleer. Daar ben ik nog niet ver in gevorderd, maar om in losse zinnen te stellen in welke richting ik denk:

    -         Probeer twee elementen in een bewering  uit niet-overlappende verzamelingen te laten komen

    -         Het aantrekkelijke van gecontamineerde (overlappende) verzamelingen is dat er ogenschijnlijk causale verbanden aan te ontlenen zijn;

    -         Bovendien levert dit het gevoel van “diepe inzichten” en metafysische waarheden op.

    Het zal je duidelijk zijn dat hier nog veel werk te verrichten is, maar dit onderwerp staat als belangrijk op de kaart! Sommige zaken zijn te belangrijk om ze aan filosofen over te laten. Als we iets willen weten, moeten we het zelf uitzoeken, lijkt het.

     

    Dat god mij op de moeilijkste momenten in mijn leven een oplossing zal aanreiken is een uitspraak van andere orde.

     

    Duidelijk wordt hoe het komt dat falende cognities toch millennia kunnen voortbestaan. Dat komt doordat hun waarschijnlijkheid van succesvolle bevestiging groter is dan nul. Kijk maar naar die oude verhalen die samen de bijbel vormen. Daarin staan incidentele successen in situaties die soms ver afstaan van je dagelijks leven.

    De kwestie is dat de kans op juistheid van zo’n vergelijking soms een interessant, aansprekend verhaal oplevert. En dat geeft een gevoel van juistheid. Voor een moment hebben we dan toch de wijsheid in pacht!

    Denk hierbij aan een stilstaand mechanisch uurwerk. Daar hij stil staat geeft hij het verloop der uren niet adequaat aan. Toch meldt zo’n klok tweemaal per etmaal de juiste tijd. Als het over god gaat, raken mensen blijkbaar in verwarring.

     

     

     

     


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    11-02-2010, 00:00 geschreven door John L. Horowitz
    Reacties (0)
    16-01-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.John Horowitz, tussentijds verslag, januari 2010

    Tussentijds verslag over mijn onderzoek

     

    John Horowitz,

     

    januari 2010

     

     

    Sedert mijn pensionering houd ik me bezig met de grondslagen van de psychologie. Daarbij vertrok ik vanuit de natuurkunde die lange tijd de trend heeft gezet voor het denken over causaliteit, omkeerbaarheid van de tijd en de mogelijkheid tot het doen van voorspellingen. Ik heb veel aan het werk van Taleb (2007) en van Mlodinow (2008), vanwege hun kritiek op de klassieke causale denkmodellen die vooral gebaseerd zijn op de oudere natuurkunde. Hiervoor hebben Newton’s wetten lang model gestaan. Bij hem was zelfs sprake van omkeerbaarheid van de tijd. Men meende immers te kunnen voorspellen - of omgekeerd de begintoestand te kunnen terugrekenen - mits men de uitgangspositie, danwel de eindtoestand voldoende nauwkeurig kent.

    De psychoanalyse lijkt me binnen de psychologie een typisch vertegenwoordiger van deze opvatting over causaliteit. Dat verklaart wellicht de moeizame relatie die er altijd bestond tussen Freuds werk en het wetenschappelijk onderzoek op dat gebied.

    Mlodinow’s verwijzing (p.195) naar Max Born zie ik als een uitdagende verfrissing: “chance is a more fundamental conception than causality”.

     

    De quantumfysica verpestte al een deel van het idee van de Newton’se voorspelbaarheid, met de komst van Heisenbergs onzekerheidsrelaties. Latere ontwikkelingen – denk bijvoorbeeld aan de meteoroloog Edward Lorenz en het zg. “vlindereffect” (Gribbin, 2004) - braken het klassieke causaliteitsmodel verder af. De blikken richtten zich sindsdien vooral op non-lineaire processen, instabiele en stabiele processen, chaospatronen en fractale structuren.

     

    Naar mijn vermoeden moet de psychologie zich rekenschap geven van een paar onderwerpen:

    1. schaalproblematiek. Hiertoe behoort onder meer de relatie tussen individu en verzamelingen van individuen; incident versus terugkerende thema’s; incidenteel gedrag versus gewoontevorming. Ik veronderstel dat dit begrip bruikbaar blijkt bij het begrijpen van de tijdsbeleving.

     

    1. een vergelijking op metaforisch niveau, met de Heisenberg’se onzekerheidsrelaties: ik veronderstel dat zich in het gedrag permanent fluctuaties voltrekken die verantwoordelijk zijn voor plotselinge wijzigingen en vernieuwingen in het gedrag. Dit concept veronderstelt een onzekerheidsgebied rondom vaste structuren, zoals die in onder meer de taal zijn vastgelegd. Ik meen te zien dat deze fluctuaties ook in het sociaal verkeer een rol vervullen, bijvoorbeeld tussen argumenterende of interviewende personen. Hiervoor bestaat nu nog geen grootschalige aandacht, voor zover ik weet. Misschien brengen deze veronderstelde fluctuaties ons dichter bij een verklaring voor allerhande krakkemikkige paragnostische of godsdienstige cognities. Anderzijds vindt ook humor hier zijn oorsprong;

     

    1. misschien is het zinvol om niet-alledaagse patronen in de psychologie te introduceren die in de natuurkunde heel gewoon zijn. Deze kunnen dan – fantaseer ik verder – helpen bij het in kaart brengen van de geheugenwerking. Bij het laatste gaat het dan niet om de neuropsychologische aspecten, maar om het alledaags functioneren. Draaisma spreekt over de werking van het geheugen, naar aanleiding van zijn boek uit 2001. Hij doet dat in het tijdschrift Audi 4/2009:

    ‘als je hersenen extreem weinig indrukken hebben te verwerken, duurt de tijd extreem lang. Omgekeerd, als ons menselijk brein zwaar op de proef wordt gesteld, verloopt de tijd ook al zo sloom. Draaisma: “het is een paradox. Ook als je extreem veel te verwerken hebt, lijkt de tijd erg lang te duren.”’

    Misschien kan hier een oplossing worden gevonden door te veronderstellen dat mensen in staat zijn om over te schakelen naar een andere schaalgrootte in de tijdsbeleving. Tenminste twee factoren zouden hier dan binnen eenzelfde situatie afzonderlijk variëren. Zover ik kan nagaan speelt deze gedachte niet bij Draaisma.

     

     

    Literatuur:

     

    Draaisma, Douwe; 2001; waarom het leven sneller gaat als je ouder wordt, over het autobiografisch geheugen; Historische uitgeverij; ISBN 90-6554-470-4;

     

    Gribbin, John; deep simplicity; chaos, complexity and the emergence of life; Penguin Books, 2004;

     

    Mlodinow,  Leonard; 2008; the drunkard’s walk, how randomness rules our lives; Penguin Books; ISBN 978-0-141-02647-3

     

    Taleb, Nassim Nicholas; 2007, the black swan, the impact of the highly improbable; Penguin Books; ISBN 978-0-141-03459-1

     

     

     


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    16-01-2010, 00:00 geschreven door John L. Horowitz
    Reacties (0)
    01-11-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.brief van John Horowitz: 1 november 2009

    John schreef deze brief aan zijn achterban van critici. Deze tekst vormt een deeluitsnede.

