John schreef deze brief aan zijn achterban van critici. Deze tekst vormt een deeluitsnede.
Ik heb lang niets van me laten horen. Maar dat betekent geenszins dat hier niets gebeurt!
dit is een periode waarin ik voortdurend speurend en toetsend bezig ben. Zo werd het feit dat ik in Lissabon beroofd werd een interessant fenomeen waarin schaalproblematiek in de tijd, een grote rol speelt;
de theorie ontplooit zich in een bevredigend tempo. Maar dat is niet genoeg. Ik ben op zoek naar toetsbare situaties, die vertaald kunnen worden naar kritische experimenten. Een hoge eis, maar dat verleent een theorie in mijn ogen pas dan legitimiteit. Voorlopig doe ik geen water in de wijn. Dat kan altijd nog.
De dagelijkse praktijk is dat er zich gewoontepatronen vormen die theoretische veronderstellingen langzamerhand tot vanzelfsprekendheden maakt. Ik moet mij er zelfs voor inspannen om terug te keren naar vroegere visies.
Daar het steeds – in overeenstemming met de pretentie – alledaags gedrag betreft, ontdek ik dat een kleine verschuiving in visie/gedrag, tot grote consequenties leidt in het dagelijks leven. Dat is niet anders dan wat psychotherapie kan bereiken. Een klein agens maakt soms het verschil tussen leefbaar en moeilijk vol te houden.
Hoe het zit met het zoeken naar toetsbare – misschien zelfs kritische – situaties? Die zoek ik in het spel “mijnenveger”. Ik denk niet dat dit spel geschikt is voor experimenten – er ontbreekt namelijk de factor tijd - maar kan misschien de weg wijzen naar een goed idee. Ik ga er hierbij vanuit dat de permanente fluctuaties op een dag in een experiment zichtbaar worden. Dit lijkt de pièce de résistance van de theorie te vormen en leidt daarmee tevens tot gedragsregels die het leven leefbaarder kunnen maken. Voorlopig schat ik de tijdschaal waarin deze fluctuaties zich voltrekken op een tijdschaal van tienden van een seconde.
01-11-2009, 00:00 geschreven door John L. Horowitz Reacties (0)
27-08-2009
tekst van John Horowitz met daarin commentaar van Roos de Klerk: 27 augustus 2009
in de onderstaande teksten voegt Roos de Klerk haar commentaren in. Deze teksten zijn vet gezet.
John schrijft:
Ik liet lang niets van mij horen. Maar dat betekent geenszins dat er geen activiteiten zijn te melden!
Feit is dat mijn onderzoek langzaam voortsukkelt. VVN en SWOP eisen nogal wat tijd. Maar heel erg vind ik dat niet. Sommige ideeën vereisen namelijk rijpingstijd. Dat proces kan ik niet versnellen.
Uiteenlopende onderzoeksgebieden dienen elkaar te controleren en leiden soms tot kruisbestuiving. Een paar onderscheidbare gebieden zijn:
het zoeken naar slakken (≠ spijkers op laag water zoeken). Shannon’s informatietheorie zie je hier in praktijk gebracht, zoals false-positives, false-negatives;
het spelletje “mijnenveger”, ingebouwd in Windows van Microsoft. Centraal staat hier het kansschatten in een experimentele omgeving. Hier vind ik aansluiting met paranoïdie, lokale theorievorming en het komen tot generaliseren; een enkel gecompliceerd schattingspatroon dat een merkwaardige invloed op mijn gedrag uitoefent;
de wijze waarop mensen in de taal actief zijn en
het onbegrensde open veld van “overig gedrag”. Dit is uiteraard het meest uitgebreide terrein.
Dit alles brengt mij onder meer dichter bij de oplossing van “le temps duré” zoals Henri Bergson dat benoemt: de tijdsbeleving. In dit stadium lijken drie variabelen dit fenomeen op het eerste gezicht adequaat te dekken:
frequentie,
schaalgrootte en
de inbedding in grotere patronen. Misschien dat hiervoor het begrip “veld” kan dienen, ontleend aan de relativiteitstheorie. Kurt Lewin deed dit trouwens al lang geleden voor de sociale psychologie. Ook hier kom ik ooit uitvoeriger op terug.
Ik heb Taleb[1] nu uitgelezen. Zijn visie stimuleert me om nog eens te kijken naar Gribbin[2], speciaal wat hij schreef over de schaal van Richter en de (on)mogelijkheid tot het voorspellen van aardbevingen.
Mensen beschikken over taal, kunnen denken en beschikken over ook andere middelen om de onbekende wereld te ordenen. Dat ordenen heeft ongetwijfeld overlevingswaarde in evolutionaire zin. Ik vermoed dat vanuit het ongerijmde; een ijzersterk argument! Heb je namelijk ooit een onbeholpener wezen op twee benen zien rondlopen, dan juist homo sapiens? Als hij geen “hersens” had, ja, wat heeft hij dan eigenlijk wel om zich staande te houden?
Roos: Opponeerbare duimen! Daarmee kon hij werktuigen maken en hanteren, iets wat de meeste dieren (er zijn uitzonderingen) niet kunnen!
Dit werd mij rap duidelijk toen ik een verschil van inzicht had met een kleine baviaan, bij Kaap de Goede Hoop. Het was op slag duidelijk wiens standpunt de doorslag zou geven. Ik repareer mijn gekrenkte ego door jullie te melden dat ik zo verstandig was, me gedeisd te houden. Dus toch nog een pietsie superieur!
Roos: Ik weet niet wat het verschil van inzicht tussen jou en de baviaan was, maar dankzij je “hersens” (besluit tot gedeisd houden) heb je het er zonder schade afgebracht, veronderstel ik. Aangezien jij fysiek groter bent en ook lage geluiden (duiden in de dierenwereld op gevaar) kunt voortbrengen, had je e.e.a. misschien ook op een andere manier kunnen “oplossen”.Mogelijk intuïtief, of met gebruik van de hogere hersendelen (strategie bedenken en uitvoeren). Dus zo “onbeholpen”is homo sapiens nou ook weer niet!
Deze middelen tot ordenen dragen naast positieve kanten, ook negatieve aspecten in zich. Deze houden onbemerkt tevens verwarring in stand. Taleb noemt er één: de Gauss’e kromme of normaalverdeling, met zijn centrale en spreidingsmaten: gemiddelde, standaarddeviatie enzovoort. Hij ziet deze kromme als een passe partout die overwegend ten onrechte wordt toegepast, terwijl een andere verdeling meer op zijn plaats is. Mij viel al eens op dat de Poisson-verdeling soms op logische gronden de voorkeur verdient boven denormaalverdeling, terwijl de Poisson-verdeling minder bekend is.
Roos: Die is bij mij zeker geheel onbekend….
Bij grote getallen wint deze curve aan symmetrie en lijkt dan sterk op de normaalverdeling. Dit verschil is minder principieel dan de strijd die Taleb zijn lezer aanzegt. Hij begeeft zich vooral op het terrein van de economie en van de financiële beleggingen, zijn oorspronkelijk specialisme. Daarmee beschikt hij over veel numerieke gegevens van conjuncturele schommelingen, beursbewegingen en effectenkoersen.
Onthoud voor jouw privégebruik zijn stelling goed: financieel analisten voorspellen niet beter dan hun lezers van de New York Times (≈ NRC). Naar zijn mening maken beursanalisten zich systematisch schuldig aan zelfoverschatting. Zodra zij gebruik maken van de “bell curve”, weet hij dat zeker.
Roos: Als ik het mij goed herinner, kunnen zelfs mensapen de beursbewegingen beter inschatten! Zonder gebruik te maken van welke verdeling of curve dan ook!
Taleb verwijt de misbruikers van de normaalverdeling dat zij geen rekening houden met onbekende factoren. De normaalverdeling suggereert zijns inziens ten onrechte dat onverwachte gebeurtenissen te voorspellen zijn, door hen een lage kans van verschijnen toe te kennen. Taleb stelt: “wij weten niet, wat wij niet weten.” Dat kunnen we niet verdoezelen of neutraliseren door het gebruik van de normaalverdeling.
….maar ook niet door het gebruik van een andere verdeling!!! ….als wij niet weten wat wij niet weten.
Zijn alternatief is wat hij de Mandelbrot scale[3] noemt. Ik denk dat wij dat een logaritmische schaal noemen. Aldus krijgen we te maken met chaostheorie, fractalen en schaalinvariantie. Dat is mijn reden om opnieuw naar Gribbin te kijken over dit onderwerp. Taleb meldt dat hij probeert om dit type schaal te gebruiken bij het maken van prognoses op financieel gebied. Hij voorspelt daardoor minder dan zijn normaalverdelings-collega’s. Daardoor zou hij minder verwachtingen scheppen en aldus ook minder fouten maken dan die collega’s. Hij ziet zichzelf daarmee als eerlijker dan zijn collega’s die ongefundeerd toekomsten voorspellen.
Dat is allemaal mooi en aardig van mijnheer Taleb, maar het is dus een kwestie van iets minder of meer correct voorspellen, iets meer of minder verwachtingen scheppen. Als wij niet weten wat wij niet weten, is het niet zoconsequent naar een andere verdeling te grijpen. Dat suggereert dan toch dat er wel iets valt te weten van wat wij niet weten…
Ik zou dan eerder een pleidooi voor een minder pretentieus gebruik van de normaalverdeling verwachten!
A.D. de Groot zei: “Als ik iets weet kan ik iets voorspellen”.Ik heb dat altijd een onzin-uitspraak gevonden.
En zie eens hoe lastig het is om filosofische en taal-valkuilen te vermijden!
Roos de Klerk
John schrijft:
donderdag 23 juli 2009: bij het zoeken naar slakken:
nadat ik een slak gevonden heb en er vervolgens geen meer vind, profeteer ik dat er nog best één slak te vinden zal zijn. Ik leg mezelf nu de plicht op om niet af te haken, zolang ik niet aan deze zelfopgelegde verplichting heb voldaan. Ik weet namelijk “zeker” dat er nog een slak zal zijn.
Er lijkt iets bijzonders te gebeuren, zodra ik de statistische strategie verander. Het voelt in zoverre vertrouwd aan dat het net is of ik iets alledaags doe.
Voorlopig weet ik niet meer dan wat ik nu opschrijf.
woensdag 5 augustus 2009: denkend aan het nut van godsdiensten kom ik opeens op het vreemde idee dat het kiezen van een cognitieve strategie zoals een godsdienst, samenhangt met identiteitsbeleving. è Leidt dat tot een “ik-bewustzijn”?
Roos de Klerk voegt haar commentaar in:
Is een godsdienst als cognitieve strategie een keuze?Dat geldt toch hooguit voor bekeerde godsdienst-fanaten? De meeste “godsdienstigen” hebben e.e.a. met de paplepel ingegoten gekregen. Ik vraag me af of en in hoeverre er dan sprake is van aan godsdienst gekoppelde identiteitsbeleving/ik-bewustzijn…..
