De opening van het nieuwe jaar is een goede gelegenheid om de stand van zaken in kaart te brengen. Zie het als een positiebepaling. Tevens worden er lijnen naar de nabije toekomst uitgezet.
Dit onderzoek werd aanvankelijk vooral geïnspireerd door de natuurkunde. Zo vormde het zoeken naar een unificerende theorie over gedrag - analoog aan het natuurkundig standaardmodel – de directe aanzet tot dit onderzoek. In de titel van dit stuk vind je dat terug.
De natuurkunde gaf trouwens in het recente verleden meerdere impulsen aan de psychologie, die toen nog in statu nascendi verkeerde. Denk bijvoorbeeld aan de wet van Weber-Fechner over drempelbepalingen in de waarneming, waarbij de relatie tussen stimulus en respons verloopt volgens een logaritmische schaal. De natuurkunde hield zich in die dagen vooral bezig met de thermodynamica – zo zou Sigmund Freud sterk zijn beïnvloed door de wet van behoud van energie[1] – en met het elektromagnetisme (Faraday, later Maxwell).
Tegenover het determinisme dat een fundament vormde van de psychoanalyse, stellen wij een aanzienlijk minder optimistische visie omtrent de voorspelbaarheid van gedrag. De natuurkunde waarschuwt ons immers voor non-lineaire processen die tot instabiele structuren kunnen leiden, met soms chaospatronen tot gevolg. Voor determinisme is hier weinig ruimte in de theorievorming. Wel onderbouwt dit eens te meer de teleurstellende uitkomsten van klinische voorspellingen, zoals die in de jaren ’50 door Meehl e.a. werden geconstateerd. Dat bracht toen een schok teweeg onder de clinici.
Onze methode dient als fenomenologisch te worden aangemerkt – Husserl, Brentano - maar dan zonder de metafysische en wijsgerig-antropologische bijproducten uit die dagen. Denk daarbij terug aan de Utrechtse School uit de jaren vijftig van de vorige eeuw: Buytendijk, Langeveld en Van Lennep[2].
Om de deugdelijkheid van ons denkproces – hier ontbreekt immers het empirisch onderzoek als directe toetsingsmogelijkheid - te bewaken, besteden we veel aandacht aan de methodologie. Ook het bepalen van de grenzen van het mogelijk bereikbare via deze methode, vormt een blijvend onderwerp van aandacht. Daarmee voorkomen we zelfoverschatting.
Deze methode leidt tot vermoedens, schattingen en waarschijnlijkheden. Het best bereikbare is dat we anderen inspireren tot empirisch onderzoek.
Als controlemechanismen letten we op interne consistentie, logische structuren, helderheid van de gestelde vragen en op de vrijheidsgraden van de mogelijke antwoorden op die vragen. Ook kunnen we persoonlijke ervaringen gebruiken, die onderling worden vergeleken en aldus onderhevig zijn aan enige ijking. Dat is één functie van de onderzoekskring die wij nu vormen.
Als quasi externe toetssteen wijzen we voorlopig een probleem aan waar – zover bekend - nog geen plausibele verklaring voor bestaat: het voortdurend verschillen van de klokketijd met de beleefde duur van tijdsintervallen[3]. Of dit een goede keus van onderwerp en een deugdelijke manier van kwaliteitscontrole betreft, zal pas later blijken.
De psychologie heeft in de tweede helft van de twintigste eeuw een enorme ontwikkeling doorgemaakt, die in deze eeuw verder uitdijt. De vraag dient daarom gesteld of wij met onze bescheiden middelen in staat zijn om daar iets aan toe te voegen.
Begrijpelijkerwijs zoekt een nieuwe wetenschap naar vaste steunpunten waar het op verder kan bouwen. Vastigheden gaan vóór waarschijnlijkheden; vastomlijnde begrippen verdienen de voorkeur boven entiteiten die permanent veranderen, zoals het begrip “permanente fluctuatie”[4], waar wij in ons onderzoek op stuiten.
Ons richtend op de kernvraag: “wat is gedrag?” laat de gangbare psychologie hier waarschijnlijk iets liggen, dat wij hopen aan te vullen. Met het invoegen van waarschijnlijkheid, complexiteit (gevolg van non-lineaire processen) en permanente fluctuaties in de theorievorming over de kernvraag, verwachten we de psychologie een dienst te kunnen bewijzen. Dit alles dient te worden uitgewerkt tot een deugdelijke theorie, met zoveel mogelijk onderbouwing vanuit collectief onderkende ervaringen.
“Permanente fluctuaties” werd als begrip voorgesteld als alternatief voor onveranderlijkheid in de waarneming, cognities, taalhantering en psychomotorische activiteiten. Het lijkt een culminatie van onzekerheden die inherent lijkt aan ieder gedrag. Ook in het sociale verkeer spelen permanente fluctuaties vermoedelijk een belangrijke rol en vormen onder meer een belangrijk bestanddeel van het dagelijks discours. Ook dit wordt in de toekomst uitgewerkt.
Tot nu toe wezen we geen entiteit aan die verondersteld wordt, permanent te fluctueren. Het gebruik van de term “gedrag” is in dit verband te generaliserend, daar dit immers alle menselijke activiteiten omvat.
Het begrip “attributie” lijkt een serieuze kandidaat. Het werd in de jaren vijftig van de vorige eeuw in de sociaalpsychologie geïntroduceerd. In de persoonlijkheidspsychologie komen we terecht bij Kelly (‘grid’, ‘personal constructs’) en waarschijnlijk ook bij Hermans[5], met zijn “Zelfconfrontatiemethode”.[6]
Misschien blijkt het nuttig om psychologische “elementen” voor te stellen. Naar verwachting zullen deze een rol spelen in zowel individuele als sociale contexten.
We stellen voorlopig dat psychologische elementen:
intentionaliteit missen. Ze zijn richtingloos. In de vroegere fenomenologie was intentionaliteit juist een centraal begrip. Je vindt dat terug in wijsgerig antropologische beschouwingen uit de vorige eeuw. Wij proberen dit concept te vermijden, daar het iets toevoegt dat overbodig lijkt. Hier hanteren we met graagte het “scheermes van Ockham”![7]
zingeving missen. In feite hebben ze geen enkele “diepe” betekenis voor het individu. Het is van belang om dit zo te stellen, ter onderscheiding van de verondersteld onderliggende structuren uit de psychoanalyse. “Onbewuste motieven” beschouwen we eveneens als een onnodige toevoegingshypothese. Het is zelfs de vraag of aan deze elementen een belangrijke betekenis wordt gegeven in het dagelijks discours.
Deze gedachtegang suggereert dat zingeving en persoonlijke betekenissen geen deel uitmaken van de elementaire gedragsprocessen. Speciaal in dit Darwin-jaar[8] lijkt het goed om te stellen dat een zinledige en richtingloze psychologie weleens nuttiger kan blijken, dan het vasthouden aan quasiverbanden die bij nadere beschouwing niet verder reiken dan het aangeven van incidentele relaties in specifieke situaties. In het dagelijks discours over eigen of andermans gedrag gebeurt dit juist heel veel. Dat dient dan grotendeels als ruis te worden opgevat.
Als een serieuze kandidaat om als eerste “elementaire deeltje” of “elementaire factor” te worden aangemerkt, noemen we: korrelgrootte[9]. Dit zou een maat voor de detaillering van zowel het waarnemings- als handelingsgebied aangeven. We veronderstellen dat de korrelgrootte zo klein kan zijn, dat deze binnen het gebied van de permanente fluctuaties valt.
Het is voor het eerst dat een veronderstelling wordt geformuleerd over nog te vinden structuren. Dit is een toetsbare onderneming en draagt dan in belangrijke mate bij aan het valideren van dit deel van het onderzoek.
Misschien lukt het in een later stadium om een evolutionaire dimensie toe te voegen.
Hoewel we vertrokken vanuit de sociaalpsychologische benadering, bereiken we nu eveneens de individueel-psychologische onderwerpen. Daarmee dekken we dan de gehele psychologie.
Met het loslaten van de natuurkunde als inspiratiebron en het zoeken naar het “eigene” van gedrag en van de psychologie, keren we – althans voor een klein gedeelte – opnieuw terug naar diezelfde natuurkunde.
*************
[1] Heb dat ooit ergens gelezen. Weet je een verificatie voor deze bewering?
[2] Hierover zal veel terug te vinden zijn in de dissertatie van Trudy Dehue; 1990; de regels van het vak; Nederlandse psychologen en hun methodologie, 1900-1985; Van Gennep, Amsterdam;
17-01-2009, 15:02 geschreven door John L. Horowitz Reacties (0)
08-01-2009
John schreef op 6 januari 2008:
Ik parafraseer jouw commentaar op de bijdrage van Klaas, bij wijze van vingeroefening voor dit onderzoek.
Ik lees het van Klaas geciteerde als: de individuele onzekerheid culmineert bij een groepsgebeuren zodanig, dat verwacht kan worden dat de groepsonzekerheid groter zal zijn dan de individuele.
Dit lijkt me een juiste gedachtegang. In de groepsdynamiek wordt daar soms juist ten voordele gebruik van gemaakt. Ik denk aan psychodrama. Het is hier juist de feitelijke onbestuurbaarheid van een groepsgebeuren door een enkel individu die tot fascinerende situaties en inzichten kan leiden.
De vraag rijst of onzekerheid steeds als geïsoleerde gebeurtenis bestaat of dat het individu of (sub-)groepen strategieën ontwikkelen om zich te handhaven. Overgeleverd blijven aan een toevalsproces zal waarschijnlijk tot tegenkrachten leiden die enerzijds als “coping mechanism” zijn op te vatten. Daarnaast kan het zijn dat deze tot ruis leiden in andere situaties of op andere tijdstippen, waardoor de winst daarvan sterk situatiegebonden of slechts tijdelijk geldig, kan blijken. Dat kan dan weliswaar voldoende zijn om het hoofd te bieden in die ene situatie. Minder ter zake doet dan soms het feit dat op een ander tijdstip en in een andere situatie dat gedrag juist schadelijk effect kan sorteren of tot ruis kan leiden, waardoor dan verwarring wordt geproduceerd.