    Ik heb lang niets van me laten horen. Maar dat betekent geenszins dat hier niets gebeurt!

    1. dit is een periode waarin ik voortdurend speurend en toetsend bezig ben. Zo werd het feit dat ik in Lissabon beroofd werd een interessant fenomeen waarin schaalproblematiek in de tijd, een grote rol speelt;

    2. de theorie ontplooit zich in een bevredigend tempo. Maar dat is niet genoeg. Ik ben op zoek naar toetsbare situaties, die vertaald kunnen worden naar kritische experimenten. Een hoge eis, maar dat verleent een theorie in mijn ogen pas dan legitimiteit. Voorlopig doe ik geen water in de wijn. Dat kan altijd nog.

       

     

    De dagelijkse praktijk is dat er zich gewoontepatronen vormen die theoretische veronderstellingen langzamerhand tot vanzelfsprekendheden maakt. Ik moet mij er zelfs voor inspannen om terug te keren naar vroegere visies.

    Daar het steeds – in overeenstemming met de pretentie – alledaags gedrag betreft, ontdek ik dat een kleine verschuiving in visie/gedrag, tot grote consequenties leidt in het dagelijks leven. Dat is niet anders dan wat psychotherapie kan bereiken. Een klein agens maakt soms het verschil tussen leefbaar en moeilijk vol te houden.

     

    Hoe het zit met het zoeken naar toetsbare – misschien zelfs kritische – situaties? Die zoek ik in het spel “mijnenveger”. Ik denk niet dat dit spel geschikt is voor experimenten – er ontbreekt namelijk de factor tijd - maar kan misschien de weg wijzen naar een goed idee. Ik ga er hierbij vanuit dat de permanente fluctuaties op een dag in een experiment zichtbaar worden. Dit lijkt de pièce de résistance van de theorie te vormen en leidt daarmee tevens tot gedragsregels die het leven leefbaarder kunnen maken. Voorlopig schat ik de tijdschaal waarin deze fluctuaties zich voltrekken op een tijdschaal van tienden van een seconde.

     


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    01-11-2009, 00:00 geschreven door John L. Horowitz
    Reacties (0)
    27-08-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.tekst van John Horowitz met daarin commentaar van Roos de Klerk: 27 augustus 2009

    in de onderstaande teksten voegt Roos de Klerk haar commentaren in. Deze teksten zijn vet gezet.

     

     

    John schrijft:

     

    Ik liet lang niets van mij horen. Maar dat betekent geenszins dat er geen activiteiten zijn te melden!

    Feit is dat mijn onderzoek langzaam voortsukkelt. VVN en SWOP eisen nogal wat tijd. Maar heel erg vind ik dat niet. Sommige ideeën vereisen namelijk rijpingstijd. Dat proces kan ik niet versnellen.

    Uiteenlopende onderzoeksgebieden dienen elkaar te controleren en leiden soms tot kruisbestuiving. Een paar onderscheidbare gebieden zijn:

    1. het zoeken naar slakken (≠ spijkers op laag water zoeken). Shannon’s informatietheorie zie je hier in praktijk gebracht, zoals false-positives, false-negatives;
    2. het spelletje “mijnenveger”, ingebouwd in Windows van Microsoft. Centraal staat hier het kansschatten in een experimentele omgeving. Hier vind ik aansluiting met paranoïdie, lokale theorievorming en het komen tot generaliseren; een enkel gecompliceerd schattingspatroon dat een merkwaardige invloed op mijn gedrag uitoefent;
    3. de wijze waarop mensen in de taal actief zijn en
    4. het onbegrensde open veld van “overig gedrag”. Dit is uiteraard het meest uitgebreide terrein.

     

    Dit alles brengt mij onder meer dichter bij de oplossing van “le temps duré” zoals Henri Bergson dat benoemt: de tijdsbeleving. In dit stadium lijken drie variabelen dit fenomeen op het eerste gezicht adequaat te dekken:

    1. frequentie,
    2. schaalgrootte en
    3. de inbedding in grotere patronen. Misschien dat hiervoor het begrip “veld” kan dienen, ontleend aan de relativiteitstheorie. Kurt Lewin deed dit trouwens al lang geleden voor de sociale psychologie. Ook hier kom ik ooit uitvoeriger op terug.

     

    Ik heb Taleb[1] nu uitgelezen. Zijn visie stimuleert me om nog eens te kijken naar Gribbin[2], speciaal wat hij schreef over de schaal van Richter en de (on)mogelijkheid tot het voorspellen van aardbevingen.

     

    Mensen beschikken over taal, kunnen denken en beschikken over ook andere middelen om de onbekende wereld te ordenen. Dat ordenen heeft ongetwijfeld overlevingswaarde in evolutionaire zin. Ik vermoed dat vanuit het ongerijmde; een ijzersterk argument! Heb je namelijk ooit een onbeholpener wezen op twee benen zien rondlopen, dan juist homo sapiens? Als hij geen “hersens” had, ja, wat heeft hij dan eigenlijk wel om zich staande te houden?

     

    Roos: Opponeerbare duimen! Daarmee kon hij werktuigen maken en hanteren, iets wat de meeste dieren (er zijn uitzonderingen) niet kunnen!

    Dit werd mij rap duidelijk toen ik een verschil van inzicht had met een kleine baviaan, bij Kaap de Goede Hoop. Het was op slag duidelijk wiens standpunt de doorslag zou geven. Ik repareer mijn gekrenkte ego door jullie te melden dat ik zo verstandig was, me gedeisd te houden. Dus toch nog een pietsie superieur!

     

    Roos: Ik weet niet wat het verschil van inzicht tussen jou en de baviaan was, maar dankzij je “hersens” (besluit tot gedeisd houden) heb je het er zonder schade afgebracht, veronderstel ik. Aangezien jij fysiek groter bent en ook lage geluiden (duiden in de dierenwereld op gevaar) kunt voortbrengen, had je e.e.a. misschien ook op een andere manier kunnen “oplossen”.  Mogelijk intuïtief, of met gebruik van de hogere hersendelen (strategie bedenken en uitvoeren). Dus zo “onbeholpen”is homo sapiens nou ook weer niet!

     

    Deze middelen tot ordenen dragen naast positieve kanten, ook negatieve aspecten in zich. Deze houden onbemerkt tevens verwarring in stand. Taleb noemt er één: de Gauss’e kromme of normaalverdeling, met zijn centrale en spreidingsmaten: gemiddelde, standaarddeviatie enzovoort. Hij ziet deze kromme als een passe partout die overwegend ten onrechte wordt toegepast, terwijl een andere verdeling meer op zijn plaats is. Mij viel al eens op dat de Poisson-verdeling soms op logische gronden de voorkeur verdient boven de normaalverdeling, terwijl de Poisson-verdeling minder bekend is.

    Roos: Die is bij mij zeker geheel onbekend….

    Bij grote getallen wint deze curve aan symmetrie en lijkt dan sterk op de normaalverdeling. Dit verschil is minder principieel dan de strijd die Taleb zijn lezer aanzegt. Hij begeeft zich vooral op het terrein van de economie en van de financiële beleggingen, zijn oorspronkelijk specialisme. Daarmee beschikt hij over veel numerieke gegevens van conjuncturele schommelingen, beursbewegingen en effectenkoersen.