Breng dit in verband met wat ik op 23 juli 2009 hierover stelde. Het lijkt niet nodig dat er een kwalificatie aan de strategie is gekoppeld. Dus ook slechte strategieën kunnen tot identiteitsbeleving leiden.
Wat is een “slechte”strategie? Wat zijn de criteria hiervoor?
De consequentie hiervan is dat het ik-besef waardevrij is
m.i. is niet het ik-besef zelf waardevrij, misschien wel de manier waarop het tot stand gekomen is, jouw redenering volgend.
en dus geen bruikbare maatstaf voor de beoordeling van de kwaliteit van een gekozen strategie kan zijn. Terwijl ik het omgekeerde meemaak: men beroept zich op de juistheid of bruikbaarheid van een cognitie, op basis van een “goed gevoel” en een – naar mij lijkt – inflatoir egobesef.
Wie is deze “men”? In de cognitieve theorie/therapie is “een goed gevoel” geen maatstaf voor de juistheid of bruikbaarheid van een cognitie! Tenzij je de rationele criteria tot goed gevoel wilt rekenen.
De “slak”-strategie en de godsdienst hebben misschien nog iets met elkaar gemeen. Anders dan bij het leerproces van het slakkenzoeken dat sterk gekoppeld is aan een onmiddellijk succes, is in beide cognitieve strategieën (slak en god) een grote mate van onzekerheid ingebouwd:
“Er bestaat een kans dat er nog een slak te vinden is”
“Ik weet zeker dat god mij op de moeilijkste momenten in mijn leven, een oplossing zal aanreiken”
Die laatste uitspraak is voor gelovigen een overtuiging, voor atheïsten pure onzin, alleen voor agnosten in enige mate onzeker...........
Beide voorbeelden hebben met elkaar de kansschatting en inherente onzekerheid gemeen. Daarom is dit van een andere orde dan de cognitie: “over drie minuten komt tramlijn 5”.
Naar mijn idee is de eerste uitspraak: “er bestaat een kans….” in grote mate zeker, want die kans bestaat inderdaad. De tweede uitspraak verwijs ik qua inhoud naar het rijk der fabelen. Ik vind de uitspraak over de komende tram niet van een andere orde dan de eerste. Het is een voorspelling. Inherent aan elke voorspelling is tenminste enige onzekerheid. “Er bestaat een kans dat er nog een slak gevonden wordt en ook, dat tramlijn 5 over drie minuten komt”. Dat god mij op de moeilijkste momenten in mijn leven een oplossing zal aanreiken is een uitspraak van andere orde.
Het zal niet voldoende zijn om alleen de cognities te bezien. Daaraan is immers ook ander gedrag gekoppeld. Uitzoeken waar dat toe leidt.
Reactie van Roos dd 12-08-2009
John schrijft:
Benieuwd naar je reactie. Ik heb het idee dat er maar één manier is om de kritiek tot volle wasdom te laten komen: ik moet op artikelniveau gaan schrijven. Dat gaat ook gebeuren. Pas dan kun je stap voor stap volgen, hoe het lukt om de begane paden te verlaten, bij het afwijzen van enkele (quasi) vanzelfsprekendheden als uitgangspunt.
Roos: ik denk zeker dat het schrijven op artikelniveau een volgende, belangrijke stap is. Omdat de stof behoorlijk abstract is, denk ik dat het werken met veel voorbeelden zeer gewenst is.
Ik zie er – in lijn hiermee - niets meer in om te vertrekken vanuit standaardopstellingen van filosofen. Zij bewijzen lippendienst aan houvast biedende structuren zoals de taal. Dat leidt tot rondzingen en levert weinig op. De klassieke fenomenologen deden eigenlijk hetzelfde, terwijl hun bedoeling nog niet zo gek was……..als het later bleek. Zij encanailleerden zich met bijna theologische thema’s.
Fascinerend vind ik dat de vraag naar de betekenis van het gebruik van de normaalverdeling ingebed raakt in een verder reikend beeld dat steeds verder af gaat staan van de klassieke manier van kijken naar gedrag. De betekenis van het intelligentie-onderzoek met het daarbij behorende IQ dient in dit licht opnieuw bekeken te worden.
Dat zijn zeer vergaande consequenties! Ik weet niets van de Poisson-verdeling en bij een logaritmische schaal kan ik mij maar weinig voorstellen. Vergeet niet dat de meeste van je toekomstige lezers maar matig natuurkundig/wiskundig geschoold zijn. (Zou natuurkundige/wiskundige kennis bij deze groep normaal verdeeld zijn? Of volgens de Poisson-verdeling?)
Dan die schaalproblematiek. Het lijkt in toenemende mate een rol te spelen. Wij lijken daar geen oog voor te hebben in het dagelijks functioneren. Een extra probleem vormt de schaalinvariante grootheden, een term uit de natuurkunde die ons gedrag wel degelijk lijkt te beïnvloeden, misschien bijvoorbeeld in de tijdbeleving. Ik noemde dat een paar dagen geleden al in het bericht aan de onderzoekskring.
Hoe schaalinvariantie en schaalproblematiek in het gedrag onderling gepositioneerd moeten worden, houdt me sterk bezig. Het vermoeden rijst dat dit in het alledaagse gedrag een grotere rol speelt dan ik ooit bevroedde. Niet zo gek: het gaat immers om een begrip dat in het dagelijks functioneren – ook niet in dat van de praktiserend psycholoog – niet als begrip wordt onderkend.
Ook begrippen als schaalinvariantie verdienen daarom uitleg en toelichting!
Zo tobben wij voort!
John.
[1] Taleb, Nassim Nicholas; 2007, the black swan, the impact of the highly improbable; Penguin Books; ISBN 978-0-141-03459-1
[2] Gribbin, John; deep simplicity; chaos, complexity and the emergence of life; Penguin Books, 2004;
[3] Volgens mij komt dat doordat hij dik bevriend is met Benoît Mandelbrot.
27-08-2009, 00:00 geschreven door John L. Horowitz Reacties (0)
29-04-2009
John Horowitz reageert op Klaas Linker
Ik begeef me op glad ijs, want ik ga nu af op alles wat ik in mijn leven aan ideeën over de Verlichting verzamelde. Ik moet nog in de literatuur duiken om dichter bij die realiteit te komen. Mijn voorlopige reactie is dat ik dicht aansluit bij het beeld dat jij van de Verlichting oproept in het eerste deel van je betoog, Klaas.
Ik denk dat wat er toen gesteld werd, later als een impliciete vanzelfsprekendheid tot een dwingende richtlijn voor velen is verworden. Ik denk dat ik daar ook slachtoffer van ben geweest. Ik leid dat af uit de lange weg die ik bewandelde, voordat ik tot werkelijk ontstellend eenvoudige inzichten kwam, zoals ik die de laatste tijd aan jullie kenbaar maak. Deze ideeën laten zich eigenlijk condenseren op de punt van een naald. Niettemin kostte het jaren om een culturele ban van vanzelfsprekendheid te doorbreken, lijkt het nu. Op het moment dat ik iets voelde knellen, was de therapie daarmee al in zicht: op zoek naar nieuwe structuren!
Wat zich aftekent is niet zozeer dat de Verlichting geheel nieuwe inzichten opleverde. De Grieken en hun nazaten hadden al veel werk verricht en leverden ideeën die nog steeds niet uitgewerkt zijn. misschien is het onderstaande tevens een illustratie van wat ik bedoel. Daartoe geef ik mijn dagboekaantekening van vandaag aan jullie. In voetnoten meld ik de genoemde literatuur.
woensdag 29 april 2009: Taleb[1] (2008) stelt iets fundamenteels over de oorzaken van het geloof in bijvoorbeeld tarotkaarten of wat de klassieke haruspex (niet door hem genoemd, vermoedelijk van Etruskische oorsprong) deed: uit de inhoud van de maag van een dier “zinvolle” voorspellingen afleiden. Het gaat dan bijvoorbeeld om “karakterologieën” of toekomstvoorspellingen terzake van politieke beslissingen.
Taleb stelt op p. 69:
We, members of the human variety of primates, have a hunger for rules because we need to reduce the dimension of matters so they can get into our heads. Or, rather, sadly, so we can squeeze them into our heads. The more random information is, the greater the dimensionality, and thus the more difficult to summarize. The more you summarize, the more order you put in, the less randomness. Hence the same condition that makes us simplify pushes us to think that the world is less random than it actually is.
Taleb, 2008, p. 69.
Verderop, zelfde pagina:
Think of the wordl around you, laden with trillions of details. Try to describe it and you will yourself tempted to weave a thread into what you are saying. A novel, a story, a myth, or a tale, all have the same function: they spare us from the complexity of the world and shield us from its randomness. Myths impart order to the disorder of human perception and the perceived “chaos of human experience.”
Dit is onmiddellijk inzichtelijk te maken via het spel van Microsoft: “mijnenveger”. Daar wordt achterdocht en verwarring over een eigen inbreng en het objectief gegevene, direct zichtbaar, is mijn ervaring.
In het geval van meerdere mogelijkheden – volstrekte toevalligheid, dus – vermoed ik veelal een verborgen programma dat stelt dat als ik X kies, dat daar dan post hoc door dat programma een “mijn” wordt toegekend.
Had ik achteraf niet al vooraf de indruk, dat deze zet tot succes/falen zou leiden? Een staaltje “achteruit voorspellen”.
Bij toeval kom ik bij Morris Kline[2] (1967) terecht, bij het trefwoord: Kant.
Zet het bovenstaande nu eens tegenover:
Men such as Plato and Descartes were convinced that mathematical truths were innate in human beings. Kant based his entire philosophy on the existence of mathematical truths. But now philosophy is haunted by the spectre that the search for truths may be a search for phantoms.
Kline, 1967, p. 476.
In het bovenstaande citaat spreekt Kline over de Euclidische meetkunde en komt dan tot die conclusie. Deze gedachtegang lijkt me interessant, daar dit opnieuw een licht werpt op de Verlichting als mogelijk veroorzaker van misverstanden over het functioneren van mensen.
Klaas schreef op 20 april 2009:
Al een poosje twijfel ik eraan of de Verlichting wel zo typerend is voor de kennisontwikkeling in het westen. Misschien markeert het in feite meer zoiets als een omslagpunt. Voor die tijd werden voorvallen en gebeurtenissen vaak verklaard met argumenten ontleend aan godsdienstige overwegingen. De Verlichting zou je dan kunnen zien als het ontstaan van het inzicht, dat rationele verklaringen vaak veel beter blijken en doeltreffender zijn. Er komt dan meer de nadruk te liggen op het eigen nadenken, los van religieuze tradities. Het komt mij voor, dat men nogal eens meent, dat met de Verlichting het echte denken opgang is gekomen en dat we daar onze huidige wetenschappelijke inzichten aan hebben te danken. Wat dat betreft vind ik de recensie van een boek in NWT van maart j.l. heel verhelderend (blz. 72). Het gaat dan over de vertaling van een boek van de Romeinse wijsgeer Lucretius: "De natuur van de dingen". Het blijkt dat zijn ideeën, die hij op zijn beurt ontleent aan de Griekse wijsgeer Epicurus, heel modern zijn. Op het internet kun je er wel meer over vinden. Als je zoekt naar de oorsprong van onze manier van denken, kun je kennelijk dan ook beter te rade gaan bij Taleb, dan dat je het zoekt in de Verlichting.