Dan jouw bewering over de “volksmenner” en diens geïnterviewd worden. Het is ons al lang bekend dat de voorspelbaarheid van gedrag zelden iets voorstelt, maar door velen volstrekt wordt overschat. Hoe minder men van gedrag afweet, hoe stelliger men soms met zekerheid een gedragsvoorspelling aandurft. Denk aan allerhande piskijkers, astrologen of Jomandoïde figuren: “ik krijg zojuist uit de andere wereld door, dat je binnenkort……”.
De Assyriërs hadden naar ik meen de sterrenwichelaars als adviseur des konings, de Etrusken kenden de “haruspex”. Dat was iemand die uit de ingewanden van een geslacht dier veel kon aflezen. Ik heb de kift in: kon ik dat maar!
Overigens begrijp ik na een reis naar het klassieke Griekenland dat de orakels die men in Delfi haalde, wel degelijk goede, persoonlijk relevante adviezen konden bevatten. Staar je namelijk niet blind op het feit dat het een hallucinerende priesteres was die – beïnvloed door zwavelhoudende aardgassen – wartaal uitsloeg. Voordat de reiziger in Delfi arriveerde, had hij een lange reis achter de rug. Met andere reisgenoten heeft hij dan al enige orde op zaken kunnen stellen ten aanzien van zijn probleem. Aangekomen bij Delfi neemt een priester een intake af. Diezelfde persoon vertaalt vervolgens het gebrabbel van de pythia in begrijpelijke taal. Ook de lange reis terug kan door de goden zodanig zijn begeleid, dat de betrokkene bij thuiskomst geheel anders tegen zijn actualiteit aankijkt, dan toen hij vertrok.
Wat je vervolgens schrijft achter “En:”: anderen hebben al lang ingezien dat het niet moeilijk is om “alle weldenkende mensen”, “God” of: “iets binnenin mijzelf” tijdelijk of blijvend, individueel of collectief af te splitsen:
Anton Constandse: “God is de buiksprekerpop van de gelovige”. Of een ander: “God schiep de wereld in zes dagen. Op de achtste dag schiep de mens: God.”
08-01-2009, 13:50 geschreven door John L. Horowitz Reacties (0)
07-01-2009
Roos de Klerk-Swart schrijft op 16 december 2008:
Alvorens op de overige stukken die ik kreeg in te gaan, even een korte reactie op Klaas' bijdrage over de waarschijnlijkheidsleer:
Ik vind het een heldere gedachtegang, ik heb alleen wat vraagtekens bij het volgende: Klaas schrijft: "Als het gaat om het gedrag van anderen in groepen dan wordt het steeds moeilijker om invloed te hebben op dat wat anderen doen naarmate de groep groter wordt." Je veronderstelt, lijkt het, een lineair verband tussen de mate van controle die het individu heeft / kan hebben en de groepsgrootte.
Ik denk dat dat niet altijd opgaat. Het zal afhangen van de rol die een individu in een groep heeft. Even een extreem voorbeeld: Wat te denken van een "volksmenner" die in een toespraak zijn duizend toehoorders perfect weet te bespelen, maar in een scherp - individueel - interview volledig door de mand valt?
En: als je doet wat je wilt doen, onttrek je je dan werkelijk even aan de wetmatigheden van het toeval, zoals je schrijft? Of kan er ook wel sprake zijn van een institutie of persoon die de macht over jou heeft jou te laten denken dat je doet wat je wilt doen? Ik denk bijvoorbeeld aan de jonge moslima die "uit vrije wil" gesluierd gaat. (Druk uitoefenen kan in alle gradaties tussen grofheid en subtiliteit).
Tot zover, want ik zit al bijna bij het filosofische thema van de "vrije wil" en dat is niet de bedoeling, dacht ik.
07-01-2009, 07:24 geschreven door John L. Horowitz Reacties (0)
Klaas Linker schrijft op 11 december 2008:
De waarschijnlijkheidsleer is belangrijk in het wetenschappelijk denken. Zoals Roos al opmerkte is dat niet nieuw in de Psychologie. Niettemin ben ik nog eens wat gaan nadenken hoe naar mijn idee de relatie tussen waarschijnlijkheid en gedrag gezien kan worden. In het algemeen lijkt mij dat waarschijnlijkheid, toeval, betrekking heeft op de uitkomsten van processen. Aangenomen kan worden dat gedrag ook de uitkomst van een proces is. Een proces dat enerzijds wordt beïnvloed door factoren in de persoon, anderzijds door factoren in de situatie. Naar mijn idee spreken we van toeval als we geen controle hebben over de uitkomst van een proces. Als we wel kunnen bepalen, of weten, wat de uitkomst is, dan is er geen sprake meer van toeval. Dat zou dan betekenen dat er minder sprake is van toeval als het om het eigen gedrag gaat en meer als het gaat om het gedrag van anderen. Daarmee komt er iets subjectiefs in het concept waarschijnlijkheid. Ik kan de rol van het toeval in mijn leven terugdringen als ik controle heb over mijn gedrag en invloed heb op het gedrag van anderen, op de situaties waarin ik terecht kom. Als het gaat om het gedrag van anderen in groepen dan wordt het steeds moeilijker om invloed te hebben op dat wat die anderen doen naarmate de groep groter wordt. Dan zal ik dus steeds meer statisticus moeten worden. Mijzelf 'ken ik het beste', dus bij mijzelf heb ik de meeste controle over de processen die uiteindelijk in gedrag resulteren. Als ik doe dat wat ik ook wil doen, dan heb ik me even kunnen onttrekken aan 'de wetmatigheden van het toeval'. Het komt mij voor dat dit in een basale theorie voor de psychologie een belangrijke aanname is!
07-01-2009, 07:22 geschreven door John L. Horowitz Reacties (0)
John schreef op 6 januari 2009:
Ik parafraseer jouw commentaar op de bijdrage van Klaas, bij wijze van vingeroefening voor dit onderzoek.
Ik lees het van Klaas geciteerde als: de individuele onzekerheid culmineert bij een groepsgebeuren zodanig, dat verwacht kan worden dat de groepsonzekerheid groter zal zijn dan de individuele.
Dit lijkt me een juiste gedachtegang. In de groepsdynamiek wordt daar soms juist ten voordele gebruik van gemaakt. Ik denk aan psychodrama. Het is hier juist de feitelijke onbestuurbaarheid van een groepsgebeuren door een enkel individu die tot fascinerende situaties en inzichten kan leiden.
De vraag rijst of onzekerheid steeds als geïsoleerde gebeurtenis bestaat of dat het individu of (sub-)groepen strategieën ontwikkelen om zich te handhaven. Overgeleverd blijven aan een toevalsproces zal waarschijnlijk tot tegenkrachten leiden die enerzijds als “coping mechanism” zijn op te vatten. Daarnaast kan het zijn dat deze tot ruis leiden in andere situaties of op andere tijdstippen, waardoor de winst daarvan sterk situatiegebonden of slechts tijdelijk geldig, kan blijken. Dat kan dan weliswaar voldoende zijn om het hoofd te bieden in die ene situatie. Minder ter zake doet dan soms het feit dat op een ander tijdstip en in een andere situatie dat gedrag juist schadelijk effect kan sorteren of tot ruis kan leiden, waardoor dan verwarring wordt geproduceerd.
Dan jouw bewering over de “volksmenner” en diens geïnterviewd worden. Het is ons al lang bekend dat de voorspelbaarheid van gedrag zelden iets voorstelt, maar door velen volstrekt wordt overschat. Hoe minder men van gedrag afweet, hoe stelliger men soms met zekerheid een gedragsvoorspelling aandurft. Denk aan allerhande piskijkers, astrologen of Jomandoïde figuren: “ik krijg zojuist uit de andere wereld door, dat je binnenkort……”.
De Assyriërs hadden naar ik meen de sterrenwichelaars als adviseur des konings, de Etrusken kenden de “haruspex”. Dat was iemand die uit de ingewanden van een geslacht dier veel kon aflezen. Ik heb de kift in: kon ik dat maar!
Overigens begrijp ik na een reis naar het klassieke Griekenland dat de orakels die men in Delfi haalde, wel degelijk goede, persoonlijk relevante adviezen konden bevatten. Staar je namelijk niet blind op het feit dat het een hallucinerende priesteres was die – beïnvloed door zwavelhoudende aardgassen – wartaal uitsloeg. Voordat de reiziger in Delfi arriveerde, had hij een lange reis achter de rug. Met andere reisgenoten heeft hij dan al enige orde op zaken kunnen stellen ten aanzien van zijn probleem. Aangekomen bij Delfi neemt een priester een intake af. Diezelfde persoon vertaalt vervolgens het gebrabbel van de pythia in begrijpelijke taal. Ook de lange reis terug kan door de goden zodanig zijn begeleid, dat de betrokkene bij thuiskomst geheel anders tegen zijn actualiteit aankijkt, dan toen hij vertrok.
Wat je vervolgens schrijft achter “En:”: anderen hebben al lang ingezien dat het niet moeilijk is om “alle weldenkende mensen”, “God” of: “iets binnenin mijzelf” tijdelijk of blijvend, individueel of collectief af te splitsen:
Anton Constandse: “God is de buiksprekerpop van de gelovige”. Of een ander: “God schiep de wereld in zes dagen. Op de achtste dag schiep de mens: God.”
07-01-2009, 00:00 geschreven door John L. Horowitz Reacties (0)
22-12-2008
Het vorige bericht aan jou, Klaas, leverde na aflevering veel problemen op. Hoe is het immers mogelijk dat we geen deugdelijke omschrijving kunnen geven van gedrag, het studieobject van de psychologie?
Dit leidde tot een terugblik op het eigen handelen binnen dit project. Ik vertrok destijds vanuit de poging om een standaardmodel voor de psychologie te ontwikkelen analoog aan een eenheidstheorie, waar immers in de natuurkunde aan wordt gewerkt. Dat we in de psychologie niet in staat zouden zijn om het werkveld af te bakenen, stemt bij zo’n hoge ambitie natuurlijk extra somber.