    Onthoud voor jouw privégebruik zijn stelling goed: financieel analisten voorspellen niet beter dan hun lezers van de New York Times (≈ NRC). Naar zijn mening maken beursanalisten zich systematisch schuldig aan zelfoverschatting. Zodra zij gebruik maken van de “bell curve”, weet hij dat zeker.

    Roos: Als ik het mij goed herinner, kunnen zelfs mensapen de beursbewegingen beter inschatten! Zonder gebruik te maken van welke verdeling of curve dan ook!

    Taleb verwijt de misbruikers van de normaalverdeling dat zij geen rekening houden met onbekende factoren. De normaalverdeling suggereert zijns inziens ten onrechte dat onverwachte gebeurtenissen te voorspellen zijn, door hen een lage kans van verschijnen toe te kennen. Taleb stelt: “wij weten niet, wat wij niet weten.” Dat kunnen we niet verdoezelen of neutraliseren door het gebruik van de normaalverdeling.

    ….maar ook niet door het gebruik van een andere verdeling!!! ….als wij niet weten wat wij niet weten.

    Zijn alternatief is wat hij de Mandelbrot scale[3] noemt. Ik denk dat wij dat een logaritmische schaal noemen. Aldus krijgen we te maken met chaostheorie, fractalen en schaalinvariantie. Dat is mijn reden om opnieuw naar Gribbin te kijken over dit onderwerp. Taleb meldt dat hij probeert om dit type schaal te gebruiken bij het maken van prognoses op financieel gebied. Hij voorspelt daardoor minder dan zijn normaalverdelings-collega’s. Daardoor zou hij minder verwachtingen scheppen en aldus ook minder fouten maken dan die collega’s. Hij ziet zichzelf daarmee als eerlijker dan zijn collega’s die ongefundeerd toekomsten voorspellen.

    Dat is allemaal mooi en aardig van mijnheer Taleb, maar het is dus een kwestie van iets minder of meer correct voorspellen, iets meer of minder verwachtingen scheppen. Als wij niet weten wat wij niet weten, is het niet zo consequent naar een andere verdeling te grijpen. Dat suggereert dan toch dat er wel iets valt te weten van wat wij niet weten…

     

     

    Ik zou dan eerder een pleidooi voor een minder pretentieus gebruik van de normaalverdeling verwachten!

     

     A.D. de Groot zei: “Als ik iets weet kan ik iets voorspellen”.  Ik heb dat altijd een onzin-uitspraak gevonden.

    En zie eens hoe lastig het is om filosofische en taal-valkuilen te vermijden!

    Roos de Klerk

     

    John schrijft:

     

    donderdag 23 juli 2009: bij het zoeken naar slakken:

    nadat ik een slak gevonden heb en er vervolgens geen meer vind, profeteer ik dat er nog best één slak te vinden zal zijn. Ik leg mezelf nu de plicht op om niet af te haken, zolang ik niet aan deze zelfopgelegde verplichting heb voldaan. Ik weet namelijk “zeker” dat er nog een slak zal zijn.

     

    Er lijkt iets bijzonders te gebeuren, zodra ik de statistische strategie verander. Het voelt in zoverre vertrouwd aan dat het net is of ik iets alledaags doe.

    Voorlopig weet ik niet meer dan wat ik nu opschrijf.

     

    woensdag 5 augustus 2009: denkend aan het nut van godsdiensten kom ik opeens op het vreemde idee dat het kiezen van een cognitieve strategie zoals een godsdienst, samenhangt met identiteitsbeleving. è Leidt dat tot een “ik-bewustzijn”?

     

    Roos de Klerk voegt haar commentaar in:

    Is een godsdienst als cognitieve strategie een keuze? Dat geldt toch hooguit voor bekeerde godsdienst-fanaten? De meeste “godsdienstigen” hebben e.e.a. met de paplepel ingegoten gekregen. Ik vraag me af of en in hoeverre er dan sprake is van aan godsdienst gekoppelde identiteitsbeleving/ik-bewustzijn…..

     

    Breng dit in verband met wat ik op 23 juli 2009 hierover stelde. Het lijkt niet nodig dat er een kwalificatie aan de strategie is gekoppeld. Dus ook slechte strategieën kunnen tot identiteitsbeleving leiden.

     

    Wat is een “slechte”strategie? Wat zijn de criteria hiervoor?

     

    De consequentie hiervan is dat het ik-besef waardevrij is

    m.i. is niet het ik-besef zelf waardevrij, misschien wel de manier waarop het tot stand gekomen is, jouw redenering volgend.

    en dus geen bruikbare maatstaf voor de beoordeling van de kwaliteit van een gekozen strategie kan zijn. Terwijl ik het omgekeerde meemaak: men beroept zich op de juistheid of bruikbaarheid van een cognitie, op basis van een “goed gevoel” en een – naar mij lijkt – inflatoir egobesef.

     

    Wie is deze “men”? In de cognitieve theorie/therapie is “een goed gevoel” geen maatstaf voor de juistheid of bruikbaarheid van een cognitie! Tenzij je de rationele criteria tot goed gevoel wilt rekenen.

     

    De “slak”-strategie en de godsdienst hebben misschien nog iets met elkaar gemeen. Anders dan bij het leerproces van het slakkenzoeken dat sterk gekoppeld is aan een onmiddellijk succes, is in beide cognitieve strategieën (slak en god) een grote mate van onzekerheid ingebouwd:

    • “Er bestaat een kans dat er nog een slak te vinden is”
    • “Ik weet zeker dat god mij op de moeilijkste momenten in mijn leven, een oplossing zal aanreiken”

      

    Die laatste uitspraak is voor gelovigen een overtuiging, voor atheïsten pure onzin, alleen voor agnosten in enige mate onzeker...........

    Beide voorbeelden hebben met elkaar de kansschatting en inherente onzekerheid gemeen. Daarom is dit van een andere orde dan de cognitie: “over drie minuten komt tramlijn 5”.

     

    Naar mijn idee is de eerste uitspraak: “er bestaat een kans….” in grote mate zeker, want die kans bestaat inderdaad. De tweede uitspraak verwijs ik qua inhoud naar het rijk der fabelen. Ik vind de uitspraak over de komende tram niet van een andere orde dan de eerste. Het is een voorspelling. Inherent aan elke voorspelling is tenminste enige onzekerheid. “Er bestaat een kans dat er nog een slak gevonden wordt en ook, dat tramlijn 5 over drie minuten komt”. Dat god mij op de moeilijkste momenten in mijn leven een oplossing zal aanreiken is een uitspraak van andere orde.

     

    Het zal niet voldoende zijn om alleen de cognities te bezien. Daaraan is immers ook ander gedrag gekoppeld. Uitzoeken waar dat toe leidt.

     

     

     Reactie van Roos dd 12-08-2009

     

    John schrijft:

    Benieuwd naar je reactie. Ik heb het idee dat er maar één manier is om de kritiek tot volle wasdom te laten komen: ik moet op artikelniveau gaan schrijven. Dat gaat ook gebeuren. Pas dan kun je stap voor stap volgen, hoe het lukt om de begane paden te verlaten, bij het afwijzen van enkele (quasi) vanzelfsprekendheden als uitgangspunt.