1]Taleb, Nassim Nicholas; 2007, the black swan, the impact of the highly improbable; Penguin Books; ISBN 978-0-141-03459-1
[2]Kline, Morris; mathematics for the nonmathematician; Dover Publ., New York, 1967; ISBN 0-486-24823-2;
29-04-2009, 00:00 geschreven door John L. Horowitz Reacties (0)
27-04-2009
John reageert op bericht van Roos de Klerk
Op 25 maart schreef ik een brief aan Klaas. Jij gaf daar commentaar op door eigen teksten in te voegen. Ik zal die correspondentie hieronder afdrukken en maak daar de volgende aantekeningen bij.
Ik noem als voorbeelden van ordenende principes: gestaltvorming en attributies. Jij geeft als voorbeelden daar bij, die tot een deraillement leiden, in plaats van te ordenen. Je spreekt over “doel” en resultaat. Intentionaliteit speelt daarmee een rol in jouw visie op gedrag.
Ik behandel dit onderwerp anders: ik vermijd personalistische motieven in te voeren, daar dit vaak uitloopt op een kringloopredenering.
Het axioma dat men altijd ordent, houdt dus geen rekening met het resultaat van die ordening. Dat impliceert dat “ordenen” een kwalitatief neutraal begrip is. Ik bedoel: mensen ordenen onophoudelijk. Soms is dat helpend, een ander maal kan dat hinderen. Het aanbrengen van ordeningen levert dus ook schade op en kan niet zonder meer gelijkgesteld worden met een positief resultaat.
Zo hebben we overigens wel leren denken: ik ben destijds ondergedompeld in de gestaltpsychologie. Dat werd gelijkgesteld aan een unieke kwaliteit die het ons mogelijk maakt om kennis te verwerven. Dit is volgens mij een consequentie van het Verlichtingsdenken. Vanuit mijn observatie voeg ik toe: we verwerven soms inderdaad nuttige kennis. Een ander maal raken we daarentegen in verwarring en/of komen tot verkeerde inzichten. Dat ordening op grotere chaos kan uitlopen zoals jij stelt, is inherent aan mijn concept van ordenen.
In jouw voorbeeld over die patiënt met pet en klep meld je een door hem aangebrachte ordening, waarvan jij de effectiviteit voor zijn functioneren betwijfelt. Ik zie dat als een illustratie van mijn zienswijze: we ordenen wat af, maar lang niet altijd in de richting die wij beogen.
Bij aanvaarding van de waardevrije ordening ontstaat er geen spanning tussen axioma 2 en 3. Daarmee zie je misschien het voordeel van deze zienswijze?
27-04-2009, 12:03 geschreven door John L. Horowitz Reacties (0)
06-04-2009
John schreef op 25 maart het volgende aan Klaas. In cursief voegt Roos haar commentaar in de tekst in:
Laten we ons eens realiseren wat Kant in ons denken betekent. Hij is immers een prominent Verlichtingsdenker en zette daarmee de bakens voor velen die zich met onderwerpen op kentheoretisch gebied bezighouden. Wat voor hem een theoretische verkenning was, betekent voor zijn intellectueel nageslacht veelal een vanzelfsprekendheid. Zó moet je zo’n vraagstuk immers benaderen? Een andere weg ligt niet zo voor de hand en is zelfs niet gemakkelijk te vinden.
Mijn kentheorie – vooral gericht op menselijk gedrag – wijkt wellicht af van wat de Verlichting ons bracht. Ik vat die samen in de volgende axiomata:
Het individu is altijd actief. De neuropsychologie rechtvaardigt deze stelling
het individu treedt en ook groepen treden ordenend op; gestaltvorming en attributies behoren tot de vaste aspecten hiervan;
Ik vraag me toch af of dit altijd het geval is. Gestaltvorming en attributies zijn zeker voorbeelden van ordenend gedrag, maar dan kijk je op één bepaald niveau naar gedrag. Er zijn vele voorbeelden op een ander niveau van gedrag te bedenken dat het tegendeel van ordenend is. Je denkt dat je je huis aan het opruimen bent (ordenend bezig bent) maar in werkelijkheid wordt de troep steeds groter. Het doel is natuurlijk wel orde scheppen, maar het resultaat kan zijn: (grotere) chaos.
Dan moet er misschien een onderscheid gemaakt worden tussen bedoeling, proces en resultaat?
Ik denk dat hier sprake kan zijn van een paradox. Het doet me ook denken aaneen patiënt van mij, die meende dat het dragen van zijn pet met de klep naar achteren een manifestatie van vrij en onafhankelijk gedrag was. Ik heb hem er niet van kunnen overtuigen dat het tegendeel het geval was. Want: door eerst te kijken naar hoe anderen de pet dragen (met de klep naar voren) en dan te beslissen dat jij het anders doet, maak je je juist afhankelijk van het gedrag van anderen.
3. in het individueel functioneren zowel als in het sociaal contact treden schommelingen en permanente fluctuaties aan het licht. Deze ontstaan door cumulatie van vele waarschijnlijkheidsvariabelen en vormen geen stabiele patronen. Deze toevalsfluctuaties resulteren in permanente fluctuaties. Passen deze fenomenen in de verzamelingenleer? Of passen ze binnen de schaaltheorie zoals De Groot die voorstelde? Of is er andere theorie die de schommelingen en ordening van attributies beter representeert?
En hoe zijn ze te verenigen met axioma2?
Met axioma 1 zal Kant waarschijnlijk geen moeite gehad hebben. Ik weet niet of hem dat zal hebben geïnteresseerd.
Over axioma 2 zullen we het waarschijnlijk snel eens kunnen worden. Kant zal op die plaats dan geneigd zijn om de vraag te stellen naar de grenzen van wat wij kunnen kennen. Die vraag laat ik onbeantwoord, want ik meen niet over de daarvoor benodigde kennis te beschikken. Ik geef voorrang aan de inhoud van het kenbare. Het afbakenen van de grenzen daarvan, beschouw ik als ongekend, misschien zelfs als onkenbaar. Althans in dit stadium van ons onderzoek.
Kant gaat hier verder dan ik. Hij zal niet alleen constateren dat wij voortdurend ordenen. Hij schrijft tevens voor hoe wij onze zintuiglijke indrukken dienen te ordenen. De logica vormt hier zijn leidraad. Ik ken hem te weinig om te kunnen uitmaken of dit is wat hij met de “reine Vernunft” bedoelt.
Hier kies ik een andere weg. Ik schrijf geen aanpak voor zoals Kant, maar blijf waarnemen hoe mensen ordenen. Het voorschrijven van een imperatief maakt in mijn ogen deze structuur kapot. Hier staat de fenomenoloog tegenover degeen die vertelt hoe wij de ordeningen dienen aan te brengen.
Zie boven
Axioma 3 laat zien tot welke consequenties het uiteengaan heeft geleid. Dit zal Kant een gruwel zijn geweest. Hier dient zijns inziens de ratio in te grijpen. Aan wat mensen spontaan misschien doen – zoals dan verwoord in dit axioma - valt buiten Kant’s poging om de grenzen van het kenbare te bepalen.
Naar mijn gevoel ligt hier de kracht van de Verlichting zoals we die wellicht allemaal ervaren: door gedisciplineerde denkprocedures kan de mens zijn grenzen verleggen. Daarmee wordt het dan ook mogelijk om de principiële grenzen van ons kennen te benaderen.
Het passief in kaart brengen wat mensen doen, leidt slechts tot alledaagse banaliteit. Daarmee verkrijgt men nooit toegang tot de filosofie, immers de hoogste vorm van het menselijk denken.
Tot zover liet ik hier – in mijn gedachten - onze vriend Immanuel aan het woord.
Samenvattend: als je zijn citaat als imperatief ziet, dan kun je zien of een alternatief mogelijk en aantrekkelijk is.
Mijn visie is dat de Verlichting deels inadequate gedachten ontwikkelde om het menselijk gedrag te bestuderen. Mijn aanpak lijkt me beter.
06-04-2009, 10:59 geschreven door John L. Horowitz Reacties (0)
John schreef op 25 maart het volgende aan Klaas. In cursief voegt Roos haar commentaar in de tekst in:
Laten we ons eens realiseren wat Kant in ons denken betekent. Hij is immers een prominent Verlichtingsdenker en zette daarmee de bakens voor velen die zich met onderwerpen op kentheoretisch gebied bezighouden. Wat voor hem een theoretische verkenning was, betekent voor zijn intellectueel nageslacht veelal een vanzelfsprekendheid. Zó moet je zo’n vraagstuk immers benaderen? Een andere weg ligt niet zo voor de hand en is zelfs niet gemakkelijk te vinden.
Mijn kentheorie – vooral gericht op menselijk gedrag – wijkt wellicht af van wat de Verlichting ons bracht. Ik vat die samen in de volgende axiomata:
Het individu is altijd actief. De neuropsychologie rechtvaardigt deze stelling
het individu treedt en ook groepen treden ordenend op; gestaltvorming en attributies behoren tot de vaste aspecten hiervan;
Ik vraag me toch af of dit altijd het geval is. Gestaltvorming en attributies zijn zeker voorbeelden van ordenend gedrag, maar dan kijk je op één bepaald niveau naar gedrag. Er zijn vele voorbeelden op een ander niveau van gedrag te bedenken dat het tegendeel van ordenend is. Je denkt dat je je huis aan het opruimen bent (ordenend bezig bent) maar in werkelijkheid wordt de troep steeds groter. Het doel is natuurlijk wel orde scheppen, maar het resultaat kan zijn: (grotere) chaos.
Dan moet er misschien een onderscheid gemaakt worden tussen bedoeling, proces en resultaat?
Ik denk dat hier sprake kan zijn van een paradox. Het doet me ook denken aaneen patiënt van mij, die meende dat het dragen van zijn pet met de klep naar achteren een manifestatie van vrij en onafhankelijk gedrag was. Ik heb hem er niet van kunnen overtuigen dat het tegendeel het geval was. Want: door eerst te kijken naar hoe anderen de pet dragen (met de klep naar voren) en dan te beslissen dat jij het anders doet, maak je je juist afhankelijk van het gedrag van anderen.
3. in het individueel functioneren zowel als in het sociaal contact treden schommelingen en permanente fluctuaties aan het licht. Deze ontstaan door cumulatie van vele waarschijnlijkheidsvariabelen en vormen geen stabiele patronen. Deze toevalsfluctuaties resulteren in permanente fluctuaties. Passen deze fenomenen in de verzamelingenleer? Of passen ze binnen de schaaltheorie zoals De Groot die voorstelde? Of is er andere theorie die de schommelingen en ordening van attributies beter representeert?