Vervolgens poogde ik een paar natuurkundige begrippen te inoculeren in de psychologie. Denk bijvoorbeeld aan de permanente fluctuaties, een analogie met Heisenberg’s onzekerheidsrelaties.
Dit alles leverde toch wat wringende beelden op. Dat bleek mij onder andere in de correspondentie met jullie. Er was geen “goodness of fit”, om dit begrip uit de statistiek maar eens te gebruiken.
Het vastlopen in het bepalen van het begrip “gedrag” leidde tot het inzicht dat wij naar het paard zoeken, waar we nota bene bovenop zitten. Deze hele onderneming lijkt immers terug te voeren tot de kernvraag: “wat is gedrag?” We zijn juist bezig om deze lacune op te vullen.
Zo stuit ik op een paar punten die weliswaar nog uitvoerig dienen te worden onderzocht, maar die een paar zoekrichtingen aanduiden:
Gedrag wordt beter beschreven door waarschijnlijkheden en kansschattingen, dan door pertinenties en vaststaande structuren. Dit heeft consequenties die mijns inziens voor het dagelijks functioneren nog onvoldoende zijn doordacht en in de psychotherapie nog vaste voet aan de grond dienen te krijgen, althans als expliciet principe. De relatie tussen gedrag, zelfbeleving en de mogelijkheid om gedrag te veranderen, dienen vanuit deze zienswijze waarschijnlijk nog nieuwe wegen in te slaan. Belangrijke vragen die hieruit voortkomen zijn: hoe gedragen mensen zich ten aanzien van waarschijnlijkheden in hun waarnemingen en overig gedrag? Het vormt vermoedelijk een centraal onderwerp in het sociale verkeer. De vraag rijst dan hoe die processen er uit zien. Misschien blijkt het van de orde van betekenis van het werk van Watzlawick, c.s. [1]. Daarnaast bestaat er mogelijk een “gereedschapskist” om gedrag te regulieren. We gaan uitzoeken in hoeverre korrelgrootte en het gebruiken van schaaltypen tot de gereedschappen horen. Het kan wel eens zijn dat het gebruik van de schalen zoals die door De Groot (1961) werden geformuleerd niet dezelfde zijn, die wij in ons gedrag gebruiken. Ook hier is nog veel uit te zoeken.
Het begin van het spoor is gevonden. Waar ons dat naar zal leiden, zoeken we later uit.
Het symmetrieprincipe. Populair geformuleerd door Johan Cruyff ter illustratie: “ieder voordeel heeft zijn nadeel” en dat geldt ook omgekeerd. Het is een goed idee om eenzijdige en narcistische theorievorming te voorkomen. Het betekent dat het ontwikkelen van theorieën over pathologisch gedrag niet apart gehouden dienen te worden van visies op ander – waaronder ook gewenst – gedrag. In feite herhalen we daarmee wat psychologen lang geleden formuleerden over de relatie tussen gezond en ziek functioneren, bij het opbouwen van dit vak.
Destijds formuleerde ik een paar axioma’s. Daaraan stel ik strenge eisen. Indien er een falsifiëring van een axioma bestaat of zelfs indien er twijfel rijst over diens bestaansrecht, dan verliest het deze status als axioma. Ik herzie de eerdere versie en stel voorlopig slechts twee axioma’s, juist omdat axioma 3 tot twijfel leidt:
Het individu is altijd actief;
het individu treedt voortdurend ordenend op. Daartoe behoren onder meer attributies. Dit is nieuw. Attributies lijken voor ons in toenemende mate belangrijk. We gaan dit nader uitzoeken. De eerder genoemde gestaltvorming is een ander aspect. We noemden eerder al de taal als ordenend gereedschap.
Voorheen vermeldde ik als punt drie een paar van die principes. Als axioma laten we dit voorlopig vervallen en zoeken eerst uit, wat mensen doen. Dit blijkt namelijk minder ingevuld, dan ik aanvankelijk dacht. Dat komt doordat ik deze principes toen ontleende aan de natuurkunde en niet direct uit het gedrag zelf afleidde. Korrelgrootte, schaalprincipes, chaospatronen, fractals, complexiteiten en nonlineariteit kunnen hier alle toe behoren. Wie weet waar wij nog op stuiten!
Dit betoog verloopt van een ambitieuze naar een zeer voor de hand liggende opgave aan ons zelf. Dat zie ik als een teken van vooruitgang: de vraagstelling neemt toe aan realiteitsgehalte en scherpte en de manier van denken wordt waarschijnlijk eenvoudiger. Dat werd eerder geformuleerd als een nodig aspect van deze (fenomenologische) methode. Die kant gaan we inderdaad op.
Dank u zeer, heer Occam!
1.[1]Watzlawick, Paul & Janet Helmick Beavin & Don D. Jackson; 1967; pragmatics of human communication, a study of interactional patterns, pathologies, and paradoxes; Norton, N.Y.
22-12-2008, 10:30 geschreven door John L. Horowitz Reacties (0)
16-12-2008
De stand van zaken is deze:
Roos en Klaas reageerden op een eerste opzet van wat ik voortaan gemakshalve “het artikel” of “rompartikel” zal noemen;
Ik reageerde al op het stuk van Roos. Je vindt die reactie op de weblog;
Nu ben ik bezig met het beantwoorden van Klaas’ bericht over waarschijnlijkheid;
Voor de aansluitende toekomst:
De beide commentaren en replieken worden verwerkt in het rompartikel;
Als kortlopend doel zie ik de noodzaak om binnen onze onderzoekskring voor allen duidelijk te maken waar we mee bezig zijn en waartoe dat nuttig is. Open staat nog de vraag naar de meerwaarde van dit onderzoek, vergeleken met de bestaande stroom empirische onderzoeken. Die ideeën daarover vormen zich en worden binnenkort opgeschreven;
de volgende stap zal zijn om gedetailleerd af te dalen naar specifieke onderwerpen. Daartoe is het nodig om alle aantekeningen waarover ik beschik – ondergebracht in een “journaal”, een soort dagboek over dit onderzoek – door te werken. Steeds zijn jullie uitgenodigd om commentaren op mijn teksten, tevens ook op die van elkaar te geven. Vanuit mijn rol als “eindredacteur” zet ik een lijn uit en plaats alle commentaren zoveel mogelijk binnen die context. Zolang dat mogelijk blijkt, beschikken we daarmee over één toets van wetenschappelijke validiteit, lijkt me.
De actuele stand van zaken is dat zojuist een commentaar van Roos op de elektronische mat viel. Ik ben nu bezig aan punt 3.
Het valt me op dat ik mijn eigen denkproces niet kan versnellen. Zodra ik namelijk haast krijg, trek ik een soort intellectueel “vacuüm”. Er lijkt kortom, een “rijpingsproces” te bestaan dat ik niet kan ad libitum kan opstuwen.
16-12-2008, 16:01 geschreven door John L. Horowitz Reacties (0)
Rens v.d. Schoot schrijft op 16 december 2008:
Ik probeerde vanochtend me door alle stukken heen te worstelen van jou Klaas en Roos. Het is me echter niet geheel duidelijk wat de rode draad nu precies is. Is er al wel een concrete rode draad? Welk probleem moet worden opgelost of welk punt wordt gemaakt? Ik zie nu namelijk de discussie alle kanten op gaan, maar misschien mis het gewoon. Zou je wellicht in 1 a 2 zinnen kunnen proberen te zeggen waar het stuk over gaat of wat het centrale thema is?
16-12-2008, 15:45 geschreven door John L. Horowitz Reacties (0)
14-12-2008
Antwoord op het bericht van Klaas Linker van 3 december 2008:
Ik kijk enigszins beteuterd naar jouw opmerking “ook de neurologische activiteiten integraal tot ons gedrag moeten worden gerekend”. Even werd het zwart voor mijn ogen, want: wat is eigenlijk gedrag?
Ik spoedde mij naar de boekenkast en trok daar een paar kilo boeken uit. Dit onderwerp mag natuurlijk niet onduidelijk blijven, bij een onderzoek dat over gedrag gaat!
We kunnen immers ook spreken over het gedrag van: elementaire deeltjes; de zuigers in een explosiemotor; de peristaltiek van de darmen of van: kaliumchloraat met suiker (= boem!).
Op zo’n moment vlij ik mij aan de borst van de Dikke Van Dale:
1.de wijze waarop iemand zich gedraagt, zijn handel en wandel, zijn wijze van doen, optreden en reageren;
2.de wijze waarop een stof of voorwerp reageert op bepaalde uitwendige omstandigheden en de veranderingen daarin.
Collin’s English Dictionary stelt speciaal als psychologisch begrip:
1.manner of behaving or conducting oneself
2.(psychol):
a.the aggregate of all the responses made by an organism in any situation
b.a specific response of an organism to a specific stimulus or group of stimuli;
3.the action, reaction or functioning of a system……
The American Heritage Science Dictionary geeft bij dit lemma:
1.the actions displayed by an organism in response to its environment;
2.one of these actions. …
3.the manner in which a physical system, such as a gas, subatomic particle, or ecosystem, acts or functions, especially under specified conditions.
The Penguin Dictionary Psychology gaat zeer uitvoerig op dit onderwerp in. Voor ons doel lijken mij het volgende citaat uit een langere tekst van belang:
There has been a long (and agonizing) tradition of attempting to put some set of coherent limits on the boundaries of denotation of this term. Doubtless, much of this drives from a well-meant but basically hopeless attempt to define psychology as ‘the science of behaviour’, a definitional gesture that has resulted in a fascinating kind of futility. The problem has been that as the range of phenomena included within the domain of psychology has increased there has been a need to expand the boundaries of can be legitimately called ‘behaviour’.
Ik verschuil mij achter de brede rug van de Penguin en concludeer: alle gedrag staat ter discussie en is in principe toegankelijk voor onderzoek. Maar vraag nooit meer wat gedrag is!
Ik heb het gevoel dat hier een illustratie plaats vindt van iets dat uit mijn theorie voortkomt, maar ik kan het niet vinden. De ervaring leert: broeden helpt! Plots breekt er dan een gezwel vol leuke invallen open. U hoort nog van mij!