    Roos: ik denk zeker dat het schrijven op artikelniveau een volgende, belangrijke stap is. Omdat de stof behoorlijk abstract is, denk ik dat het werken met veel voorbeelden zeer gewenst is.

     Ik zie er – in lijn hiermee - niets meer in om te vertrekken vanuit standaardopstellingen van filosofen. Zij bewijzen lippendienst aan houvast biedende structuren zoals de taal. Dat leidt tot rondzingen en levert weinig op. De klassieke fenomenologen deden eigenlijk hetzelfde, terwijl hun bedoeling nog niet zo gek was……..als het later bleek. Zij encanailleerden zich met bijna theologische thema’s.

    Fascinerend vind ik dat de vraag naar de betekenis van het gebruik van de normaalverdeling ingebed raakt in een verder reikend beeld dat steeds verder af gaat staan van de klassieke manier van kijken naar gedrag. De betekenis van het intelligentie-onderzoek met het daarbij behorende IQ dient in dit licht opnieuw bekeken te worden.

    Dat zijn zeer vergaande consequenties! Ik weet niets van de Poisson-verdeling en bij een logaritmische schaal kan ik mij maar weinig voorstellen. Vergeet niet dat de meeste van je toekomstige lezers maar matig natuurkundig/wiskundig geschoold zijn. (Zou natuurkundige/wiskundige kennis bij deze groep normaal verdeeld zijn? Of volgens de Poisson-verdeling?)

    Dan die schaalproblematiek. Het lijkt in toenemende mate een rol te spelen. Wij lijken daar geen oog voor te hebben in het dagelijks functioneren. Een extra probleem vormt de schaalinvariante grootheden, een term uit de natuurkunde die ons gedrag wel degelijk lijkt te beïnvloeden, misschien bijvoorbeeld in de tijdbeleving. Ik noemde dat een paar dagen geleden al in het bericht aan de onderzoekskring.

    Hoe schaalinvariantie en schaalproblematiek in het gedrag onderling gepositioneerd moeten worden, houdt me sterk bezig. Het vermoeden rijst dat dit in het alledaagse gedrag een grotere rol speelt dan ik ooit bevroedde. Niet zo gek: het gaat immers om een begrip dat in het dagelijks functioneren – ook niet in dat van de praktiserend psycholoog – niet als begrip wordt onderkend.

    Ook begrippen als schaalinvariantie verdienen daarom uitleg en toelichting!

    Zo tobben wij voort!

    John.

     

     

     



    [1] Taleb, Nassim Nicholas; 2007, the black swan, the impact of the highly improbable; Penguin Books; ISBN 978-0-141-03459-1

     

    [2] Gribbin, John; deep simplicity; chaos, complexity and the emergence of life; Penguin Books, 2004;

     

    [3] Volgens mij komt dat doordat hij dik bevriend is met Benoît Mandelbrot.


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    27-08-2009, 00:00 geschreven door John L. Horowitz
    Reacties (0)
    29-04-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.John Horowitz reageert op Klaas Linker

     

    Ik begeef me op glad ijs, want ik ga nu af op alles wat ik in mijn leven aan ideeën over de Verlichting verzamelde. Ik moet nog in de literatuur duiken om dichter bij die realiteit te komen. Mijn voorlopige reactie is dat ik dicht aansluit bij het beeld dat jij van de Verlichting oproept in het eerste deel van je betoog, Klaas.

    Ik denk dat wat er toen gesteld werd, later als een impliciete vanzelfsprekendheid tot een dwingende richtlijn voor velen is verworden. Ik denk dat ik daar ook slachtoffer van ben geweest. Ik leid dat af uit de lange weg die ik bewandelde, voordat ik tot werkelijk ontstellend eenvoudige inzichten kwam, zoals ik die de laatste tijd aan jullie kenbaar maak. Deze ideeën laten zich eigenlijk condenseren op de punt van een naald. Niettemin kostte het jaren om een culturele ban van vanzelfsprekendheid te doorbreken, lijkt het nu. Op het moment dat ik iets voelde knellen, was de therapie daarmee al in zicht: op zoek naar nieuwe structuren!

    Wat zich aftekent is niet zozeer dat de Verlichting geheel nieuwe inzichten opleverde. De Grieken en hun nazaten hadden al veel werk verricht en leverden ideeën die nog steeds niet uitgewerkt zijn. misschien is het onderstaande tevens een illustratie van wat ik bedoel. Daartoe geef ik mijn dagboekaantekening van vandaag aan jullie. In voetnoten meld ik de genoemde literatuur.

     

    woensdag 29 april 2009: Taleb[1] (2008) stelt iets fundamenteels over de oorzaken van het geloof in bijvoorbeeld tarotkaarten of wat de klassieke haruspex (niet door hem genoemd, vermoedelijk van Etruskische oorsprong) deed: uit de inhoud van de maag van een dier “zinvolle” voorspellingen afleiden. Het gaat dan bijvoorbeeld om “karakterologieën” of toekomstvoorspellingen terzake van politieke beslissingen.

     

    Taleb stelt op p. 69:

    We, members of the human variety of primates, have a hunger for rules because we need to reduce the dimension of matters so they can get into our heads. Or, rather, sadly, so we can squeeze them into our heads. The more random information is, the greater the dimensionality, and thus the more difficult to summarize. The more you summarize, the more order you put in, the less randomness. Hence the same condition that makes us simplify pushes us to think that the world is less random than it actually is.

    Taleb, 2008, p. 69.

     

    Verderop, zelfde pagina:

    Think of the wordl around you, laden with trillions of details. Try to describe it and you will yourself tempted to weave a thread into what you are saying. A novel, a story, a myth, or a tale, all have the same function: they spare us from the complexity of the world and shield us from its randomness. Myths impart order to the disorder of human perception and the perceived “chaos of human experience.”

     

    Dit is onmiddellijk inzichtelijk te maken via het spel van Microsoft: “mijnenveger”. Daar wordt achterdocht en verwarring over een eigen inbreng en het objectief gegevene, direct zichtbaar, is mijn ervaring.

    In het geval van meerdere mogelijkheden – volstrekte toevalligheid, dus – vermoed ik veelal een verborgen programma dat stelt dat als ik X kies, dat daar dan post hoc door dat programma een “mijn” wordt toegekend.

    Had ik achteraf niet al vooraf de indruk, dat deze zet tot succes/falen zou leiden? Een staaltje “achteruit voorspellen”.

     

    Bij toeval kom ik bij Morris Kline[2] (1967) terecht, bij het trefwoord: Kant.

    Zet het bovenstaande nu eens tegenover:

    Men such as Plato and Descartes were convinced that mathematical truths were innate in human beings. Kant based his entire philosophy on the existence of mathematical truths. But now philosophy is haunted by the spectre that the search for truths may be a search for phantoms.

    Kline, 1967, p. 476.