En hoe zijn ze te verenigen met axioma2?
Met axioma 1 zal Kant waarschijnlijk geen moeite gehad hebben. Ik weet niet of hem dat zal hebben geïnteresseerd.
Over axioma 2 zullen we het waarschijnlijk snel eens kunnen worden. Kant zal op die plaats dan geneigd zijn om de vraag te stellen naar de grenzen van wat wij kunnen kennen. Die vraag laat ik onbeantwoord, want ik meen niet over de daarvoor benodigde kennis te beschikken. Ik geef voorrang aan de inhoud van het kenbare. Het afbakenen van de grenzen daarvan, beschouw ik als ongekend, misschien zelfs als onkenbaar. Althans in dit stadium van ons onderzoek.
Kant gaat hier verder dan ik. Hij zal niet alleen constateren dat wij voortdurend ordenen. Hij schrijft tevens voor hoe wij onze zintuiglijke indrukken dienen te ordenen. De logica vormt hier zijn leidraad. Ik ken hem te weinig om te kunnen uitmaken of dit is wat hij met de “reine Vernunft” bedoelt.
Hier kies ik een andere weg. Ik schrijf geen aanpak voor zoals Kant, maar blijf waarnemen hoe mensen ordenen. Het voorschrijven van een imperatief maakt in mijn ogen deze structuur kapot. Hier staat de fenomenoloog tegenover degeen die vertelt hoe wij de ordeningen dienen aan te brengen.
Zie boven
Axioma 3 laat zien tot welke consequenties het uiteengaan heeft geleid. Dit zal Kant een gruwel zijn geweest. Hier dient zijns inziens de ratio in te grijpen. Aan wat mensen spontaan misschien doen – zoals dan verwoord in dit axioma - valt buiten Kant’s poging om de grenzen van het kenbare te bepalen.
Naar mijn gevoel ligt hier de kracht van de Verlichting zoals we die wellicht allemaal ervaren: door gedisciplineerde denkprocedures kan de mens zijn grenzen verleggen. Daarmee wordt het dan ook mogelijk om de principiële grenzen van ons kennen te benaderen.
Het passief in kaart brengen wat mensen doen, leidt slechts tot alledaagse banaliteit. Daarmee verkrijgt men nooit toegang tot de filosofie, immers de hoogste vorm van het menselijk denken.
Tot zover liet ik hier – in mijn gedachten - onze vriend Immanuel aan het woord.
Samenvattend: als je zijn citaat als imperatief ziet, dan kun je zien of een alternatief mogelijk en aantrekkelijk is.
Mijn visie is dat de Verlichting deels inadequate gedachten ontwikkelde om het menselijk gedrag te bestuderen. Mijn aanpak lijkt me beter.
06-04-2009, 10:59 geschreven door John L. Horowitz Reacties (0)
Over Kant en de Verlichting: Klaas Linker en John Horowitz
John reageert op 25 maart 2009 op het bericht van Klaas Linker:
Laten we ons eens realiseren wat Kant in ons denken betekent. Hij is immers een prominent Verlichtingsdenker en zette daarmee de bakens voor velen die zich met onderwerpen op kentheoretisch gebied bezighouden. Wat voor hem een theoretische verkenning was, betekent voor zijn intellectueel nageslacht veelal een vanzelfsprekendheid. Zó moet je zo’n vraagstuk immers benaderen? Een andere weg ligt niet zo voor de hand en is zelfs niet gemakkelijk te vinden.
Mijn kennistheorie – vooral gericht op menselijk gedrag – wijkt wellicht af van wat de Verlichting ons bracht. Ik vat die samen in de volgende axioma’s:
Het individu is altijd actief. De neuropsychologie rechtvaardigt deze stelling
het individu treedt en ook groepen treden ordenend op; gestaltvorming en attributies behoren tot de vaste aspecten hiervan;
in het individueel functioneren zowel als in het sociaal contact treden schommelingen en permanente fluctuaties aan het licht. Deze ontstaan door cumulatie van vele waarschijnlijkheidsvariabelen en vormen geen stabiele patronen. Deze toevalsfluctuaties resulteren in permanente fluctuaties. Passen deze fenomenen in de verzamelingenleer? Of passen ze binnen de schaaltheorie zoals De Groot die voorstelde? Of is er andere theorie die de schommelingen en ordening van attributies beter representeert?
Met axioma 1 zal Kant waarschijnlijk geen moeite gehad hebben. Ik weet niet of hem dat zal hebben geïnteresseerd.
Over axioma 2 zullen we het waarschijnlijk snel eens kunnen worden. Kant zal op die plaats dan geneigd zijn om de vraag te stellen naar de grenzen van wat wij kunnen kennen. Die vraag laat ik onbeantwoord, want ik meen niet over de daarvoor benodigde kennis te beschikken. Ik geef voorrang aan de inhoud van het kenbare. Het afbakenen van de grenzen daarvan, beschouw ik als ongekend, misschien zelfs als onkenbaar. Althans in dit stadium van ons onderzoek.
Kant gaat hier verder dan ik. Hij zal niet alleen constateren dat wij voortdurend ordenen. Hij schrijft tevens voor hoe wij onze zintuiglijke indrukken dienen te ordenen. De logica vormt hier zijn leidraad. Ik ken hem te weinig om te kunnen uitmaken of dit is wat Kant met de “reine Vernunft” bedoelt.
Hier kies ik een andere weg. Ik schrijf geen aanpak voor zoals Kant, maar blijf waarnemen hoe mensen ordenen. Het voorschrijven van een imperatief maakt in mijn ogen deze structuur kapot. Hier staat de fenomenoloog tegenover degeen die vertelt hoe wij de ordeningen dienen aan te brengen.
Axioma 3 laat zien tot welke consequenties het uiteengaan heeft geleid. Dit zal Kant een gruwel zijn geweest. Hier dient zijns inziens de ratio in te grijpen. Aan wat mensen spontaan misschien doen – zoals dan verwoord in dit axioma - valt buiten Kant’s poging om de grenzen van het kenbare te bepalen.
Naar mijn gevoel ligt hier de kracht van de Verlichting zoals we die wellicht allemaal ervaren: door gedisciplineerde denkprocedures kan de mens zijn grenzen verleggen. Daarmee wordt het dan ook mogelijk om de principiële grenzen van ons kennen te benaderen.
Door passief in kaart te brengen wat mensen doen, leidt slechts tot alledaagse banaliteit. Daarmee verkrijgt men nooit toegang tot de filosofie, immers de hoogste vorm van het menselijk denken.
Tot zover liet ik hier onze vriend Immanuel aan het woord.
Samenvattend: als je zijn citaat als imperatief ziet, dan kun je zien of een alternatief mogelijk en aantrekkelijk is.
Mijn visie is dat de Verlichting deels inadequate gedachten ontwikkelde om het menselijk gedrag te bestuderen. Mijn aanpak lijkt me beter.
Klaas Linker schreef op 23 maart 2009:
Graag zou ik ook de waarneming als het vertrekpunt willen beschouwen. Maar wat mij dan dwars blijft zitten is een uitspraak van Kant:
"Ohne Sinnlichkeit würde uns kein Gegenstand gegeben, und ohne Verstand keiner gedacht werden. Gedanken ohne Inhalt sind leer, Anschauungen ohne Begriffe sind blind."
We zullen, denk ik, toch moeten accepteren dat elke waarneming al een ordening volgens een begrippen-systematiek veronderstelt, terwijl tegelijkertijd er pas zinvolle begripsmatige ordening mogelijk is op basis van waarnemingen!
06-04-2009, 00:00 geschreven door John L. Horowitz Reacties (0)
08-03-2009
Klaas reageert op 5 maart 2009 op Roos
Laat er geen misverstand over bestaan, ik ben het geheel eens met Roos als ze zegt dat alles wat we doen, denken of willen met de taal samenhangt. Wanneer we iets niet goed begrijpen, dan helpt het vaak om te gaan zoeken naar heel precieze formuleringen van datgene dat we willen begrijpen. Denken en taal zijn hecht met elkaar verweven. Zo hecht dat soms denken en taal aan elkaar gelijk wordt gesteld. Denken is wel gedefinieerd als stil in je zelf spreken. En daar lijkt het ook veel op. Als ik in de trein zit en nog wat nadenk over zaken die mij bezighouden, dan is dat toch altijd in de vorm van een gesprek in mijn gedachten. En toch is het onjuist om denken en taal aan elkaar gelijk te stellen. Mijn belangrijkste argument daarvoor is het feit dat, als ik iets probeer te formuleren, ik ga zoeken naar de juiste woorden en begrippen die datgene kunnen uitdrukken wat ik wil gaan zeggen. Deze woorden zijn er dan nog niet voor mij, die moet ik nog vinden, maar dat wat ik wil zeggen heb ik kennelijk voor mijzelf al wel duidelijk! Het is dan ook eerder zo dat ik (ook) op zoek ben naar 'mijn persoonlijk werkelijkheidsbeeld los van de taal'. Mijn persoonlijk werkelijkheidsbeeld is dan nog steeds een afspiegeling van het onkenbare 'Ding an sich' van Kant. Door te denken, dat hetgeen we zien door de taal-bril, de werkelijkheid is, kunnen we in vervelende misverstanden terechtkomen. Tenminste daaraan zou ik, onder andere, het willen toeschrijven, dat ik gelovige christenen wel heb horen beweren, dat een moslim een ongelovige is, omdat deze niet in God geloofd maar in Allah! Als ik dan probeerde uit te leggen, dat het er toch niet zo toe doet aan welke naam men gewend is, dan werd er eigenlijk altijd met onbegrip op mij gereageerd. Evenals Roos zou ik taal en connotaties willen onderscheiden. Een precieze betekenis van de woorden is er niet. Het is door 'de connotaties die we oppikken' uit de tijd en de situatie waarin iets is gezegd of geschreven en de inbedding in een zin en in het geheel van een tekst, waardoor we de betekenis ven het gezegde of geschrevene moeten benaderen. Trouwens het komt mij voor dat dit mijn argument om denken en taal te onderscheiden ondersteund.
08-03-2009, 11:02 geschreven door John L. Horowitz Reacties (0)
04-03-2009
Roos de Klerk reageert op Klaas Linker, op 4 maart 2009
Ik begon mij een beetje als Alice in Wonderland te voelen na John's laatste stuk: verdwaald tussen taal, korrelgrootte, invariantie en fractalen, en op zoek naar het voortsnellende witte konijn ( = John?). Het navolgende is een poging voor mijzelf om weer op weg te raken.