Over de snaartheorie heb ik in het antwoord aan Roos al iets gezegd. Voor ons is van belang dat we soms van een ogenschijnlijk puntverschijnsel een samenballing van uiteengaande vectoren maken. Zie dat eventueel als meerdere dimensies. Dat is namelijk de gelijkenis met de snaartheorie. Over dat onderwerp – in de psychologie, niet in de natuurkunde – ga ik nog uitvoerig schrijven, want daar ligt misschien een schat begraven.
Jouw voorstel om de natuurkunde eens vanuit inzichten uit de psychologie te beschouwen, intrigeert me in hoge mate. Tijdens mijn kennismaking met dat vak hield me dat ook bezig en prikkelt zeker tot fantasieën. Het gaat dan vooral over de wijze waarop er zich theorieën vormen over natuurkundige onderwerpen. Daar is - zeker tegenwoordig - het één en ander aan de hand. Die theorieën nemen zo’n enorme vlucht dat sommigen zich afvragen of men nog met natuurkunde bezig is, of dat er een soort metafysica ontspruit die het verband met het oorspronkelijke substraat – immers de natuurkundige realiteit – volledig kwijt is. Ik beschik niet over een ingang om hier op verder te gaan en deze schoenmaker houd zich voorlopig graag bij zijn leest: de psychologie. Daar snap ik toch al zo weinig van.
14-12-2008, 00:00 geschreven door John L. Horowitz Reacties (0)
13-12-2008
Klaas Linker schreef op 11 december 2008:
De waarschijnlijkheidsleer is belangrijk in het wetenschappelijk denken. Zoals Roos al opmerkte is dat niet nieuw in de Psychologie. Niettemin ben ik nog eens wat gaan nadenken hoe naar mijn idee de relatie tussen waarschijnlijkheid en gedrag gezien kan worden. In het algemeen lijkt mij dat waarschijnlijkheid, toeval, betrekking heeft op de uitkomsten van processen. Aangenomen kan worden dat gedrag ook de uitkomst van een proces is. Een proces dat enerzijds wordt beïnvloed door factoren in de persoon, anderzijds door factoren in de situatie. Naar mijn idee spreken we van toeval als we geen controle hebben over de uitkomst van een proces. Als we wel kunnen bepalen, of weten, wat de uitkomst is, dan is er geen sprake meer van toeval. Dat zou dan betekenen dat er minder sprake is van toeval als het om het eigen gedrag gaat en meer als het gaat om het gedrag van anderen. Daarmee komt er iets subjectiefs in het concept waarschijnlijkheid. Ik kan de rol van het toeval in mijn leven terugdringen als ik controle heb over mijn gedrag en invloed heb op het gedrag van anderen, op de situaties waarin ik terecht kom. Als het gaat om het gedrag van anderen in groepen dan wordt het steeds moeilijker om invloed te hebben op dat wat die anderen doen naarmate de groep groter wordt. Dan zal ik dus steeds meer statisticus moeten worden. Mijzelf 'ken ik het beste', dus bij mijzelf heb ik de meeste controle over de processen die uiteindelijk in gedrag resulteren. Als ik doe dat wat ik ook wil doen, dan heb ik me even kunnen onttrekken aan 'de wetmatigheden van het toeval'. Het komt mij voor dat dit in een basale theorie voor de psychologie een belangrijke aanname is!
13-12-2008, 10:12 geschreven door John L. Horowitz Reacties (0)
12-12-2008
bericht van Klaas Linker, van 3 december 2008:
Na lezing kwamen er een aantal punten bij mij naar boven waar ik nog vraagtekens bij zou willen plaatsen. Het eerste punt dat in mijn denkwereld nogal fundamenteel is heeft weer te maken met het concept gedrag. Bij het derde thema staat: "Daar gedrag een eindproduct lijkt van een gigantisch conglomeraat aan neuropsychologische activiteiten, . . ." Tot nu toe ben ik er altijd van uitgegaan dat ook de neurologische activiteiten integraal tot ons gedrag moeten worden gerekend. Het komt mij voor dat dit een punt is, dat nogal consequenties heeft voor een gedachtewisseling over de grondslag van niet alleen de psychologie, maar ook voor de wetenschapsbeoefening in het algemeen. In hoeverre een en ander met de snaartheorie heeft te maken zie ik niet zo. Trouwens ik vraag mij nu ook af of het wel zo voor de hand ligt om de natuurkunde als inspiratiebron te nemen. Een onderbouwing daarvan lijkt mij in elk geval toch wel wenselijk. Er lijken mij namelijk ook wel argumenten te zijn om de natuurkunde eens vanuit inzichten uit de psychologie te gaan beschouwen. Een natuurkundige theorie is tenslotte een 'denkbeeld' over iets uit 'de werkelijkheid'. Denkbeelden komen nu eenmaal voort uit 'neurologische activiteiten'.
12-12-2008, 00:00 geschreven door John L. Horowitz Reacties (0)
11-12-2008
Commentaar op de inbreng van Roos van 26 november 2008. Je richt je op de huidige versie van het overzichtsartikel.
Om de portee van deze onderneming samen te vatten lijkt me het volgende van belang.
We gaan uit van de ruwe grondstof: gedrag zoals dat in alle schakeringen en ogenschijnlijk ordeloze opeenvolgingen aan ons geestesoog voorbij trekt. Alleen het “beschouwen” op zichzelf levert geen bruikbaar resultaat op. Er dient een methode te worden gebruikt die aan criteria van wetenschappelijkheid voldoet. Ook moet de weg van ruw materiaal naar hypothese, steeds terug te vinden zijn. Om die reden besteden we aandacht aan de methodologie. Deze methode zal pas dan interessante resultaten opleveren, indien er – beoordeeld volgens verschillende schalen – op meerdere niveaus consistentie wordt bereikt. Hinderend is op dit moment dat schaalproblematiek juist een onderdeel uitmaakt van de bevindingen van dit onderzoek. We moeten dus extra waakzaam zijn tegen het aanwijzen van verkeerde oorzaken en gevolgen en andere mogelijk fictieve verbanden.
Het onderzoeksveld bestaat uit (menselijk) gedrag en de beschrijvingen dienen dit domein adequaat weer te geven. De verdere bewerking van deze grondstof – de “fenomenen” – is niet aan de grenzen van dit domein gebonden en laat alle ruimte om daar buiten te treden. Anders bestaat namelijk het risico dat we in de “metafysica” van de jaren vijftig van de vorige eeuw verzeild raken. Deze diepzinnigheden lachen mij geenszins toe.
Als één inspiratiebron gebruik ik een paar ideeën die ontleend worden aan de natuurkunde, om orde aan te brengen in die schijnbare ordeloze verzameling losse gebeurtenissen. Nonlineariteit, complexiteit en schaalgrootte zijn een paar onderwerpen uit die wetenschap.
Daarnaast wordt voortdurend gekeken of de bereikte resultaten stroken met wat vooral de psychologie aan visies oplevert. Aldus werken we dan aan een consistent corpus van inzichten dat de afzonderlijke fenomenen overstijgt en aansluiting vindt bij wat de wetenschap al eerder voortbracht.
Iets over de snaartheorie: deze theorie is binnen de natuurkunde omstreden. Van empirische verificatie zou geen sprake zijn. Wel zou een charme van deze theorie zijn, dat de relativiteitstheorie en de quantumfysica beide zijn onder te brengen in deze supertheorie. Er zijn voorstanders van deze visie, waaronder Robbert Dijkgraaf, mathematisch fysicus. Daartegenover bevinden zich theoretici die dit “puur wiskunde, maar geen natuurkunde[1]” vinden. Het heeft voor ons geen zin om daar in te duiken. Wel lijkt het me belangrijk om daaraan een principe te ontlenen, dat misschien bruikbaar is voor ons eigen onderwerp. Beschouw het als een voor de psychologie toevallige inspiratiebron. Over dat principe zullen we het nog hebben.
Het lijkt mogelijk om evenveel werelden te veronderstellen, als er individuen zijn, schrijf je. Minder prettig is de gedachte dat er evenveel wetenschappelijke visies als individuen zouden bestaan. Dat zou immers afbreuk doen aan de eerder uitgesproken verwachting van de wetenschap dat dit een belangrijk gemeenschappelijk aspect omvat. Wij dienen ons in te zetten om te voorkomen dat zich dit voltrekt. Ik denk dat dat lukt.
Je citeert:
"Daar gedrag een eindproduct lijkt van een gigantisch conglomeraat aan neuropsychologische activiteiten . . ."
en stelt dat dit consequenties heeft voor een gedachtewisseling over de grondslag, zelfs voor de wetenschapsbeoefening in het algemeen.
Zo zie ik dat ook, Roos. Het betekent: afscheid nemen van ideeën die de indruk wekken dat we het over entiteiten hebben die een ondeelbare eenheid vormen, met een eenduidige structuur die in de tijd constant blijft. Hoogstens kunnen we (misschien?) stellen dat de buitengrenzen zijn af te bakenen. Wat tot het functioneren van een individu behoort en wat niet, vormt mogelijk zo’n buitengrens. Dat daarbinnen sprake is van een eenheid lijkt mijns inziens moeilijk vol te houden. Als verklarend substraat kan verwezen worden naar de neuropsychologie. Daar kan sprake zijn van onderlinge samenwerking, maar soms ook van tegenwerking van functioneel verschillende hersengebieden.
Dat het zinvol kan blijken om de eenheidsidee op dit gebied open te breken blijke onder meer uit de schommelingen in het functioneren van mensen. Dit wordt duidelijk in de voortdurend wijzigende functie die fenomenen in wisselende contexten vervullen, leidend tot steeds andere implicaties. Dit wijst veeleer op diversiteit, instabiliteit en dynamiek, in plaats van rust en stabiliteit. Let eens op de wijze waarop discussies verlopen over onderwerpen met een gepretendeerde wetenschappelijke inhoud.
Als voorbeeld een vergelijking met het somatisch functioneren bij het sporten. Hier is het besef van schommelingen in het functioneren immers volkomen aanvaard. Denk aan uitspraken van topsporters: “ik had vandaag mijn dag niet” of andersom: “het ging vandaag gemakkelijker dan gisteren”.