     

    In het bovenstaande citaat spreekt Kline over de Euclidische meetkunde en komt dan tot die conclusie. Deze gedachtegang lijkt me interessant, daar dit opnieuw een licht werpt op de Verlichting als mogelijk veroorzaker van misverstanden over het functioneren van mensen.

     

     

     

     

    Klaas schreef op 20 april 2009:

     

    Al een poosje twijfel ik eraan of de Verlichting wel zo typerend is voor de kennisontwikkeling in het westen. Misschien markeert het in feite meer zoiets als een omslagpunt. Voor die tijd werden voorvallen en gebeurtenissen vaak verklaard met argumenten ontleend aan godsdienstige overwegingen. De Verlichting zou je dan kunnen zien als het ontstaan van het inzicht, dat rationele verklaringen vaak veel beter blijken en doeltreffender zijn. Er komt dan meer de nadruk te liggen op het eigen nadenken, los van religieuze tradities.
    Het komt mij voor, dat men nogal eens meent, dat met de Verlichting het echte denken opgang is gekomen en dat we daar onze huidige wetenschappelijke inzichten aan hebben te danken. Wat dat betreft vind ik de recensie van een boek in NWT van maart j.l. heel verhelderend (blz. 72). Het gaat dan over de vertaling van een boek van de Romeinse wijsgeer Lucretius: "De natuur van de dingen". Het blijkt dat zijn ideeën, die hij op zijn beurt ontleent aan de Griekse wijsgeer Epicurus, heel modern zijn. Op het internet kun je er wel meer over vinden. Als je zoekt naar de oorsprong van onze manier van denken, kun je kennelijk dan ook beter te rade gaan bij Taleb, dan dat je het zoekt in de Verlichting.

     



    1]  Taleb, Nassim Nicholas; 2007, the black swan, the impact of the highly improbable; Penguin Books; ISBN 978-0-141-03459-1

     

    [2]  Kline, Morris; mathematics for the nonmathematician; Dover Publ., New York, 1967; ISBN 0-486-24823-2;

     


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    29-04-2009, 00:00 geschreven door John L. Horowitz
    Reacties (0)
    27-04-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.John reageert op bericht van Roos de Klerk

    Op 25 maart schreef ik een brief aan Klaas. Jij gaf daar commentaar op door eigen teksten in te voegen. Ik zal die correspondentie hieronder afdrukken en maak daar de volgende aantekeningen bij.

    Ik noem als voorbeelden van ordenende principes: gestaltvorming en attributies. Jij geeft als voorbeelden daar bij, die tot een deraillement leiden, in plaats van te ordenen. Je spreekt over “doel” en resultaat. Intentionaliteit speelt daarmee een rol in jouw visie op gedrag.

    Ik behandel dit onderwerp anders: ik vermijd personalistische motieven in te voeren, daar dit vaak uitloopt op een kringloopredenering.

     

    Het axioma dat men altijd ordent, houdt dus geen rekening met het resultaat van die ordening. Dat impliceert dat “ordenen” een kwalitatief neutraal begrip is. Ik bedoel: mensen ordenen onophoudelijk. Soms is dat helpend, een ander maal kan dat hinderen. Het aanbrengen van ordeningen levert dus ook schade op en kan niet zonder meer gelijkgesteld worden met een positief resultaat.

    Zo hebben we overigens wel leren denken: ik ben destijds ondergedompeld in de gestaltpsychologie. Dat werd gelijkgesteld aan een unieke kwaliteit die het ons mogelijk maakt om kennis te verwerven. Dit is volgens mij een consequentie van het Verlichtingsdenken. Vanuit mijn observatie voeg ik toe: we verwerven soms inderdaad nuttige kennis. Een ander maal raken we daarentegen in verwarring en/of komen tot verkeerde inzichten. Dat ordening op grotere chaos kan uitlopen zoals jij stelt, is inherent aan mijn concept van ordenen.

     

    In jouw voorbeeld over die patiënt met pet en klep meld je een door hem aangebrachte ordening, waarvan jij de effectiviteit voor zijn functioneren betwijfelt. Ik zie dat als een illustratie van mijn zienswijze: we ordenen wat af, maar lang niet altijd in de richting die wij beogen.

    Bij aanvaarding van de waardevrije ordening ontstaat er geen spanning tussen axioma 2 en 3. Daarmee zie je misschien het voordeel van deze zienswijze?


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    27-04-2009, 12:03 geschreven door John L. Horowitz
    Reacties (0)
    06-04-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    John schreef op 25 maart het volgende aan Klaas. In cursief voegt Roos haar commentaar in de tekst in:

     

    Laten we ons eens realiseren wat Kant in ons denken betekent. Hij is immers een prominent Verlichtingsdenker en zette daarmee de bakens voor velen die zich met onderwerpen op kentheoretisch gebied bezighouden. Wat voor hem een theoretische verkenning was, betekent voor zijn intellectueel nageslacht veelal een vanzelfsprekendheid. Zó moet je zo’n vraagstuk immers benaderen? Een andere weg ligt niet zo voor de hand en is zelfs niet gemakkelijk te vinden.

     

    Mijn kentheorie – vooral gericht op menselijk gedrag – wijkt wellicht af van wat de Verlichting ons bracht. Ik vat die samen in de volgende axiomata:

    1. Het individu is altijd actief. De neuropsychologie rechtvaardigt deze stelling
    2. het individu treedt en ook groepen treden ordenend op; gestaltvorming en attributies behoren tot de vaste aspecten hiervan;

    Ik vraag me toch af of dit altijd het geval is. Gestaltvorming en attributies zijn zeker voorbeelden van ordenend gedrag, maar dan kijk je op één bepaald niveau naar gedrag. Er zijn vele voorbeelden op een ander niveau van gedrag te bedenken dat het tegendeel van ordenend is. Je denkt dat je je huis aan het opruimen bent (ordenend bezig bent) maar in werkelijkheid wordt de troep steeds groter. Het doel is natuurlijk wel orde scheppen, maar het resultaat kan zijn: (grotere) chaos.

    Dan moet er misschien een onderscheid gemaakt worden tussen bedoeling, proces en resultaat?

    Ik denk dat hier sprake kan zijn van een paradox. Het doet me ook denken aan een patiënt van mij, die meende dat het dragen van zijn pet met de klep naar achteren een manifestatie van vrij en onafhankelijk gedrag was. Ik heb hem er niet van kunnen overtuigen dat het tegendeel het geval was. Want: door eerst te kijken naar hoe anderen de pet dragen (met de klep naar voren) en dan te beslissen dat jij het anders doet, maak je je juist afhankelijk van het gedrag van anderen.

    3.   in het individueel functioneren zowel als in het sociaal contact treden schommelingen en permanente fluctuaties aan het licht. Deze ontstaan door cumulatie  van  vele waarschijnlijkheidsvariabelen en vormen geen stabiele patronen. Deze toevalsfluctuaties resulteren in permanente fluctuaties. Passen deze fenomenen in de verzamelingenleer? Of passen ze binnen de schaaltheorie zoals De Groot die voorstelde? Of is er andere theorie die de schommelingen en ordening van attributies beter representeert?

     

    En hoe zijn ze te verenigen met axioma 2?

     

     

    Met axioma 1 zal Kant waarschijnlijk geen moeite gehad hebben. Ik weet niet of hem dat zal hebben geïnteresseerd.