Wat mij opvalt, is dat zowel John als Klaas op zoek lijken te zijn naar "de realiteit achter de taal" en daarbij de taal als het ware willen lijken te omzeilen. Eerlijk gezegd lijkt mij dat niet goed mogelijk. Het doet mij denken aan iemand die wil lopen zonder zijn benen of protheses te gebruiken. Of we willen of niet, alles wat je doet, denkt, voelt, hangt samen met taal.
Ik kan mij overigens helemaal vinden in Klaas' laatste stuk, behalve dus in wat hij schrijft over het passeren van taalstructuren.
Nog een vraag: hoe kun je op zoek gaan naar de essentie, de realiteit achter de taal, als je er tegelijk van overtuigd bent dat die essentie, die realiteit niet gekend kan worden (Plato, Kant en Klaas)? Zijn we dan niet met z'n allen bezig aan een 'als-of '- constructie, een soort schijnvertoning? We kunnen dan wel onze beelden van de werkelijkheid uitwisselen, maar wat is dan de zin van zo'n onderneming?
En verder, wat betreft 'taal' :
Ik denk dat we onderscheid moeten (blijven) maken tussen taal en connotaties. John's voorbeelden van de pacifist en de atheïst maken mij duidelijk hoe afhankelijk je daarin kunt worden van je ' tegenstander' en diens taal(-gebruik). Omdat je ' tegenstander' de negatieve connotaties van pacifisme dicteert, besluit jij dat je die term voor jezelf niet zult gebruiken, zelfs, dat zo'n overkoepelende term niet nodig is! Volgens mij kun je hier eenvoudiger uitkomen door de term 'pacifist' helder te definiëren (ja, in taal!) bijvoorbeeld: "iemand die tegen het gewapend oplossen van conflicten is".
04-03-2009, 19:43 geschreven door John L. Horowitz Reacties (0)
03-03-2009
Klaas reageert op John's artikel van 1 maart 2009
In de natuurkunde, c.q. scheikunde, wordt het begrip element doorgaans gebruikt voor de stoffen (atomen) die geordend zijn in het periodiek systeem. Een element wordt dan gezien als een bouwsel dat bestaat uit elementaire deeltjes zoals proton, neutron, elektron, etc. We kunnen natuurlijk van deze conventie afwijken, maar liever zou ik deze conventie toch maar willen blijven volgen. Temeer ook daar, naar ik meen, dit concept ons kan helpen om "de kleinste bouwsteen van onze psychische werkelijkheid" te definiëren. Laten we deze kleinste bouwsteen eens een BE (BestaansElement) noemen. Een BE kan dan worden gezien als het samengaan van een indruk (iets zintuiglijks), een sensatie (gevoelservaring), een actie (eventueel actietendens) en een evaluatief moment. Een voorbeeld: we merken een plotselinge geur, deze geeft een prettig gevoel, we halen aandachtig adem, we constateren weldadigheid. Op deze wijze kunnen we alles wat we in ons leven meemaken in een samenhangend verband onderbrengen. In dit verband, een zintuiglijke indruk zie ik als behorend tot het cognitieve betekenisveld. Ook alle interacties met onze medemensen passen goed in een dergelijke structuur. Met andere woorden we hebben naar mijn mening een concept voor een "psychologisch element". Een voordeel van deze zienswijze is dat deze los staat van de taal en kunnen we ermee inderdaad "de taalstructuren passeren". De taal kunnen we er juist mee onderzoeken als een psychologisch fenomeen. John, als je de vraag stelt of het misschien tijd wordt voor nieuwe cognities over gedrag, dan zou dit mijn antwoord zijn. Het bovenstaande is een summiere samenvatting van mijn ideeën over dit onderwerp, maar als jullie dit aanspreekt zal ik graag laten zien hoe dit verder kan worden uitgewerkt.
03-03-2009, 13:54 geschreven door John L. Horowitz Reacties (0)
01-03-2009
reactie van John op Roos' artikel van 10 februari 2009
Je vraagt om een verduidelijking van het begrip “korrelgrootte”. Hier ga ik nu veel uitvoeriger op in, daar ik met mijn vorig bericht waarschijnlijk op de verkeerde weg zat.
Schaalgrootte, schaal van inzoomen, grootte van de korrel lijken synoniemen voor wat ik wilde duidelijk maken. Zij leken alle te wijzen in de richting van een psychologisch “element”, vergelijkbaar met het natuurkunde begrip element: proton, neutron, elektron.
Ik meende met “korrelgrootte” een constante gevonden te hebben, die kandidaat zou staan als element voor gedrag.
Echter. Van een element verwacht ik dat er geen relaties bestaan met boven- en ondergeschikte korrelgrootten. Bij nadere exploratie bleek dat echter niet het geval. sterker nog: er bleek keer op keer dat een bepaalde structuur invloed uitoefent op onder- of bovengeordende structuren.
Omdat ik tegen investeringen in het leger ben, zou ik mezelf desondanks niet “pacifist” noemen. Die term wordt namelijk vooral door opponenten gebruikt, om die groepering te desavoueren. Ik noem opponenten immers niet zomaar “fascist”, of “crimineel”.
De socioloog Bram de Swaan stelde over geloof en ongeloof dat hij zichzelf als te ongelovig beschouwt, om zich “atheïst” te noemen. Het begrip atheïst lijkt hier zijns inziens een overkoepelend begrip binnen de cognities van de gelovigen. Als “gewoon” mens bestaat er inderdaad geen behoefte aan een overkoepelend begrip.
Als essentieel aan beide voorbeelden stel ik dat er een relatie bestaat tussen de diverse korrelgrootten:
pacifist ó opposant tegen bewapening, of: atheïst ó iemand die niet in God gelooft.
Ter toelichting: waarom zouden we wel een apart overkoepelend begrip hebben voor iemand die niet in schepping en God gelooft. We hebben immers geen aparte aanduidingen voor iemand die niet in Marsmannetjes gelooft of meent dat de Maan van kaas is?
Het feit dat er een relatie bestaat, doet afbreuk aan de waarschijnlijkheid dat hier sprake is van een gedragsmatig element.
Ook bij verdere exploratie kwam ik steeds verbanden tegen die ingaan tegen de veronderstelling dat korrel een onafhankelijk element betreft dat onafhankelijk is van boven- en onderordeningen.
Dit leidde tot de volgende gedachtegang:
Is het een na-ijleffect van de kennismaking met de natuurkunde, dat ik naar grootheden zoek als constanten, zoals “korrelgrootte”?
Kan het zijn dat er een principe als element kan worden aangewezen, in plaats van een “vaste” maat zoals de korrel?
Zo’n principe zou kunnen zijn: de invariantie van grootte. Dit gaat dus meer in de richting van fractalen, waarvan de objectieve grootte niet ter zake doet. Hierop stuitte ik al eerder en verdient verdere exploratie.
Een andere gedachtegang die bij hetzelfde eindpunt uitkomt: kan het zijn dat de denkgewoonten over gedrag tot chronische vertekeningen leiden? Gesteld kan zelfs worden dat ik met het zoeken naar een element met vaste grootte ontrouw was aan de hypothese, dat de grootte irrelevant is en dat hier fractalen model dienen te staan.
Een andere overweging: kan het zijn dat we via de Verlichting (Eng: Enlightenment) een ondeugdelijk denkschema overgeërfd kregen, waar we tot nu toe mee zitten opgescheept? Dienen begrippen als causaliteit, historiciteit en logisch verband herijkt te worden voor ons doel?
De consequentie van zo’n verkeerde cognitie kan zijn dat men het tot nu toe met wrakkige theorieën moet doen, ten aanzien van gedrag. En dat is een indruk die bij mij voortdurend terugkeert. Tijd voor nieuwe cognities over gedrag? Indien zich dat waar maakt, kan dit gevolgen hebben voor cognitieve behandelingen, misschien niet direct op operationeel niveau maar op een breder gebied van de psychologie.
Roos, je stelt voorts:
Je stelt dat reflexen en actiepotentialen buiten het domein van gedrag vallen, maar er wel mee in verband kunnen worden gebracht. Hier dreigt een misverstand: ik ga nog steeds uit van de omschrijving van gedrag: elke activiteit van het (menselijk) organisme. Anders is het mij niet duidelijk wat je onder gedrag wilt verstaan!
Zoals ik dat zie rammelt het begrip gedrag in de zin van permanente fluctuaties! Een bepaald begrip lijkt het goed te doen binnen een bepaalde context. Na wijziging daarvan past het taalelement “gedrag” niet meer in de nieuwe context. Opeens treedt desoriëntatie op. Wat is nou gedrag? alles toch?
Voor mijn betoog blijk ik een afwijkende afbakening van het domein “gedrag” nodig te hebben.
Volgens mij moet je in de gaten houden dat de realiteit nooit in de taal en de woorden ligt, maar altijd in het onderwerp waar we mee bezig zijn.
Nu ik dit opschrijf realiseer ik me opeens wat de oude fenomenologen mogelijk probeerden met hun filosofische stroming: de dwingende macht van het woord kwijt te raken. Opeens vermoed ik dat zij in dit opzicht dezelfde strijd voerden als theologen: hoe breek je de macht van het woord om toegang te krijgen tot de realiteit “daarachter”?
Door vanaf het begin een ander uitgangspunt te kiezen zoals hier gebeurt, is het minder moeilijk om taalstructuren te passeren. Maar het vereist wel oefenen om niet de betekenis van het woord voorop te stellen!
Je stelde:
En in dat verband: je verwerping van causale constructies: is dat niet te zeer een zelfopgelegde beperking? Bij reflexen en actiepotentialen, die ik toch echt tot het domein “gedrag” wil rekenen, is wel degelijk sprake van causale relaties. Ik begrijp dat je veel ruimte wilt maken voor permanente fluctuaties, onbepaaldheden en dergelijke, maar het bestaan van bepaalde causale verbanden kun je toch niet ontkennen?
Er is vrijwel zeker iets ernstigs aan de hand met causaliteit. Ik vermoed dat dit meer gestalte gaat krijgen zodra de invloed van de Verlichting op ons huidig denken duidelijk wordt. Bij Sander Bais liep ik een kennis tegen het lijf die vertelde dat ze zich onder meer met de Verlichting bezig houdt en daar een hovo-cursus in volgt. Zodra ze terug is van vakantie zal ik haar daarover benaderen.