Het lijkt me juist, om van een verschuiving in het beeld van het individueel functioneren te spreken. Doordat we nu meer weten dan vroeger, dienen we dienovereenkomstig onze beelden hieromtrent bij te stellen. Dat die beelden zich verwijderen van wat de man-in-de-straat vind, acht ik een teken van vooruitgang. Die theorieën deugen slechts in geringe mate en zullen in het algemeen bezien, dichtbij de 50/50 % trefkans liggen. Voor een individu, groep of binnen een bepaalde cultuur kan die trefkans natuurlijk hoger zijn, waardoor zo’n visie een grotere geldigheid kan bezitten. Bij het beoordelen van die trefkans dient de tijd- en grootte-schaal waarop beoordeeld wordt, te worden meegewogen.
Wij streven naar visies – meestal geformuleerd in de vorm van hypotheses - die boven allerhande afzonderlijke fluctuaties in de gedachtevorming uitkomen. De uiteindelijke toetsing van onze hypotheses berust bij de empirische psychologie.
Open staat de verplichting aan ons om te laten zien dat deze benadering tot boeiende veronderstellingen en een interessant mensbeeld leidt.
Over jouw opmerking over de waarschijnlijkheidsleer:
Je kent deze uit de wetenschapstheorie. De Groot en anderen die zich bezighouden met dit onderwerp, bouwen aan een methodologie en beantwoorden de vraag hoe je gegevens zo kunt verwerken, dat de uitkomsten aan standaarden van wetenschappelijkheid voldoen.
Wij richten ons niet daarop. De waarschijnlijkheidsleer wordt hier gebruikt om aan het alledaags gedragsmatig functioneren een werkbare theorie mee te geven. Om alvast een blik vooruit te werpen, stel ik een paar vermoedens:
-mensen neigen naar het verwerken van informatie in een te hoog schaaltype. Voordeel: dat maakt veel conclusies mogelijk, leidend tot diepzinnige inzichten. Nadeel: juist daardoor wordt ruis geproduceerd die tot verwarring, pathologie en allerhande “geloven” leidt. Vaak zal de winst op de korte termijn gelden, terwijl op langere termijn deze vorm van intellectuele milieuvervuiling zichtbaar wordt;
-er lijkt aan de arme kant van het schaalcontinuüm – dus: aan de nominale kant - een schaal te bestaan, die in de natuurkunde als “scalair” bekend is. Men kent hem in het dagelijks functioneren gewoonlijk niet en weet er dientengevolge evenmin adequaat mee om te gaan. Tegelijkertijd heb ik het gevoel dat die schaal in ons bestaan werkzaam is. Dat leidt tot zinloze “waarom”-vragen en andere verwarringen.
Jouw opmerking over de waarschijnlijkheidstheorie is nog niet ten volle te beantwoorden. Open staat namelijk de vraag, in hoeverre het zinvol is om buiten de huidige paden van de psychologie te treden en terug te keren naar de oorspronkelijke bron van inspiratie.
Indien we uitkomen bij dat wat al lang bekend is en uitsluitend reeds lang betreden paden aanzien voor “nieuwe wegen”, dan weten we zeker dat dit geen zin heeft.
Voorlopig laat ik me leiden door het vermoeden dat deze bron tot interessante doorkijkjes en hypotheses zal leiden. Ik geef toe dat het in dit stadium ontbreekt aan stevige argumenten. Die komen. Of niet. Dat gaan we nog meemaken!
[1] Bijvoorbeeld: Jo van de Brand, hoogleraar natuurkunde, VU;
11-12-2008, 00:00 geschreven door John L. Horowitz Reacties (0)
02-12-2008
Commentaar van Roos op het stuk van John (“Beginnetje” d.d. 26-11-’08)
Bij de eerste zin:
Ik heb enige moeite mij het begrip ‘wetenschap’ voor te stellen als ‘een persoonlijke instelling van de onderzoeker’.Gelet op wat je aan het eind van het stuk schrijft, nl. “…dat er evenveel ‘werelden’ als individuen (…zouden kunnen) bestaan” zou dit impliceren, dat er evenveel wetenschappen als onderzoekers kunnen bestaan. Een interessante gedachte, maar één die mij persoonlijk wat te ver gaat!
Bij punt 1, over de waarschijnlijkheidsleer:
Ik denk dat er t.z.t. een onderscheid gemaakt moet worden tussen wetenschappelijk psychologisch onderzoek, dat al heel lang gebruikt maakt van waarschijnlijkheidsleer / statistiek enerzijds, en de waarschijnlijkheidsleer en de onzekerheidsrelaties als jouw inspiratiebron voor verklaring van menselijk gedrag (want daar gaat het je toch om?).
Bij de snaartheorie kan ik mij weinig voorstellen, ik vind het erg abstract. Ik denk dat dit nog uitgebreid toegelicht en uitgewerkt moet worden.
Wat betreft ‘onderlinge uitwisselbaarheid van wetenschappelijke kennis’en ‘solipsisme’:
Er bestaan vast evenveel ‘werelden’ als individuen! De kwestie is: hoe ga je daar verder in je theorie mee om? De nadruk zou kunnen liggen op de overeenkomsten, de onderlinge verschillen en/of de relaties tussen die werelden.
Wetenschap vatten wij op als een persoonlijke instelling van de onderzoeker en als een corpus van sociaal toegankelijke inzichten en onderzoeksresultaten. Wij willen weten en zoeken naar een systematische aanpak. Essentieel daarbij is dat onze bevindingen en veronderstellingen uitwisselbaar zijn tussen personen. Een individuele inval kan goud waard zijn, mits deze nader bewerkt wordt tot een openbaar toegankelijke entiteit. Door wetenschap aldus op te vatten vormt zaakgerichte kritiek tussen personen een vast onderdeel van het wetenschappelijk denken. De Groot (methodologie, 1961) spreekt hier van het wetenschappelijk forum.
In de aanloop van dit project fungeert de natuurkunde als een belangrijke inspiratiebron. De volgende thema’s lijken voor de psychologie interessante mogelijkheden te bieden om te bezien of dezelfde thema’s – uiteraard op analogieniveau, niet als identieke processen – een rol spelen:
In de quantummechanica speelt de waarschijnlijkheidsleer een belangrijke rol. Tot en met de relativiteitstheorie werden statistische schattingen als een testimonium paupertatis beschouwd, waar de natuurkunde geen boodschap aan hoort te hebben;
de onzekerheidsrelaties van Heisenberg intrigeren voor de psychologie, als alternatief voor de veelal verbaal georiënteerde filosofieën over gedrag die met verabsoluteerde en afgeronde begrippen werken. Voor de psychologie geldt dat dit principe eigenlijk voortvloeit uit punt 1. In de waarneming en de cognities zien we dit principe terug.
de snaartheorie hypothetiseert punten tot verzamelingen van dimensies op kleine schaal. Daar gedrag een eindproduct is van een gigantisch conglomeraat aan neuropsychologische activiteiten, lijkt dit een bruikbare gedachte. We komen dit onderwerp vooral in de tijdbeleving en in de communicatie tussen mensen tegen als schaalproblematiek.
vergelijking van de maten uit de astronomie met die van de deeltjesfysica leidt tot schaalproblemen. Ook dit lijkt een interessant thema om te bezien in hoeverre we daar voor het gedrag iets aan hebben.
Dit onderzoek vertrekt vanuit de dagelijks ervaringen van individuen en richt zich op het structureren daarvan. In zoverre er louter beschrijving plaats vindt, gaat het om de fenomenologische methode. De bevindingen worden zoveel mogelijk ondergebracht in hypothetische theorieën en naar vermogen getoetst aan het corpus van de bestaande wetenschappelijke inzichten en daar semantisch en inhoudelijk mee verbonden. Ook vindt voor-empirische verificatie plaats door binnen het corpus van verzamelde indrukken zelf, te zoeken naar versterking of verzwakking van de door ons gestelde hypothese.
Daar deze methode zoveel mogelijk vertrekt vanuit directe waarnemingen van individuen, bestaat de kans dat dit psychotherapeutisch nuttige ideeën oplevert. Dat is niet het hoofddoel, maar levert hopelijk wel een interessante bijvangst.
Dit is een exploratie van eigen en andermans gedrag en dient derhalve voorin de empirische cyclus te worden gesitueerd, zoals Adriaan de Groot (1961) die formuleerde. De resultaten van dit onderzoek betreffen vermoedens, veronderstellingen en hypotheses.
Voor empirische toetsing zal men meer systematisch gecontroleerd vervolgonderzoek moeten verrichten, met andere methoden. Dat valt buiten onze huidige opzet.
Om opsluiting binnen dit domein van direct waarneembaar gedrag te voorkomen dient uitdrukkelijk gesteld dat de hypothesevorming niet uitsluitend wordt gevormd uit het materiaal dat zich binnen dit domein bevindt. Er wordt tevens gebruik gemaakt van het corpus aan bestaande inzichten op uiteenlopende gebieden van de psychologie, biologie en andere wetenschappen.
Geïnspireerd door de natuurkunde realiseerden wij ons, dat er in de psychologie niet zo iets bestaat als een “standaardmodel”. Dat vormde destijds de directe aanleiding om een onderzoek naar de psychologische concepten te starten.
De huidige ontwikkeling ligt niet in lijn met deze startmotivatie. Het is nu veeleer een open exploratie, waarvan de uiteindelijke contouren nog niet zichtbaar zijn. Waar dit toe zal leiden valt op dit moment niet te voorspellen. Dank zij Skinneriaanse conditionering wordt de binding aan dit project in stand gehouden.
Daar wij vertrekken vanuit individuele waarnemingen, bestaat de mogelijkheid dat er een soort “multiversum” ontstaat, analoog aan de kosmologie. Daarmee bedoelen we dat het mogelijk is dat zich een theorie aftekent die kan bestaan naast andere theorieën. We zouden het dan hebben over een “wereld” die bestaat als één element uit een verzameling van ongeteld veel mogelijke werelden. De verbindende schakel tussen de uiteenlopende mogelijkheden wordt dan mogelijk gevormd door de veronderstelling dat er evenveel “werelden”als er individuen bestaan.