     

    Over axioma 2 zullen we het waarschijnlijk snel eens kunnen worden. Kant zal op die plaats dan geneigd zijn om de vraag te stellen naar de grenzen van wat wij kunnen kennen. Die vraag laat ik onbeantwoord, want ik meen niet over de daarvoor benodigde kennis te beschikken. Ik geef voorrang aan de inhoud van het kenbare. Het afbakenen van de grenzen daarvan, beschouw ik als ongekend, misschien zelfs als onkenbaar. Althans in dit stadium van ons onderzoek.

    Kant gaat hier verder dan ik. Hij zal niet alleen constateren dat wij voortdurend ordenen. Hij schrijft tevens voor hoe wij onze zintuiglijke indrukken dienen te ordenen. De logica vormt hier zijn leidraad. Ik ken hem te weinig om te kunnen uitmaken of dit is wat hij met de “reine Vernunft” bedoelt.

    Hier kies ik een andere weg. Ik schrijf geen aanpak voor zoals Kant, maar blijf waarnemen hoe mensen ordenen. Het voorschrijven van een imperatief maakt in mijn ogen deze structuur kapot. Hier staat de fenomenoloog tegenover degeen die vertelt hoe wij de ordeningen dienen aan te brengen. 

     

    Zie boven

     

    Axioma 3 laat zien tot welke consequenties het uiteengaan heeft geleid. Dit zal Kant een gruwel zijn geweest. Hier dient zijns inziens de ratio in te grijpen. Aan wat mensen spontaan misschien doen – zoals dan verwoord in dit axioma - valt buiten Kant’s poging om de grenzen van het kenbare te bepalen.

    Naar mijn gevoel ligt hier de kracht van de Verlichting zoals we die wellicht allemaal ervaren: door gedisciplineerde denkprocedures kan de mens zijn grenzen verleggen. Daarmee wordt het dan ook mogelijk om de principiële grenzen van ons kennen te benaderen.

    Het passief in kaart brengen wat mensen doen, leidt slechts tot alledaagse banaliteit. Daarmee verkrijgt men nooit toegang tot de filosofie, immers de hoogste vorm van het menselijk denken.

    Tot zover liet ik hier – in mijn gedachten - onze vriend Immanuel aan het woord.

     

    Samenvattend: als je zijn citaat als imperatief ziet, dan kun je zien of een alternatief mogelijk en aantrekkelijk is.

    Mijn visie is dat de Verlichting deels inadequate gedachten ontwikkelde om het menselijk gedrag te bestuderen. Mijn aanpak lijkt me beter.


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    06-04-2009, 10:59 geschreven door John L. Horowitz
    Reacties (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    John schreef op 25 maart het volgende aan Klaas. In cursief voegt Roos haar commentaar in de tekst in:

     

    Laten we ons eens realiseren wat Kant in ons denken betekent. Hij is immers een prominent Verlichtingsdenker en zette daarmee de bakens voor velen die zich met onderwerpen op kentheoretisch gebied bezighouden. Wat voor hem een theoretische verkenning was, betekent voor zijn intellectueel nageslacht veelal een vanzelfsprekendheid. Zó moet je zo’n vraagstuk immers benaderen? Een andere weg ligt niet zo voor de hand en is zelfs niet gemakkelijk te vinden.

     

    Mijn kentheorie – vooral gericht op menselijk gedrag – wijkt wellicht af van wat de Verlichting ons bracht. Ik vat die samen in de volgende axiomata:

    1. Het individu is altijd actief. De neuropsychologie rechtvaardigt deze stelling
    2. het individu treedt en ook groepen treden ordenend op; gestaltvorming en attributies behoren tot de vaste aspecten hiervan;

    Ik vraag me toch af of dit altijd het geval is. Gestaltvorming en attributies zijn zeker voorbeelden van ordenend gedrag, maar dan kijk je op één bepaald niveau naar gedrag. Er zijn vele voorbeelden op een ander niveau van gedrag te bedenken dat het tegendeel van ordenend is. Je denkt dat je je huis aan het opruimen bent (ordenend bezig bent) maar in werkelijkheid wordt de troep steeds groter. Het doel is natuurlijk wel orde scheppen, maar het resultaat kan zijn: (grotere) chaos.

    Dan moet er misschien een onderscheid gemaakt worden tussen bedoeling, proces en resultaat?

    Ik denk dat hier sprake kan zijn van een paradox. Het doet me ook denken aan een patiënt van mij, die meende dat het dragen van zijn pet met de klep naar achteren een manifestatie van vrij en onafhankelijk gedrag was. Ik heb hem er niet van kunnen overtuigen dat het tegendeel het geval was. Want: door eerst te kijken naar hoe anderen de pet dragen (met de klep naar voren) en dan te beslissen dat jij het anders doet, maak je je juist afhankelijk van het gedrag van anderen.

    3.   in het individueel functioneren zowel als in het sociaal contact treden schommelingen en permanente fluctuaties aan het licht. Deze ontstaan door cumulatie  van  vele waarschijnlijkheidsvariabelen en vormen geen stabiele patronen. Deze toevalsfluctuaties resulteren in permanente fluctuaties. Passen deze fenomenen in de verzamelingenleer? Of passen ze binnen de schaaltheorie zoals De Groot die voorstelde? Of is er andere theorie die de schommelingen en ordening van attributies beter representeert?

    En hoe zijn ze te verenigen met axioma 2?

     

     

    Met axioma 1 zal Kant waarschijnlijk geen moeite gehad hebben. Ik weet niet of hem dat zal hebben geïnteresseerd.

     

    Over axioma 2 zullen we het waarschijnlijk snel eens kunnen worden. Kant zal op die plaats dan geneigd zijn om de vraag te stellen naar de grenzen van wat wij kunnen kennen. Die vraag laat ik onbeantwoord, want ik meen niet over de daarvoor benodigde kennis te beschikken. Ik geef voorrang aan de inhoud van het kenbare. Het afbakenen van de grenzen daarvan, beschouw ik als ongekend, misschien zelfs als onkenbaar. Althans in dit stadium van ons onderzoek.

    Kant gaat hier verder dan ik. Hij zal niet alleen constateren dat wij voortdurend ordenen. Hij schrijft tevens voor hoe wij onze zintuiglijke indrukken dienen te ordenen. De logica vormt hier zijn leidraad. Ik ken hem te weinig om te kunnen uitmaken of dit is wat hij met de “reine Vernunft” bedoelt.

    Hier kies ik een andere weg. Ik schrijf geen aanpak voor zoals Kant, maar blijf waarnemen hoe mensen ordenen. Het voorschrijven van een imperatief maakt in mijn ogen deze structuur kapot. Hier staat de fenomenoloog tegenover degeen die vertelt hoe wij de ordeningen dienen aan te brengen. 

     

    Zie boven

     

    Axioma 3 laat zien tot welke consequenties het uiteengaan heeft geleid. Dit zal Kant een gruwel zijn geweest. Hier dient zijns inziens de ratio in te grijpen. Aan wat mensen spontaan misschien doen – zoals dan verwoord in dit axioma - valt buiten Kant’s poging om de grenzen van het kenbare te bepalen.