01-03-2009, 17:01 geschreven door John L. Horowitz Reacties (0)
reactie van Klaas op Roos, 10 februari 2009
Dat we in eerste instantie uitgaan van onze persoonlijke beelden omtrent dat wat wij zien als werkelijkheid en dat deze vrijwel zeker verschillend zijn voor ieder van ons, daar ben ik het helemaal mee eens. Wel denk ik dat daarvoor hetzelfde geld als voor de taal. Wat de taal betreft is er toch wel zoiets als een algemeen begrepen betekenis van de woorden die we gebruiken. Als ik in een woordenboek kijk, dan komt de beschrijving veelal wel min of meer overeen met wat ik al dacht. Uiteindelijk heb ik ook al een heel leven achter mij waarin ik daarmee heb geoefend. Ditzelfde geld, denk ik, voor ons beeld van de werkelijkheid. Wel zal dit nogal cultuur gebonden zijn. Dat er taalverschillen zijn met medemensen die in een andere cultuur gevormd zijn, is vrij manifest en daardoor ook voor iedereen wel duidelijk. Maar dat dit ook geld voor onze werkelijkheidsbeelden is iets waarvan ik denk dat daar vaak te achteloos over wordt gedaan. Met de gebruikelijke misverstanden tot gevolg. Dus laten we vooral doorgaan met onze gedachtewisseling over hoe we om kunnen gaan met dat wat elk van ons ziet als werkelijkheid. Juist door te proberen onze persoonlijke theorieën aan elkaar voor te leggen, kunnen we met elkaar bouwen aan zoiets als een overkoepelend algemeen aanvaard werkelijkheidsbeeld. Ik wil zo graag weg uit het isolement van mijn persoonlijke opvatti
01-03-2009, 13:57 geschreven door John L. Horowitz Reacties (0)
10-02-2009
Roos de Klerk schrijft op 10 februari 2009:
REACTIE OP KLAAS DD 01-02-2009
EN OP JOHN DD 07-02-2009
Roos de Klerk, 10-02-2009
Klaas:
“Raden” kun je op verschillende manieren doen: in het wilde weg, of gebruik makend van bepaalde informatie: “educated guesses”. Sommige mensen zijn daar beter in dan anderen en dat heeft o.a. met intelligentie te maken (het oplossen van raadsels). Wat mij betreft gaat het om een glijdende schaal.
In principe heb je natuurlijk gelijk met de stelling dat de werkelijkheid onkenbaar is. En dat je geen attributies kunt toekennen aan de werkelijkheid zelf, maar alleen aan (een) beeld(en) van de werkelijkheid. Toch kom ik hiermee in problemen: over welke en wiens beeld(en) gaat het? Jouw beeld kan een heel ander zijn dan het mijne – en is dat waarschijnlijk ook voor tenminste een deel - . Als we kijken naar miljarden aardbewoners hebben we het ook over miljarden beelden van de werkelijkheid die misschien allemaal verschillend zijn of elkaar deels overlappen. Kunnen we bij het consequent hanteren van jouw stelling (die van Plato, Kant, Wittgenstein) nog uitspraken doen / theorieën formuleren over watdan ook?
John:
Over het relativeren van de uitgangspunten van de psychoanalyse hebben we het al even gehad: de kritiek kwam/komt niet zozeer van binnenuit, maar heeft te maken met wetenschappelijke en maatschappelijke ontwikkelingen, van buitenaf dus.
Naar mijn idee zou je het begrip “korrelgrootte” toch nog iets moeten verduidelijken, vóór hierover misverstanden ontstaan. Ik denk dat het te maken heeft met beleving van ruimte en tijd en de factoren die hierop van invloed zijn, maar ik ben er niet helemaal zeker van.
Je stelt dat reflexen en actiepotentialen buiten het domein van gedrag vallen, maar er wel mee in verband kunnen worden gebracht. Hier dreigt een misverstand: ik ga nog steeds uit van de omschrijving van gedrag: elke activiteit van het (menselijk) organisme. Anders is het mij niet duidelijk wat je onder gedrag wilt verstaan!
En in dat verband: je verwerping van causale constructies: is dat niet te zeer een zelfopgelegde beperking? Bij reflexen en actiepotentialen, die ik toch echt tot het domein “gedrag” wil rekenen, is wel degelijk sprake van causale relaties. Ik begrijp dat je veel ruimte wilt maken voor permanente fluctuaties, onbepaaldheden en dergelijke, maar het bestaan van bepaalde causale verbanden kun je toch niet ontkennen?
10-02-2009, 22:17 geschreven door John L. Horowitz Reacties (0)
07-02-2009
Commentaar van John op Roos de Klerk's artikel van 23 januari 2009
Roos de Klerk reageert op “gedrag, wat is dat?” van 23-1-2009
Je stelt je de vraag: “is de huidige psychologie nu echt zo deterministisch en statisch?”
Ik meen te zien dat de meeste theorieën liever refereren aan stabiliteiten en vaste structuren, dan aan permanente fluctuaties, onbepaaldheden en geringe voorspelbaarheid vanuit de directe waarneming. Op zoek naar vastigheid doet men naar mijn indruk de psychologische realiteit soms geweld aan. Daarmee verlengt de vakman dan, wat ook de leek uit zichzelf doet. Bij behandeling van diens problemen kan het dan gebeuren dat de vakman blind blijft voor de eigen tekortkomingen en op diezelfde grond het te veranderen gedrag niet juist beoordeelt.
Over de toen jongste ontwikkelingen van de psychoanalyse hoorde ik in de jaren zeventig voor het laatst. Ik was toen nog in opleiding tot psychotherapeut. Mogelijk is er van dat front nieuws te melden. In die dagen hoorde ik nimmer iets over de mate van voorspelbaarheid van gedrag als uitgangspunt van de psychoanalyse. Ook het determinisme stond toen niet ter discussie. Soms is het goed om ons te realiseren dat wij mensen zijn. Het is immers niet leuk om te horen dat Freud’s Traumdeutung minder spannend wordt, indien men zich realiseert dat determinisme de realiteit geweld aandoet. Daar kun je geen klinische praktijk op baseren en de wetenschap dient zich eerst verder te ontwikkelen alvorens het zinvol is om mensen professioneel te adviseren. Exit psychotherapie, exit psychotherapeut!
Voor het behaviorisme geldt volgens mij iets anders. Vanaf het begin was deze explicieter met de visie op causaliteit en voorspelbaarheid. Deze stroming werd vanaf het begin met experimenten begeleid en maakte een ontwikkeling door, die op geleide van wetenschappelijke uitkomsten werd bijgestuurd. Jouw opmerking over S-O-R past hier goed in.
De psychoanalyse ontbeert die experimentele traditie en berust veel meer op impliciete consensus, geworteld in culturele patronen die waarschijnlijk als vanzelfsprekend geldig werden beschouwd. Vergelijking van de klassieke psychoanalyse met het behaviorisme en later de gedragstherapie, bracht de gedragstherapie op voorsprong doordat deze stroming zoveel beter voor onderzoek toegankelijk was. De klinische acceptatie en het daarbij behorende gevoel van evidentie[1] hield aanvankelijk de psychoanalyse zelfs op voorsprong, zoals ik me dat herinner.
Over klokketijd: dit is een fenomeen dat me al lang bezig houdt. Een methodologische truc lijkt het me, een nieuwe theorie te ontwikkelen aan de tijdsbeleving. In hoeverre is die theorie in staat om dat fenomeen adequaat te representeren? Ik vermoed dat hier meerdere factoren tegelijkertijd een rol spelen. Eén daarvan kan de korrelgrootte[2] zijn.
Indien zich dit waarmaakt, dan is het begrip korrelgrootte zowel op ruimtelijke als op tijdelijke fenomenen van toepassing.
Hoewel zeer riskant, waag ik een veronderstelling:
Is korrelgrootte een zodanig elementaire eigenschap van het menselijk functioneren, dat zowel tijdelijke als ruimtelijke ordeningen onderhevig zijn aan dit elementair menselijk functioneren?
Is dit een “Kategorie” in Kantiaanse zin? Dit kan volgens mijn vermoeden alleen worden geïntroduceerd als een geldige denkroute, indien wij de relatie tussen de natuurkundige begrippen ruimte en tijd aan kunnen sluiten bij het gedragsmatige begrip. Aan die voorwaarde lijkt mij op dit moment niet voldaan[3].
Indien dit pad verder vervolgd kan worden, dan kan dit mogelijk aan een kennistheorie[4] bijdragen. Ik heb het boek van Draaisma gelezen en herinner me daar niets van. Misschien is dat eigen aan boeken die over vergeten gaan. Daar kom ik op terug.
Jouw opmerking over ‘elementen’ leidt me tot de volgende overweging: je noemt als elementen: reflexen en actiepotentialen.
Wat vind je hier van:
Beide begrippen vallen buiten het domein van gedrag. Wel kunnen ze daar mee in relatie worden gebracht.
Louter intuïtief – het ontbreekt me vooralsnog aan argumenten – neig ik er toe om als procedure te hanteren:
ons werkveld is: gedrag
de primair te gebruiken begrippen dienen direct daar betrekking op te hebben, dus: geen causale constructies;
in deze verklarende, toelichtende, uitleggende, begrijpende of anderszins reliëf aanbrengende fase staat de “hele wereld” tot onze beschikking. Verklaringen van gedrag hoeven met andere woorden geenszins in gedragstermen plaats te vinden. De begrippen ‘reflexen’ en ‘actiepotentialen’ kunnen hier zeer wel worden gebruikt;
het oorspronkelijke waarnemingsveld dient er anders uit te zien, op grond van stap (3);
De gebruikte terminologie dient aan het eind van deze cyclus om die reden te behoren tot het domein van gedrag. daarmee keren we terug tot (1).
Bekijk eens wat je van dit voorstel voor een cyclus vindt.
Jouw opmerking over korrelgrootte als element wijst er op, dat hier nog veel dient te worden uitgezocht.
Ik ontdekte dat wij eigenlijk geen ingebouwd orgaan hebben om dit als “elementair” te herkennen. Dat bleek nota bene toen ik bezig was met het bewerken van foto’s!
Dit kan er op wijzen dat korrelgrootte inderdaad geen elementaire waarde heeft. Een andere veronderstelling kan zijn dat dit wel het geval is, maar dat we het nooit hebben leren kennen en er geen “orgaan” voor ontwikkeld hebben – misschien is dit in specifieke situaties trouwens anders – om er handig mee om te gaan.
Dit dient nader te worden uitgezocht.
John, 7 februari 2009.
[1] Wat mij betreft op te vatten als: vermoedelijke juistheid. Niet te verwarren met Engels: evidence = bewijs.
[2] Eerder ook wel ‘schaalgrootte’ genoemd. Een keuze in het gebruik van dit begrip dient nog te worden gemaakt
[3] Tijdenseen voordracht over de relativiteitstheorie tijdens de zomercursus ‘het vreemde in de natuurkunde’ (Leiden, 2005) poogde de astrofysicus Vincent Icke deze natuurkundige begrippen te vertalen in gedragsmatige. In mijn ogen kwam hij uit op subjectivisme en kunstzinnig impressionisme. De relatie met de relativiteitstheorie ontbrak toen. Maar die poging is mijns inziens intrigerend!
[4]vooral Klaas is hier in geïnteresseerd. Een spannende hypothese!
07-02-2009, 17:20 geschreven door John L. Horowitz Reacties (0)
Roos schrijft op 23 januari:
REACTIE OP JOHN’S BERICHT:
“GEDRAG, WAT IS DAT?”
door Roos de Klerk, 23-01-2009
Een boeiend en lezenswaardig stuk!