Dit zou een onwenselijke ontwikkeling zijn, daar dit immers afbreuk doet aan hetgeen er in de inleiding gesteld werd over de onderlinge uitwisselbaarheid van wetenschappelijke kennis. We zouden dan uitkomen bij een solipsisme waar - althans op dit moment – aversie tegen bestaat.
29-11-2008, 00:00 geschreven door John L. Horowitz Reacties (0)
09-11-2008
Roos de Klerk-Swart schreef:
Alvast even een korte reactie op Klaas' opmerking over "gedrag":
Ik denk dat de meest gangbare en in de psychologie gehanteerde definitie neerkomt op: "alle activiteit van het individu". Dus niet alleen waarneembaar (ik zou in het kader van de discussie bijna zeggen: 'stoffelijk' ) gedrag, maar ook: zien, denken, fantaseren, dromen. Voor mij heeft "daad" de connotatie van: doelbewust en waarneembaar gedrag en is het beperkter dan wat onder gedrag als boven aangegeven staat.
09-11-2008, 11:27 geschreven door John L. Horowitz Reacties (0)
26-08-2008
Klaas Linker schreef:
Het beeld van de werkelijkheid volgens Nicolai Hartmann
Het komt mij voor dat bij Hartmann een filosofische onderbouwing kan worden gevonden voor jouw streven om belangrijke inzichten van de natuurkunde ook in de psychologie te introduceren. Hierbij denk ik dan aan wat Störig schrijft op blz. 619 e.v.
Zoals ik het begrijp geeft Hartmann, vanuit een wetenschappelijke zienswijze, een beschrijving van hoe de werkelijkheid is opgebouwd. Hij gaat daarbij uit van enkele vooronderstellingen.
-De werkelijkheid moet niet verward worden met stoffelijkheid. Bijvoorbeeld historische gebeurtenissen zijn niet stoffelijk, maar wel zeer werkelijk.
-De werkelijkheid is dynamisch, een voortdurend worden.
-In diepste wezen is de werkelijkheid onkenbaar, wij kunnen de werkelijkheid slechts benaderen.
-Objecten van onderzoek kunnen bestaan in verschillende niveaus in het zijn van de werkelijkheid.
Hij onderscheidt vervolgens vier niveaus of lagen in het zijn van de werkelijkheid. De eerste laag is de laag van het stoffelijke zijn, het materiële. De tweede laag die van de levende materie, de biologie. Deze beide lagen zijn het domein van de ruimtelijke buitenwereld. De derde en vierde laag zijn vervolgens de laag van de psychische verschijnselen en de laag van de geestelijke, de culturele verschijnselen. De mens als verschijningsvorm bevindt zich in de werkelijkheid van elk de vier zijnslagen, terwijl een steen bijvoorbeeld zich alleen in de materiële zijnslaag bevindt. Wetmatigheden van een bepaalde zijnslaag werken door in de wetmatigheden van daar bovenliggende zijnslagen. Zo kunnen wij bijvoorbeeld maar op een heel beperkt aantal onderwerpen (één, hooguit twee?) onze aandacht geconcentreerd houden. Dit zien we terugkomen in de zijnslaag van het culturele, er zijn maar een heel beperkt aantal onderwerpen (één, hooguit twee?) die tegelijkertijd in het brandpunt van het nieuws staan. Deze doorwerking van wetmatigheden gaat steeds vanuit een onderliggende laag naar een daarboven liggende laag, niet andersom. In deze zienswijze is het vanzelfsprekend dat de wetmatigheden van de materiële werkelijkheid zich ook, eventueel in getransformeerde vorm, zullen manifesteren in de werkelijkheid van de psychische zijnslaag.
Jouw streven om te onderzoeken hoe de wetmatigheden van de kwantummechanica zich manifesteren in de psychologie, lijkt mij vanuit het gedachtegoed van Hartmann te worden ondersteund. Wel zal je ervoor moeten blijven waken, dat niet de indruk ontstaat dat jij de natuurkunde gelijkstelt aan de psychologie, het moeten onderzoeksgebieden blijven die vanuit te onderscheiden zijnslagen worden benaderd. Dit zal denk ik betekenen dat er ten opzichte van de natuurkunde “iets” in de psychologie bij is gekomen; een natuurkundige wetmatigheid wordt “rijker” in de psychologie. Wat dat “iets” dan is zul je ook duidelijk moeten kunnen maken.
26-08-2008, 16:19 geschreven door John L. Horowitz Reacties (0)
24-08-2008
24 augustus 2008.
Dag Roos,
Hartelijk dank voor je bericht van 17 augustus 2008 (zie blog: 18-8).
Jouw brief sluit naar mijn indruk enigszins aan bij wat Klaas Linker al eerder schreef. Toen drong nog niet zo goed bij mij door, wat hier aan de hand is. Jouw brief bracht het raderwerk ten volle op gang en geeft wat mij betreft aanleiding tot het wijzigen van het vertrekpunt van deze onderneming. Ik stel de volgende herziening aan jullie voor.
Tot nu was het streven er op gericht de natuurkunde te gebruiken als inspiratiebron voor het ontwerpen van een standaardmodel voor de psychologie. Als vertrekpunt vond ik dat toen een nuttig uitgangspunt.
Ik zag toen over het hoofd, dat ik daarmee onvoldoende aanlandde in de psychologie en daarmee op enige afstand van mijn vakgenoten voortboerde. Terwijl ik er van overtuigd raak dat dit project juist vraagt om een vloeiend contact met allen die geïnteresseerd zijn in dit onderwerp. Om daarin verbetering aan te brengen, lijkt het goed om de natuurkunde iets naar de achtergrond te verplaatsen. Niet iedereen zal zich immers door die wetenschap aangesproken voelen en misschien het idee hebben dat het een corpus alienum betreft, waar gedrag als onderzoeksobject ver vanaf staat.
Ik kom dan op een herformulering van de opdracht aan onszelf, namelijk:
“WAT WETEN WIJ VAN GEDRAG”?
Ik zoek naar een innerlijk consistente theorie die al onze ervaringen op dit gebied, in zich verenigt. Deze theorie dient aan harde methodologische criteria te voldoen en niet louter als een heuristiek te fungeren of slechts locale geldigheid te bezitten. Met inachtname van deze beperking ligt er een wereld voor ons open om te experimenteren!
Het bovenstaande kent uiteraard een alternatief: we kunnen immers ook louter anekdotes verzamelen of ons uitspreken voor a priori standpunten of visies op de mens. Wat mij aanvankelijk boeide in de Utrechtse School van destijds, zie ik nu als een onaanvaardbare tekortkoming. Men sprak toen van “wijsgerig-anthropologische” visies. Ik zag daar uiteindelijk weinig bruikbaars uit voortkomen. Het betekent dat je aldus de loop van het onderzoek vooraf beperkt in de mogelijke uitkomsten. Wetenschap kan zich niet laten voorprogrammeren. Wie dat doet komt in dat geval zijn eigen vooringenomenheden tegen en sluit nieuwe zienswijzen daardoor op voorhand uit. Bovendien sluit dat niet aan bij mijn waarneming dat het niet-begrepen gedeelte van mijn wereld met het groeien der jaren sneller in omvang groeide, dan het gedeelte van de wereld dat ik wel begrijp. Ik maak me sterk dat ik niet de enige op de wereld ben die tot dit inzicht is gekomen!?
Ik zoek naar een goede theorie en verwacht daarvan dat die ook praktische betekenis heeft. Dit geloof komt ongetwijfeld voort uit mijn verbondenheid met de Verlichting. Ook zien we dat theorieën over de wijze waarop ons leven verloopt – in de psychotherapie “cognities” genoemd – mensen kunnen helpen om adequater te functioneren.
Ik hoop dat voor onszelf nu veel barrières wegvallen, door het doel van deze onderneming te herformuleren. Hopelijk is daarmee de weg vrij om hier een eigen “laboratorium” in te richten en vrijelijk te experimenteren. Want er is veel werk te doen!
Ik ben zeer benieuwd naar jullie reacties hierop.
Mijn commentaar op jouw brief, Roos:
over het individueel-psychologische uitgangspunt. Het gaat niet om uitsluiten, wel om het uitbreiden van het repertoire aan visies. Daarmee geef ik je gelijk. Begrippen als motivatie en intentionaliteit blijven inderdaad noodzakelijk, ook omdat het gaat om het communiceren met individuen. Zij vormen immers de kleinste zich gedragende eenheid.
Wat Harry Sullivan betreft gaat het mij eigenlijk alleen om zijn opmerking over het individu als “verzameling toevalligheden”. Dit past bij het uitgangspunt om de sociaalpsychologie als eerste oriëntatie te kiezen. Binnen het individuele domein heeft het inderdaad een functie. Daarnaast lijkt “individu” mij een overgewaardeerd begrip, dat andere aspecten van het gedragsmatig functioneren van mensen onderbelicht laat. Ik zie de sociaalpsychologische benadering als nuttige uitbreiding en als mogelijkheid om de overwaardering effectief te relativeren. waarschijnljik heeft deze veronderstelde vertekening van de realiteit een schadelijke kant. Die komen we vast nog wel tegen.
Terecht stel je dat “afzetten tegen” een risico impliceert. Zie het als een beginnersfout. Met het herformuleren van het oorspronkelijke uitgangspunt hoop ik aan dit bezwaar tegemoet te komen.
Van “continuüm” is alleen sprake bij een glijdende schaal. Ik denk niet dat dat hier het geval is. Ik geef de voorkeur aan de laagst mogelijke statistische schaal: indien mogelijk: de nominale schaal. Daar is sprake van scalairen, afzonderlijke gegevens die niet onderling te ordenen zijn, afgezien van hun scalaire waarde zelf.
Het begrip “toeval” hanteer ik niet als een verklarend begrip op zichzelf. In dat opzicht deel ik jouw visie dat dit een onwerkbaar begrip is. Wel poogt het stellingen te neutraliseren waarin een relatie of een causaal verband wordt aangeduid. Die ontkennende functie legitimeert mijns inziens het gebruik van dit begrip.