    Naar mijn gevoel ligt hier de kracht van de Verlichting zoals we die wellicht allemaal ervaren: door gedisciplineerde denkprocedures kan de mens zijn grenzen verleggen. Daarmee wordt het dan ook mogelijk om de principiële grenzen van ons kennen te benaderen.

    Het passief in kaart brengen wat mensen doen, leidt slechts tot alledaagse banaliteit. Daarmee verkrijgt men nooit toegang tot de filosofie, immers de hoogste vorm van het menselijk denken.

    Tot zover liet ik hier – in mijn gedachten - onze vriend Immanuel aan het woord.

     

    Samenvattend: als je zijn citaat als imperatief ziet, dan kun je zien of een alternatief mogelijk en aantrekkelijk is.

    Mijn visie is dat de Verlichting deels inadequate gedachten ontwikkelde om het menselijk gedrag te bestuderen. Mijn aanpak lijkt me beter.


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    06-04-2009, 10:59 geschreven door John L. Horowitz
    Reacties (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Over Kant en de Verlichting: Klaas Linker en John Horowitz

    John reageert op 25 maart 2009 op het bericht van Klaas Linker:

     

    Laten we ons eens realiseren wat Kant in ons denken betekent. Hij is immers een prominent Verlichtingsdenker en zette daarmee de bakens voor velen die zich met onderwerpen op kentheoretisch gebied bezighouden. Wat voor hem een theoretische verkenning was, betekent voor zijn intellectueel nageslacht veelal een vanzelfsprekendheid. Zó moet je zo’n vraagstuk immers benaderen? Een andere weg ligt niet zo voor de hand en is zelfs niet gemakkelijk te vinden.

     

    Mijn kennistheorie – vooral gericht op menselijk gedrag – wijkt wellicht af van wat de Verlichting ons bracht. Ik vat die samen in de volgende axioma’s:

    1. Het individu is altijd actief. De neuropsychologie rechtvaardigt deze stelling
    2. het individu treedt en ook groepen treden ordenend op; gestaltvorming en attributies behoren tot de vaste aspecten hiervan;
    3. in het individueel functioneren zowel als in het sociaal contact treden schommelingen en permanente fluctuaties aan het licht. Deze ontstaan door cumulatie van vele waarschijnlijkheidsvariabelen en vormen geen stabiele patronen. Deze toevalsfluctuaties resulteren in permanente fluctuaties. Passen deze fenomenen in de verzamelingenleer? Of passen ze binnen de schaaltheorie zoals De Groot die voorstelde? Of is er andere theorie die de schommelingen en ordening van attributies beter representeert?

     

    Met axioma 1 zal Kant waarschijnlijk geen moeite gehad hebben. Ik weet niet of hem dat zal hebben geïnteresseerd.

     

    Over axioma 2 zullen we het waarschijnlijk snel eens kunnen worden. Kant zal op die plaats dan geneigd zijn om de vraag te stellen naar de grenzen van wat wij kunnen kennen. Die vraag laat ik onbeantwoord, want ik meen niet over de daarvoor benodigde kennis te beschikken. Ik geef voorrang aan de inhoud van het kenbare. Het afbakenen van de grenzen daarvan, beschouw ik als ongekend, misschien zelfs als onkenbaar. Althans in dit stadium van ons onderzoek.

    Kant gaat hier verder dan ik. Hij zal niet alleen constateren dat wij voortdurend ordenen. Hij schrijft tevens voor hoe wij onze zintuiglijke indrukken dienen te ordenen. De logica vormt hier zijn leidraad. Ik ken hem te weinig om te kunnen uitmaken of dit is wat Kant met de “reine Vernunft” bedoelt.

     

    Hier kies ik een andere weg. Ik schrijf geen aanpak voor zoals Kant, maar blijf waarnemen hoe mensen ordenen. Het voorschrijven van een imperatief maakt in mijn ogen deze structuur kapot. Hier staat de fenomenoloog tegenover degeen die vertelt hoe wij de ordeningen dienen aan te brengen.

     

    Axioma 3 laat zien tot welke consequenties het uiteengaan heeft geleid. Dit zal Kant een gruwel zijn geweest. Hier dient zijns inziens de ratio in te grijpen. Aan wat mensen spontaan misschien doen – zoals dan verwoord in dit axioma - valt buiten Kant’s poging om de grenzen van het kenbare te bepalen.

    Naar mijn gevoel ligt hier de kracht van de Verlichting zoals we die wellicht allemaal ervaren: door gedisciplineerde denkprocedures kan de mens zijn grenzen verleggen. Daarmee wordt het dan ook mogelijk om de principiële grenzen van ons kennen te benaderen.

    Door passief in kaart te brengen wat mensen doen, leidt slechts tot alledaagse banaliteit. Daarmee verkrijgt men nooit toegang tot de filosofie, immers de hoogste vorm van het menselijk denken.

    Tot zover liet ik hier onze vriend Immanuel aan het woord.

     

    Samenvattend: als je zijn citaat als imperatief ziet, dan kun je zien of een alternatief mogelijk en aantrekkelijk is.

    Mijn visie is dat de Verlichting deels inadequate gedachten ontwikkelde om het menselijk gedrag te bestuderen. Mijn aanpak lijkt me beter.

     

     

     

     

    Klaas Linker schreef op 23 maart 2009:

    Graag zou ik ook de waarneming als het vertrekpunt willen beschouwen. Maar wat mij dan dwars blijft zitten is een uitspraak van Kant:


     "Ohne Sinnlichkeit würde uns kein Gegenstand gegeben, und ohne Verstand keiner gedacht werden. Gedanken ohne Inhalt sind leer, Anschauungen ohne Begriffe sind blind."


    We zullen, denk ik, toch moeten accepteren dat elke waarneming al een ordening volgens een begrippen-systematiek veronderstelt, terwijl tegelijkertijd er pas zinvolle begripsmatige ordening mogelijk is op basis van waarnemingen!

     


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    06-04-2009, 00:00 geschreven door John L. Horowitz
    Reacties (0)
    08-03-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Klaas reageert op 5 maart 2009 op Roos