Na lezing bleef bij mij toch de vraag hangen: “Is de huidige psychologie nu echt zo deterministisch en statisch?”
De uitgangspunten van de klassieke psychoanalyse en het klassiek behaviorisme hebben in de afgelopen decennia een herwaardering ondergaan en zijn fors gerelativeerd.
Wat betreft de (klinische) voorspellingen: met de introductie van de statistiek en begrippen als betrouwbaarheid en validiteit worden toch vooral uitspraken gedaan in termen van schattingen en waarschijnlijkheden?
Zit er al niet veel waarschijnlijkheid en complexiteit in de bestaande theorieën over en definities van gedrag? Een (vroeg) voorbeeld lijkt mij: het toelaten van de O in de keten S – R ( dus: S-O-R)waarmee de weg geopend werd voor bijvoorbeeld de rol van cognities. Theoretisch zijn cognities niet onveranderlijk. In de praktijk vaak wel, denk aan vooroordelen.
Over het probleem van het verschil tussen klokkentijd en ervaren tijd het volgende:
Een sluitende verklaring voor dit fenomeen is er misschien nog niet, wel is er kennis over factoren die van invloed zijn. Douwe Draaisma, (2001) heeft in: ‘Waarom de tijd sneller gaat als je ouder wordt’ over het verschijnsel leuke ideeën geformuleerd.
Over het begrip “elementen”:
Dit lijkt mij een juiste term, aangezien het over zeer elementaire, basale processen lijkt te gaan. Ik denk daarbij aan reflexen en actiepotentialen. Het lijkt mij een uitdaging om de theoretische stap te maken van deze intentie- en richtingloze elementaire deeltjes of processen naar doelbewust en doelgericht gedrag van individuen en /of groepen.
Het begrip “korrelgrootte” lijkt mij van een andere orde dan voornoemde elementen of elementaire deeltjes en factoren. Bij korrelgrootte gaat hetom een maat, de elementen zoals jij die beschrijft zijn m.i. eenheden van gedrag op basaal niveau.
Ik ben benieuwd naar jouw reactie en die van de andere forumleden. En naar verdere ontwikkelingen natuurlijk!
07-02-2009, 17:14 geschreven door John L. Horowitz Reacties (0)
02-02-2009
Klaas Linker op 1 februari 2009:
Waarschijnlijkheid
Raadselspelletjes bestaan al heel lang. Al in verhalen die stammen uit de oudste tijden kan men ze, als wezenlijk voor de verhaallijn, tegenkomen. Raden naar iets dat men niet weet blijkt dan iets waarmee men zich kan onderscheiden en als men blijkt daar goed in te zijn, levert dit van oudsher achting op. In de wetenschap is dit verschijnsel uitgewerkt tot de methode waarmee waar en onwaar moet worden onderscheiden.
Hoewel bijna elke wetenschapper hier wel van doordrongen lijkt, komt het mij voor dat er nogal eens niet beseft wordt, dat de waarschijnlijkheidsleer een methode is en dat waarschijnlijkheid niet als een eigenschap van de werkelijkheid beschouwd kan worden. Met name Kant heeft in een mij overtuigende redenering laten zien, dat de werkelijkheid in principe onkenbaar is en dat het bij voorbaat zinloos is om eigenschappen aan de werkelijkheid toe te schrijven. Ook Wittgenstein is het daar heel duidelijk mee eens.
Wat we wel kunnen doen is ons een beeld van de werkelijkheid vormen. En aan dit beeld kunnen natuurlijk wel eigenschappen onderkend worden. Maar dit is heel iets anders dan dat we daardoor ook de werkelijkheid zouden kennen. Het komt mij voor, dat het ontbreken van dit besef een rol heeft gespeeld in bijvoorbeeld de discussie tussen Einstein en Bohr, als Einstein zegt: “God dobbelt niet.” Mij lijkt het in elk geval duidelijk dat we dit 'heel gewoon' niet kunnen weten en dan ook nooit zullen weten. Het komt zo vaak voor, dat als het in het publieke debat gaat over de betekenis van wetenschappelijke bevindingen, dit aanleiding is tot allerlei getheoretiseer dat niet alleen overbodig is, maar ook schadelijk. Met name denk ik dan aan debatten over de evolutieleer.
Waarschijnlijkheid is een concept dat voortkomt uit de waarschijnlijkheidsleer en is ook een heel fundamenteel concept ervan. Daarom denk ik dat het voor onze verdere gedachtewisseling wel van belang is, dat we van elkaar weten van welk standpunt we uitgaan. Als we onder een attributie verstaan, dat het een eigenschap is die we aan de werkelijkheid toeschrijven, dan zal uit het bovenstaande duidelijk zijn, dat mijn mening een andere is. Belangrijk in mijn ogen is het onderscheiden van 'werkelijkheid' en 'beeld van de werkelijkheid'. Deze twee concepten met elkaar verwarren leidt tot heilloze misverstanden.
02-02-2009, 21:33 geschreven door John L. Horowitz Reacties (0)
29-01-2009
op 27 januari 2009 schrijft Rens van de Schoot, naar aanleiding van het voorbeeld over het "zoeken naar bruine schoenen":
Het concept dat jullie beschrijven heet binnen de statistiek Bayesiaans updaten van waarschijnlijkheden.
toevoeging door John:
realiseer je je, dat de Bayesiaanse statistiek hier niet wordt toegepast op door onderzoek verkregen numerieke gegevens, maar direct op gedrag. Een heel verschil met de gangbare toepassing!
29-01-2009, 16:14 geschreven door John L. Horowitz Reacties (0)
27-01-2009
Commentaar van John op het stuk van Klaas Linker, dd. 6 januari 2009:
Ik las onderstaand betoog van jou, Klaas. Het begrip waarschijnlijkheid krijgt pootjes binnen het domein van gedrag! De vraag die te zijner tijd nader dient te worden onderzocht is of waarschijnlijkheid tot de attributies behoort. Zover is het nu nog niet.
Ik knip de door jou geciteerde zin van jouzelf in tweeën. Daarbij neem ik de stelling over: “ik kan de rol van het toeval in mijn leven terugdringen”. Het tweede deel is de formulering van een voorwaarde, die geheel apart bekeken moet worden. Althans, dat is mijn voorstel.
“Toeval” is taaltechnisch gezien een zelfstandig naamwoord, dat daardoor een aspect van “dingachtigheid” suggereert. Zo kan dat niet bedoeld zijn, want dan verliest het immers zijn functie in een bewering. Van Dale stelt:
Gebeurtenis of omstandigheid die niet voorzien of gewild, niet te berekenen is geweest; onberekenbaar, onvoorzien voorval.
In de omschrijving ontbreekt nu juist iedere substantialiteit en is zelfs de uitdrukkelijke ontkenning daarvan. Het lijkt me goed je te realiseren dat dit bij redeneringen een bron van verwarring kan opleveren. Denk bijvoorbeeld aan de zin: “dit kán geen toeval zijn!” Niet alleen zijn mensen tot zulke ingewikkelde kronkels in staat. Ze kunnen hier tevens een correctie op toepassen, waardoor het alsnog een juiste functie krijgt in een bewering.
Dat het moduleren van de kansschatting tot wijziging in de waarneming kan leiden, bewijst mijns inziens het volgende:
1.Of ik uit de garage bruine schoenen wil meenemen.
2.Ik zie daar geen bruine schoenen.
3.Mijn vrouw stuurt me terug met de mededeling: “ze staan er écht. Ik heb ze er zelf neergezet”.
4.Ik keer terug naar de garage en vind de schoenen er nu wel.
Ik interpreteer dit als volgt: de kansverwachting van het optreden van bruine schoenen heeft een bepaalde waarde, groter dan nul: waarschijnlijk staan ze er wel, anders was ik niet gaan kijken.
Vervolgens beïnvloedt mijn vrouw deze attributie (?) door de geschatte trefkans te verhogen. Dit beïnvloedt mijn waarneming zozeer, dat na intensiever zoekgedrag de schoenen alsnog worden aangetroffen. Ik meen zulke manipuleerbaarheid aan te treffen, zowel individueel alsook in het contact met anderen.
Het tweede deel van jouw bewering: “…als ik controle heb over mijn gedrag en invloed heb op het gedrag van anderen, op de situaties waarin ik terecht kom”, is een veronderstelling. Deze parkeer ik voorlopig, daar mij niet duidelijk is wat de psychologische betekenis daarvan is. Jouw formulering is een onderling geaccepteerde manier van formuleren. Die bewering wordt ingepast in sociaal aanvaarde gedachtegangen. Je kunt er zelfs argumenten mee verbinden. Je kunt bijvoorbeeld stellen: indien dat niet lukt, had je dus niet voldoende controle over jouw gedrag en op dat van anderen. Er rijst wel een vermoeden, hoe we dit in een deugdelijke theorie kunnen onderbrengen. Dat komt later. Mij is binnen de context van onze exploratie niet duidelijk, welke betekenis de conclusie “dus” waard is. Is het een tautologie? Ik laat het nog even open.
Fascinerend vind ik jouw voorbeeld, hoe mensen elkaars en het eigen gedrag sturen. Jouw voorbeeld kun je uitbreiden naar: hoe bewegen mensen zich in een ogenschijnlijk chaotische verkeersdrukte, zoals wandelaars doen op een druk marktplein?Er treedt sociale sturing en terugkoppeling op, bij het langs elkaar heen lopen. Daarbij functioneert de sociale context soms als hulp: wij allen houden rechts, dus dat verwacht je ook van de tegenkomende partij. Blijkt de tegenligger een Schot, ja dan…boem! Als zijn tartan eerder ware opgevallen, dan ware een botsing mogelijk vermeden. Tenzij het een Nederlander is die naar een uitvoering van nep-Schotse doedelzakspelers is geweest en er mitsdien als een “echte” Schot uitziet. Dan opnieuw: boem!
Zo komen we op missers die tot verwarring, op grotere schaal misschien tot pathologie kunnen leiden. Tegelijkertijd gaf jij een voorbeeld hoe wij uit chaos toch tot ordening kunnen komen en daarmee de overleefbaarheid verhogen. Het symmetrieprincipe lijkt ook hier te werken. Ik beschouw het als een nuttig stuk gereedschap.
Als nagenoeg vanzelf kwam je met jouw redenering op het spoor van het “sociaal contract” dat er tussen mensen zou bestaan. In dit voorbeeld: houdt rechts. Op de middelbare school leerde ik dat dit klassieke (o.a. Plato) product vooral tijdens de Verlichting tot wasdom kwam en aan Jean-Jacques Rousseau dient te worden gekoppeld. Hij zou een tractaat hebben geschreven met deze titel: “le contrat social”.
Jouw opmerking over de voorkeur voor het gebruik van het begrip “persoon” laat ik liggen. Ik zoek naar de functionaliteit binnen deze context. Hoewel het mogelijk niets toevoegt, leidt het evenmin tot verwarring, lijkt me op het eerste gezicht.