Je schrijft:
“In je voorbeelden denk ik te zien, dat je het eigenlijk over factoren van buitenaf (stimuli) hebt, waar je meent met grensoverschrijdende activiteiten van het individu zelf te maken te hebben. Jouw overleg met de overleden leraar Duits is m.i. gedrag dat zich in het hier en nu afspeelt, geïnspireerd door het contact dat je met hem had toen hij nog leefde (stimulus/-i plus herinnering). Dit gedrag vindt plaats binnen de individu John Horowitz, in het hier en nu (als je nu met hem zou overleggen).
Dit ben ik zonder voorbehoud met je eens. Ik noem dit voorbeeld om aan te geven dat de grenzen van gedrag de tijd, persoon, ruimte en tijd zijn overstijgen. Als jij spreekt over het hier-en-nu wijs je op de klokketijd, de strikt eigen identiteit - aangegeven met de twee voeten waarmee je op de aarde staat - en op de ruimtelijke feitelijkheid. De variabiliteit hiervan – denk bijvoorbeeld aan Henri Bergson’s “temps dure” – houdt me al lange tijd bezig. Deze fluïditeit vormt één belangrijke mogelijkheid om onze cognitieve grenzen te verleggen. Tegelijkertijd denk ik dat dit tevens een bron voor veel verwarring, mogelijk uitmondend in pathologie, tot gevolg heeft. Je ziet hier het symmetrieprincipe in actie. Daar schreef ik eerder al iets over.
Jouw vraag naar de betekenis van het begrip “ondeugdelijkheid” van cognities weet ik in dit stadium niet goed te beantwoorden. Daar komen we zeker gedetailleerder aan toe. Maar trouw aan het voorstel om volledig in te zetten op het ontwikkelen van een psychologische theorie zal dit ons zeker ook naar kentheoretische onderwerpen voeren. Dit onderwerp behoort daar immers toe.
over het gebruik van woorden zoals die in het woordenboek voorkomen, het volgende. Zeker hebben die hun functie in het onderling afbakenen van begrippen, bijvoorbeeld om eigen cognities te socialiseren tot gemeenschappelijk aanvaarde begrippen. Ik stel dit aspect echter op de tweede plaats, omdat ik voorrang wil geven aan het gedrag zoals zich dat continu voltrekt. Geformaliseerd gebruik van begrippen is wel degelijk nuttig, maar ik neig er toe daaraan een minder prominente plaats toe te kennen dan vaak gedaan wordt. Door het accent te verleggen naar de niet geformaliseerde gedragsstroom ga je gedrag volgens mij anders zien. Ik trek me dat aan en zal zoveel mogelijk proberen duidelijk te maken dat het verleggen van dit accent in de waarneming tot interessante inzichten leidt.
je geeft een waardevolle aanvulling op het thema: “intuïtief statisticus”. Dit is een onderwerp dat meer en meer invulbaar wordt. Er is nog veel te doen!
24-08-2008, 00:00 geschreven door John L. Horowitz Reacties (0)
18-08-2008
Roos de Klerk-Swart schrijft:
Dit is een reactie op het stuk van John, dd. 9 augustus, bijgewerkt op 13 augustus 2008.
Ik denk toch dat het individueel-psychologische uitgangspunt onmisbaar zal blijken te zijn. Als je een theorie over menselijk gedrag wilt formuleren, kun je m.i. niet heen om begrippen als motivatie en intentionaliteit. Maar dat zal moeten blijken (of niet).
Van Harry Stack Sullivan is de uitspraak: “We exist in relationships, not as individuals”. Het geloof in het bestaan van unieke individuen beschouwde hij als ‘the mother of all illusions’.
Ik vind het nogal extreme uitspraken/opvattingen, minstens zo eenzijdig als die van Freud.
H.S.S. zette zich sterk af tegen Freud en diens causaliteitsprincipe. Bovendien was hij als psychiater zeer gekant tegen Kraepelin’s diagnostische constructie.
Je ‘afzetten tegen’ heeft het risico dat je terecht komt aan de andere kant van wat waarschijnlijk een continuüm is.
Inmiddels zijn we er wel achter dat erfelijkheids- en omgevingsfactoren beide belangrijke determinanten van gedrag zijn. Het syndroom van Down wordt niet veroorzaakt door incompetente ouders, maar de omgeving is wel van invloed op de ontwikkeling van een Down-kind.
Of H.S.S. ook het begrip ‘toeval’in zijn definitie heeft gehanteerd weet ik niet, maar het begrip ‘toeval’ lijkt me sowieso problematisch en tot onvruchtbare discussies leidend.
Bij je stelling dat ‘de grenzen van die eenheid (het individu) vaak niet hetzelfde zijn als die van zijn gedrag, en dat ook de tijdsgrenzen verder reiken dan het ‘nu’’, zou ik wel enige kanttekeningen willen plaatsen.
In je voorbeelden denk ik te zien, dat je het eigenlijk over factoren van buitenaf(stimuli) hebt, waar je meent met grensoverschrijdende activiteiten van het individu zelf te maken te hebben. Jouw overleg met de overleden leraar Duits is m.i. gedrag dat zich in het hier en nu afspeelt, geïnspireerd door het contact dat je met hem had toen hij nog leefde (stimulus/-i plus herinnering). Dit gedrag vindt plaats binnen de individu John Horowitz., in het hier en nu (als je nu met hem zou overleggen).
Ook het ruziemaken met of verwijten maken aan een gestorvene is gedrag dat zich in het hier en nu afspeelt.
Ik denk niet dat je een hallucinant persoon bent, tenzij je van mening bent/was dat je leraar werkelijk aanwezig was in de betreffende situatie. Op grond van je contacten met de leraar toen hij nog leefde, kon je voorspellen wat hij, in je latere overleg met hem, zou vertellen of adviseren. Deze gedachten, herinneringen of fantasieën zou ik niet willen zien als overschrijding van (tijds-)grenzen van het individu.
De vraag of e.e.a een belangrijke bron voor het in stand houden van ondeugdelijke cognities is, kan ik op grond van het bovenstaande niet beantwoorden, omdat ik vraagtekens heb bij je uitgangspunten. En hierbij zie ik nog een probleem: wat is het criterium voor ondeugdelijkheid? Is ‘ondeugdelijk’ hetzelfde als: ‘onjuist, aantoonbaar niet waar’? Of is het: ‘niet toetsbaar’?
Wat betreft het als maatstaf hanteren van woordenboeken voor de omschrijving van begrippen: ik vind dat eerlijk gezegd nog niet zo’n gek criterium. In ieder geval lijkt een heldere omschrijving of definitie van begrippen, vanuit een woordenboek of anderszins, mij onontbeerlijk. Ik vrees dat je het paard van Troje in de vorm van ruis ( ‘projecties’) binnenhaalt, juist als je daarinhet dagelijks taalgebruik als maatstaf wilt hanteren.
Dat die “ruis” een interessant onderzoeksobject kan zijn, is een ander verhaal….
En dan nu over de intuïtieve statisticus en de slakken:
Eerst de – waarschijnlijk wat overbodige – opmerking dat de al of niet intuïtieve statisticus op grond van een steekproef een bewering over de populatie wil doen. Daar zit natuurlijk altijd een marge van onzekerheid in.
Ik denk dat de meeste mensen genoegen nemen met de conclusie, dat het aantal slakken in de populatie (= de gehele tuin) waarschijnlijk zal zijn afgenomen als het aantal slakken in de steekproef (= binnen een bepaalde tijdseenheid aantal waargenomen slakken in de tuin)verminderd is. Per individu zou het criterium “voldoende afgenomen” kunnen verschillen.
Tevens kan men conluderen dat een steekproef waarin het aantal slakken 0 is, geenszins hoeft te betekenen dat het aantal slakken in de populatie ook 0 zal zijn.
Mogelijke acties:
Acceptatie van dit gegeven, maar wel de gewassen in de gaten houden, af en toe een nieuwe steekproef nemen en zonodig opnieuw op jacht gaan. Of: de kans dat er slakken in de populatie zijn achtergebleven minimaliseren door slakkenkorrels te strooien. Deze strategieën zou ik ‘realistische beheersing’ of ‘controle’ willen noemen.
Geen onzekerheid (statistische schattingen) kunnen verdragen: steekproeven als volledig irrelevant beschouwen, alleen genoegen nemen met populatiegegevens (en die zijn er niet). Cognitie: slakken zijn schadelijk voor de tuin, dus moeten alle slakken weg. Dus: tot uitputtens toe doorgaan met controleren en slakken vangen, om zo de populatie uit te roeien.
Hier hebben we dus te maken met de dwangneuroot, die geen onzekerheid kan verdragen, en die – in mijn ervaring -slecht vatbaar is voor cognities als: de laatste slak is de slak die nog in de struiken zit. Wat beter werkt is: dwangmatig controleren proberen terug te dringen (gedrag als uitgangspunt nemen) en leren inzien dat adequate slakkenbestrijding goed genoeg is om de tuin nietkaal te laten vreten. Zo kon je vruchteloze discussies over laatste, of aller- aller-laatste slakken omzeilen.
Er schiet me nog een ander voorbeeld van de mens als intuïtieve statisticus binnen: ‘one-trial-learning’, generalisatie, vaak op grond van een traumatische ervaring.
Bijvoorbeeld: een vrouw die in haar jeugd seksueel misbruikt is door haar vader: ‘geen enkele man is te vertrouwen’. Of: iemand die ooit misselijk werd in een autobus en daaruit de conclusie trekt dat autobussen als vervoermiddel vermeden moeten worden.
Dus: onterechte conclusies over de populatie op grond van één steekproef (of soms meerdere).
18-08-2008, 21:06 geschreven door John L. Horowitz Reacties (0)
16-08-2008
Willem Kuiper schreef op 8 augustus 2008:
Waarom laten jullie je inspireren door ontwikkelingen uit de natuurkunde en niet uit de scheikunde? Als leek lijkt het mij dat er duidelijker verbanden zijn met de scheikunde of ligt dat te dicht bij elkaar om nieuwe inzichten op te doen?
John antwoordt op diezelfde dag:
Ik realiseer me dat het verhaal completer wordt wanneer ik de reden vertel, waarom ik denk dat psychologie iets van de natuurkunde kan leren.