    Laat er geen misverstand over bestaan, ik ben het geheel eens met Roos als ze zegt dat alles wat we doen, denken of willen met de taal samenhangt. Wanneer we iets niet goed begrijpen, dan helpt het vaak om te gaan zoeken naar heel precieze formuleringen van datgene dat we willen begrijpen. Denken en taal zijn hecht met elkaar verweven. Zo hecht dat soms denken en taal aan elkaar gelijk wordt gesteld. Denken is wel gedefinieerd als stil in je zelf spreken. En daar lijkt het ook veel op. Als ik in de trein zit en nog wat nadenk over zaken die mij bezighouden, dan is dat toch altijd in de vorm van een gesprek in mijn gedachten. En toch is het onjuist om denken en taal aan elkaar gelijk te stellen. Mijn belangrijkste argument daarvoor is het feit dat, als ik iets probeer te formuleren, ik ga zoeken naar de juiste woorden en begrippen die datgene kunnen uitdrukken wat ik wil gaan zeggen. Deze woorden zijn er dan nog niet voor mij, die moet ik nog vinden, maar dat wat ik wil zeggen heb ik kennelijk voor mijzelf al wel duidelijk!
    Het is dan ook eerder zo dat ik (ook) op zoek ben naar 'mijn persoonlijk werkelijkheidsbeeld los van de taal'. Mijn persoonlijk werkelijkheidsbeeld is dan nog steeds een afspiegeling van het onkenbare 'Ding an sich' van Kant.
    Door te denken, dat hetgeen we zien door de taal-bril, de werkelijkheid is, kunnen we in vervelende misverstanden terechtkomen. Tenminste daaraan zou ik, onder andere, het willen toeschrijven, dat ik gelovige christenen wel heb horen beweren, dat een moslim een ongelovige is, omdat deze niet in God geloofd maar in Allah! Als ik dan probeerde uit te leggen, dat het er toch niet zo toe doet aan welke naam men gewend is, dan werd er eigenlijk altijd met onbegrip op mij gereageerd.
    Evenals Roos zou ik taal en connotaties willen onderscheiden. Een precieze betekenis van de woorden is er niet. Het is door 'de connotaties die we oppikken' uit de tijd en de situatie waarin iets is gezegd of geschreven en de inbedding in een zin en in het geheel van een tekst, waardoor we de betekenis ven het gezegde of geschrevene moeten benaderen. Trouwens het komt mij voor dat dit mijn argument om denken en taal te onderscheiden ondersteund.


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    08-03-2009, 11:02 geschreven door John L. Horowitz
    Reacties (0)
    04-03-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Roos de Klerk reageert op Klaas Linker, op 4 maart 2009

    Ik begon mij een beetje als Alice in Wonderland te voelen na John's laatste stuk: verdwaald tussen taal, korrelgrootte, invariantie en fractalen, en op zoek naar het voortsnellende witte konijn ( = John?). Het navolgende is een poging voor mijzelf om weer op weg te raken.

     

    Wat mij opvalt, is dat zowel John als Klaas op zoek lijken te zijn naar "de realiteit achter de taal" en daarbij de taal als het ware willen lijken te omzeilen. Eerlijk gezegd lijkt mij dat niet goed mogelijk. Het doet mij denken aan iemand die wil lopen zonder zijn benen of protheses te gebruiken. Of we willen of niet, alles wat je doet, denkt, voelt, hangt samen met taal.

    Ik kan mij overigens helemaal vinden in Klaas' laatste stuk, behalve dus in wat hij schrijft over het passeren van taalstructuren.

     

    Nog een vraag: hoe kun je op zoek gaan naar de essentie, de realiteit achter de taal, als je er tegelijk van overtuigd bent dat die essentie, die realiteit niet gekend kan worden (Plato, Kant en Klaas)? Zijn we dan niet met z'n allen bezig aan een 'als-of '- constructie, een soort schijnvertoning? We kunnen dan wel onze beelden van de werkelijkheid uitwisselen, maar wat is dan de zin van zo'n onderneming?

     

    En verder, wat betreft 'taal' :

    Ik denk dat we onderscheid moeten (blijven) maken tussen taal en connotaties. John's voorbeelden van de pacifist en de atheïst maken mij duidelijk hoe afhankelijk je daarin kunt worden van je ' tegenstander' en diens taal(-gebruik). Omdat je ' tegenstander' de negatieve connotaties van pacifisme dicteert, besluit jij dat je die term voor jezelf niet zult gebruiken, zelfs, dat zo'n overkoepelende term niet nodig is! Volgens mij kun je hier eenvoudiger uitkomen door de term 'pacifist' helder te definiëren (ja, in taal!) bijvoorbeeld: "iemand die tegen het gewapend oplossen van conflicten is".

     


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    04-03-2009, 19:43 geschreven door John L. Horowitz
    Reacties (0)
    03-03-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Klaas reageert op John's artikel van 1 maart 2009

    In de natuurkunde, c.q. scheikunde, wordt het begrip element doorgaans gebruikt voor de stoffen (atomen) die geordend zijn in het periodiek systeem. Een element wordt dan gezien als een bouwsel dat bestaat uit elementaire deeltjes zoals proton, neutron, elektron, etc. We kunnen natuurlijk van deze conventie afwijken, maar liever zou ik deze conventie toch maar willen blijven volgen. Temeer ook daar, naar ik meen, dit concept ons kan helpen om "de kleinste bouwsteen van onze psychische werkelijkheid" te definiëren. Laten we deze kleinste bouwsteen eens een BE (BestaansElement) noemen. Een BE kan dan worden gezien als het samengaan van een indruk (iets zintuiglijks), een sensatie (gevoelservaring), een actie (eventueel actietendens) en een evaluatief moment. Een voorbeeld: we merken een plotselinge geur, deze geeft een prettig gevoel, we halen aandachtig adem, we constateren weldadigheid. Op deze wijze kunnen we alles wat we in ons leven meemaken in een samenhangend verband onderbrengen. In dit verband, een zintuiglijke indruk zie ik als behorend tot het cognitieve betekenisveld. Ook alle interacties met onze medemensen passen goed in een dergelijke structuur. Met andere woorden we hebben naar mijn mening een concept voor een "psychologisch element". Een voordeel van deze zienswijze is dat deze los staat van de taal en kunnen we ermee inderdaad "de taalstructuren passeren". De taal kunnen we er juist mee onderzoeken als een psychologisch fenomeen. John, als je de vraag stelt of het misschien tijd wordt voor nieuwe cognities over gedrag, dan zou dit mijn antwoord zijn. Het bovenstaande is een summiere samenvatting van mijn ideeën over dit onderwerp, maar als jullie dit aanspreekt zal ik graag laten zien hoe dit verder kan worden uitgewerkt.


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    03-03-2009, 13:54 geschreven door John L. Horowitz
    Reacties (0)
    Archief per week
  • 17/06-23/06 2013
  • 14/01-20/01 2013
  • 31/12-06/01 2013
  • 25/04-01/05 2011
  • 13/12-19/12 2010
  • 06/09-12/09 2010
  • 26/07-01/08 2010
  • 19/07-25/07 2010
  • 14/06-20/06 2010
  • 15/02-21/02 2010
  • 08/02-14/02 2010
  • 11/01-17/01 2010
  • 26/10-01/11 2009
  • 24/08-30/08 2009
  • 27/04-03/05 2009
  • 06/04-12/04 2009
  • 02/03-08/03 2009
  • 23/02-01/03 2009
  • 09/02-15/02 2009
  • 02/02-08/02 2009
  • 26/01-01/02 2009
  • 12/01-18/01 2009
  • 05/01-11/01 2009
  • 22/12-28/12 2008
  • 15/12-21/12 2008
  • 08/12-14/12 2008
  • 01/12-07/12 2008
  • 24/11-30/11 2008
  • 03/11-09/11 2008
  • 25/08-31/08 2008
  • 18/08-24/08 2008
  • 11/08-17/08 2008
  • 28/07-03/08 2008
  • 20/08-26/08 2007
  • 06/08-12/08 2007
  • 30/07-05/08 2007
  • 21/05-27/05 2007
    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.

    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek

    Blog als favoriet !

    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!