27-01-2009, 16:44 geschreven door John L. Horowitz Reacties (0)
Klaas Linker schreef op 6 januari 2009:
In mijn mailtje 'Waarschijlijkheidsleer' schreef ik: "Ik kan de rol van het toeval in mijn leven terugdringen als ik controle heb over mijn gedrag en invloed heb op het gedrag van anderen, op de situaties waarin ik terecht kom." Wanneer ik naar iemand toeloop en hem of haar duidelijk groet, dan is er een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid dat de betrokkene de aandacht op mij vestigt en een vrij grote waarschijnlijkheid dat de betrokkene mij terug zal groeten. Wanneer ik op het midden van een wandelpad loop en vanuit de tegenovergestelde richting komt mij iemand tegemoet lopen, dan kan ik met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid voorspellen, dat degene die op mij toeloopt, als deze mij tot op ongeveer 20 à 30 meter is genaderd, aan de rechterkant van het wandelpad zal gaan lopen. Rechts gezien vanuit het gezichtspunt van de andere persoon. Probeer het maar eens! In beide gevallen kan ik door mijn gedrag invloed uitoefenen en "de rol van het toeval terugdringen". Deze "controle" is afhankelijk van het bestaan van zoiets als een stilzwijgende, collectieve afspraak. In Ierland bijvoorbeeld gaat de persoon die mij tegemoet komt links van het wandelpad lopen. (Dat heb ik geprobeerd en dat wat ik verwachtte gebeurde) Naar mijn idee is dit één van de manieren (er zijn nog wel andere methoden) waarmee in een samenleving gepoogd wordt om aan het toeval te ontkomen en de noodzaak om statisticus te zijn afneemt. Het zijn dit soort methoden die een belangrijk bestanddeel vormen van het onderzoeksonderwerp van de psychologie, hoewel ons onderzoeksonderwerp meer omvat, meen ik. Je zou bijvoorbeeld ook kunnen zeggen, dat ik stilzwijgen afspraken met mezelf heb gemaakt, waaraan ik mij probeer te houden. Omdat het persoonlijke in ons gedrag zo manifest is heb ik een voorkeur om in plaats van de term individu de term persoon te gebruiken.
27-01-2009, 16:40 geschreven door John L. Horowitz Reacties (0)
17-01-2009
“GEDRAG, WAT IS DAT?”
DE STAND VAN ZAKEN
TUSSENTIJDS BERICHT OVER ONS ONDERZOEK
John Horowitz, 17 januari 2009
De opening van het nieuwe jaar is een goede gelegenheid om de stand van zaken in kaart te brengen. Zie het als een positiebepaling. Tevens worden er lijnen naar de nabije toekomst uitgezet.
Dit onderzoek werd aanvankelijk vooral geïnspireerd door de natuurkunde. Zo vormde het zoeken naar een unificerende theorie over gedrag - analoog aan het natuurkundig standaardmodel – de directe aanzet tot dit onderzoek. In de titel van dit stuk vind je dat terug.
De natuurkunde gaf trouwens in het recente verleden meerdere impulsen aan de psychologie, die toen nog in statu nascendi verkeerde. Denk bijvoorbeeld aan de wet van Weber-Fechner over drempelbepalingen in de waarneming, waarbij de relatie tussen stimulus en respons verloopt volgens een logaritmische schaal. De natuurkunde hield zich in die dagen vooral bezig met de thermodynamica – zo zou Sigmund Freud sterk zijn beïnvloed door de wet van behoud van energie[1] – en met het elektromagnetisme (Faraday, later Maxwell).
Tegenover het determinisme dat een fundament vormde van de psychoanalyse, stellen wij een aanzienlijk minder optimistische visie omtrent de voorspelbaarheid van gedrag. De natuurkunde waarschuwt ons immers voor non-lineaire processen die tot instabiele structuren kunnen leiden, met soms chaospatronen tot gevolg. Voor determinisme is hier weinig ruimte in de theorievorming. Wel onderbouwt dit eens te meer de teleurstellende uitkomsten van klinische voorspellingen, zoals die in de jaren ’50 door Meehl e.a. werden geconstateerd. Dat bracht toen een schok teweeg onder de clinici.
Onze methode dient als fenomenologisch te worden aangemerkt – Husserl, Brentano - maar dan zonder de metafysische en wijsgerig-antropologische bijproducten uit die dagen. Denk daarbij terug aan de Utrechtse School uit de jaren vijftig van de vorige eeuw: Buytendijk, Langeveld en Van Lennep[2].
Om de deugdelijkheid van ons denkproces – hier ontbreekt immers het empirisch onderzoek als directe toetsingsmogelijkheid - te bewaken, besteden we veel aandacht aan de methodologie. Ook het bepalen van de grenzen van het mogelijk bereikbare via deze methode, vormt een blijvend onderwerp van aandacht. Daarmee voorkomen we zelfoverschatting.
Deze methode leidt tot vermoedens, schattingen en waarschijnlijkheden. Het best bereikbare is dat we anderen inspireren tot empirisch onderzoek.
Als controlemechanismen letten we op interne consistentie, logische structuren, helderheid van de gestelde vragen en op de vrijheidsgraden van de mogelijke antwoorden op die vragen. Ook kunnen we persoonlijke ervaringen gebruiken, die onderling worden vergeleken en aldus onderhevig zijn aan enige ijking. Dat is één functie van de onderzoekskring die wij nu vormen.
Als quasi externe toetssteen wijzen we voorlopig een probleem aan waar – zover bekend - nog geen plausibele verklaring voor bestaat: het voortdurend verschillen van de klokketijd met de beleefde duur van tijdsintervallen[3]. Of dit een goede keus van onderwerp en een deugdelijke manier van kwaliteitscontrole betreft, zal pas later blijken.
De psychologie heeft in de tweede helft van de twintigste eeuw een enorme ontwikkeling doorgemaakt, die in deze eeuw verder uitdijt. De vraag dient daarom gesteld of wij met onze bescheiden middelen in staat zijn om daar iets aan toe te voegen.
Begrijpelijkerwijs zoekt een nieuwe wetenschap naar vaste steunpunten waar het op verder kan bouwen. Vastigheden gaan vóór waarschijnlijkheden; vastomlijnde begrippen verdienen de voorkeur boven entiteiten die permanent veranderen, zoals het begrip “permanente fluctuatie”[4], waar wij in ons onderzoek op stuiten.
Ons richtend op de kernvraag: “wat is gedrag?” laat de gangbare psychologie hier waarschijnlijk iets liggen, dat wij hopen aan te vullen. Met het invoegen van waarschijnlijkheid, complexiteit (gevolg van non-lineaire processen) en permanente fluctuaties in de theorievorming over de kernvraag, verwachten we de psychologie een dienst te kunnen bewijzen. Dit alles dient te worden uitgewerkt tot een deugdelijke theorie, met zoveel mogelijk onderbouwing vanuit collectief onderkende ervaringen.
“Permanente fluctuaties” werd als begrip voorgesteld als alternatief voor onveranderlijkheid in de waarneming, cognities, taalhantering en psychomotorische activiteiten. Het lijkt een culminatie van onzekerheden die inherent lijkt aan ieder gedrag. Ook in het sociale verkeer spelen permanente fluctuaties vermoedelijk een belangrijke rol en vormen onder meer een belangrijk bestanddeel van het dagelijks discours. Ook dit wordt in de toekomst uitgewerkt.
Tot nu toe wezen we geen entiteit aan die verondersteld wordt, permanent te fluctueren. Het gebruik van de term “gedrag” is in dit verband te generaliserend, daar dit immers alle menselijke activiteiten omvat.
Het begrip “attributie” lijkt een serieuze kandidaat. Het werd in de jaren vijftig van de vorige eeuw in de sociaalpsychologie geïntroduceerd. In de persoonlijkheidspsychologie komen we terecht bij Kelly (‘grid’, ‘personal constructs’) en waarschijnlijk ook bij Hermans[5], met zijn “Zelfconfrontatiemethode”.[6]
Misschien blijkt het nuttig om psychologische “elementen” voor te stellen. Naar verwachting zullen deze een rol spelen in zowel individuele als sociale contexten.
We stellen voorlopig dat psychologische elementen:
intentionaliteit missen. Ze zijn richtingloos. In de vroegere fenomenologie was intentionaliteit juist een centraal begrip. Je vindt dat terug in wijsgerig antropologische beschouwingen uit de vorige eeuw. Wij proberen dit concept te vermijden, daar het iets toevoegt dat overbodig lijkt. Hier hanteren we met graagte het “scheermes van Ockham”![7]
zingeving missen. In feite hebben ze geen enkele “diepe” betekenis voor het individu. Het is van belang om dit zo te stellen, ter onderscheiding van de verondersteld onderliggende structuren uit de psychoanalyse. “Onbewuste motieven” beschouwen we eveneens als een onnodige toevoegingshypothese. Het is zelfs de vraag of aan deze elementen een belangrijke betekenis wordt gegeven in het dagelijks discours.
Deze gedachtegang suggereert dat zingeving en persoonlijke betekenissen geen deel uitmaken van de elementaire gedragsprocessen. Speciaal in dit Darwin-jaar[8] lijkt het goed om te stellen dat een zinledige en richtingloze psychologie weleens nuttiger kan blijken, dan het vasthouden aan quasiverbanden die bij nadere beschouwing niet verder reiken dan het aangeven van incidentele relaties in specifieke situaties. In het dagelijks discours over eigen of andermans gedrag gebeurt dit juist heel veel. Dat dient dan grotendeels als ruis te worden opgevat.
Als een serieuze kandidaat om als eerste “elementaire deeltje” of “elementaire factor” te worden aangemerkt, noemen we: korrelgrootte[9]. Dit zou een maat voor de detaillering van zowel het waarnemings- als handelingsgebied aangeven. We veronderstellen dat de korrelgrootte zo klein kan zijn, dat deze binnen het gebied van de permanente fluctuaties valt.
Het is voor het eerst dat een veronderstelling wordt geformuleerd over nog te vinden structuren. Dit is een toetsbare onderneming en draagt dan in belangrijke mate bij aan het valideren van dit deel van het onderzoek.
Misschien lukt het in een later stadium om een evolutionaire dimensie toe te voegen.
Hoewel we vertrokken vanuit de sociaalpsychologische benadering, bereiken we nu eveneens de individueel-psychologische onderwerpen. Daarmee dekken we dan de gehele psychologie.
Met het loslaten van de natuurkunde als inspiratiebron en het zoeken naar het “eigene” van gedrag en van de psychologie, keren we – althans voor een klein gedeelte – opnieuw terug naar diezelfde natuurkunde.
*************
[1] Heb dat ooit ergens gelezen. Weet je een verificatie voor deze bewering?
[2] Hierover zal veel terug te vinden zijn in de dissertatie van Trudy Dehue; 1990; de regels van het vak; Nederlandse psychologen en hun methodologie, 1900-1985; Van Gennep, Amsterdam;