In dat vak had in de afgelopen eeuw een gigantische omwenteling plaats die thans voortduurt. Er heerst daar momenteel trouwens ook een malaisegevoel onder veel theoretici. Het vak maakte een dermate grote en snelle ontwikkeling door dat nu een soort depressie lijkt op te treden: hebben we wel iets bereikt? Of maakten we een pas op de plaats, maar dan met een lange omweg? Zit achter deze wereld niet een geheel andere, die we nog niet kennen?
Ik heb het idee dat dit zo de vragen zijn waar men in die kring mee kampt.
Interessant is dat een deel van een oude discussie terugkeert: de beroemde tussen Niels Bohr en Albert Einstein. Laatstgenoemde vond het maar niks, dat men gebruik moest maken van de waarschijnlijkheidsleer om de positie van elementaire deeltjes aan te geven. Einstein verloor weliswaar deze strijd ten gunste van het pragmatisme: zolang de berekeningen kloppen, nemen we de theorieën voor waar aan. Zo ongeveer verweerde Bohr zich.
Maar de essentie van dat onbehagen was daarmee blijkbaar toch niet weggepoetst en keert nu terug. De inhoud van die discussie is meegegroeid met de huidige stand van zaken. In die tussenliggende 85 is namelijk ontzettend veel gebeurd!
Intussen zorgde de natuurkunde voor een andere manier van denken over de relaties tussen oorzaken en gevolgen, over de grenzen van ons kennen en over de mogelijkheid om het verloop van processen te voorspellen. Zaken die voor de psychologie niet minder belangrijk zijn. Ik denk dat veel vakgenoten nog denkwijzen gebruiken uit de periode van Newton, de man die door zijn bijdrage aan de toenmalige natuurkunde model staat voor wat we thans de klassieke natuurkunde noemen. Die denktrant overschreed het gebied van de fysica verre. In de vroegere psychologie kom je Sigmund Freud tegen. In de klassieke psychoanalyse vind je dat starre denken in termen van oorzaken en gevolgen terug.
Die klassieke traditie blijkt te zijn gefundeerd op een bepaald type proces: stabiele processen. In de loop der tijd ging men zien dat er daarnaast ook andere processen bestaan. Het gaat om non-lineaire processen, die instabiel zijn. Een voorbeeld van een instabiel proces uit onze directe omgeving:
Op een bepaalde weg kan de verkeersintensiteit gedurende lange tijd toenemen, zonder problemen te veroorzaken. Bij het toenemen van de verkeersintensiteit ontstaat op den duur dan een instabiele situatie. Dat wordt duidelijk, wanneer het verkeer bijvoorbeeld nog slechts 1 % in intensiteit toeneemt. Als direct gevolg daarvan ontstaan dan plotseling files, die er voorheen nooit waren.
Ik denk dat veel psychologische processen zich beter als non-lineaire processen laten beschrijven. Daarmee dient dan afstand te worden genomen van de klassieke natuurkunde als “rolmodel” voor het denken over psychologische processen.
16-08-2008, 19:48 geschreven door John L. Horowitz Reacties (0)
Antwoord van John op Roos de Klerk-Swart, op 9 augustus 2008.
Bijgewerkt op 13 augustus.
Deze brief heeft betrekking op die van Roos van 4 augustus 2008
Ik neem jouw brief door.
Als ik refereer aan het opstel “een theoretische verkenning in de psychologie” van juli 2008, noem ik dat hieronder “mijn stuk”.
Het bouwen van een standaardmodel voor de psychologie is een ver verwijderd doel. Je vindt de trouw aan dit doel terug in de strakke methodologie, waarin deze weg wordt voorbereid.
Dichterbij liggen enkele vermoedens voor de kortere termijn. Ik noem:
het symmetrie principe dat het in de praktijk goed lijkt te doen. Ik moet nog uitzoeken of dit een bruikbaar vertrekpunt, dan wel een empirische bevinding betreft;
het vermoeden dat schaalgrootte een belangrijker functie vervult dan wij ons veelal realiseren en dat we daar op een weinig geschoolde manier mee omgaan;
het vermoeden dat er een veel voorkomende neiging bestaat om bij het beoordelen van gedrag een hoger – “rijker” – schaaltype te hanteren, dan verantwoordbaar is. Dit leidt tot een grote belangstelling voor het denken in de nominale schaal, een relatief onbekend gebied. In mijn stuk wordt in dit verband verwezen naar scalars of scalairen;
het vermoeden dat het begrip van permanente fluctuaties een nuttige toevoeging aan de gereedschapskist kan betekenen. Dit bestaat vermoedelijk uit voortdurende schommelingen ten opzichte van de achtergrond en van de verzameling waartoe een waarneming als element kan behoren. Mogelijk horen hier ook fluctuaties in kansschattingen bij. Dit onderwerp dient nog geheel op zijn houdbaarheid te worden onderzocht.
Het sociaalpsychologisch uitgangspunt lijkt me beter hanteerbaar, dan het individueel-psychologische. Dit heeft te maken met het vertrekpunt: pogen om ons in de psychologie te laten inspireren door wat de natuurkunde voortbracht[1].
Bij deze benadering is eigenlijk geen plaats voor intentionaliteit en individuele motivatie. Interessant vind ik dat ik dit uitgangspunt in het verdere gebruik vooralsnog niet mis. Het lijkt er zelfs op dat het personalistische uitgangspunt een minder profijtelijk uitgangspunt is dan het sociaalpsychologische. Maar mogelijk behoudt de individuele benadering tevens haar bestaansrecht.
Ik beschik niet over de relevante tekst, maar meen me Harry S. Sullivan te herinneren “het individu is een toevallige verzameling van eigenschappen.” Bij hem lag het accent op het groepsmatige in het ontstaan van gedrag.
Ik verkies de sociaalpsychologische benadering vooral vanuit de overweging dat gedrag zich dan gemakkelijker laat ordenen als een verzameling van feiten en mogelijkheden.
Daarnaast beschouw ik intentionaliteit, keuzemogelijkheid, doelgerichtheid en motivatie als een probleem dat langs de klassieke – individualistische denktrant – minder succesvol blijkt dan men menigmaal hoopte en soms nog steeds gelooft. Dat maakt het gemis kleiner, indien wij deze begrippen voorlopig weglaten. Het probleem van “vrije” keuzemogelijkheid is in dit stadium trouwens nog niet goed op te lossen, zelfs al kiest men het individualistische uitgangspunt. Wel worden er via andere wegen vorderingen gemaakt. Denk daarbij aan recente neuropsychologische experimenten of onderzoek naar diergedrag. Waarmee ik het individualistische uitgangspunt overigens niet wil afserveren. Door een gevormde traditie wordt er mijns inziens meer van die klassieke benadering verwacht, dan er uitkomt. Voor ons doel lijkt het – althans in dit stadium - minder geschikt.
Ik denk met deze relativering jouw visie te honoreren.
Zowel voor de theoreticus alsook voor de clinicus is onze theoretische exercitie van betekenis, daar het immers gaat om een visie op ons eigen gedrag. Tijdens een behandeling wordt immers naar de meest effectieve techniek gezocht die de cliënt als gereedschap dient voor het inrichten van zijn verdere leven. Hier ontmoeten theoretici en practici elkaar in gedeeltelijk gemeenschappelijke doelstellingen.
Mijns inziens is het begrip individu het best op te vatten als de kleinste zich gedragende eenheid. Het individu zit hier noodzakelijkerwijs aan vast: hij is immers zelf die kleinste eenheid. De grenzen van die eenheid zijn vaak niet dezelfde als die van zijn gedrag. Veel mensen richten zich immers overmatig op anderen en laten zich beïnvloeden door anderen. Ook de tijdsgrenzen reiken verder dan het “nu” van het individu.
Nog in de jaren tachtig overlegde ik nog weleens met mijn vroegere leraar Duits van de middelbare school. Dit feit wordt pas vermeldenswaard als je weet dat die man toen al zo’n twintig jaar dood was.
Er was slechts één individu: John. Die leraar bestond natuurlijk al lang niet meer. Is op grond van het bovenstaande te stellen dat ik dus een hallucinant persoon ben? Of dat ik “boodschappen uit de andere wereld” kreeg, zoals het “medium” Jomanda dat stelt?
Ik mis het zelfinzicht om het met de eerste conclusie eens te zijn. Dus: misschien. Geruststellend is in dezen vooral dat het immers tot ieders alledaagse mogelijkheden behoort om de grenzen van het eigen individu te overschrijden. Dat gebeurt altijd en overal. Hier grijpt Watzlawick’s bewering aan dat je niet-niet kunt communiceren. Dat hangt immers niet alleen van die ene persoon, maar mede van andere mensen af en van hun perceptie van die persoon.
Meermalen hoorde ik mensen ruzie maken of iets uitpraten met een gestorvene. Zelfs het tijdstip van overlijden werd iemand ooit nagedragen: “zij is er mooi op tijd tussenuit geknepen!”. Waarna een uitbarsting van woede volgde.
Hier stuiten we op een belangrijke bron voor het in stand houden van ondeugdelijke cognities zoals we die tegenkomen in astrologie, handlezen, godsdiensten en zo meer.
Een mooie taak voor de psychotherapeut om hier de bezem door te halen, lijkt me. Het is de vraag of dit al voldoende de aandacht van de psycholoog heeft. Weet jij het antwoord?
Over de verstrengeling van de begrippen “situatie” en “omgeving” het volgende.
Het gaat hier niet zomaar om het slordige gebruik van vaststaande begrippen en vereist een uitvoeriger toelichting.
Ik stuit uiteraard op de vraag, wat kennis is. Denk hierbij aan de oude tegenstelling tussen idealisme en realisme in de filosofie. Filosofische formuleringen poog ik zoveel mogelijk te vermijden. De taal speelt daar vaak een te belangrijke rol. Dat houdt het risico in, dat het bedoelde substraat onvoldoende wordt gecontroleerd op inhoud en betekenis. Daardoor verwordt het dan soms tot louter wisselgeld en de gebruikers hebben van beide kanten het gevoel dat ze het over hetzelfde hebben. Dat kan ten onrechte zijn.
Ik bewerk dit onderwerp zoveel mogelijk via afzonderlijke pragmatische veronderstellingen en formuleer zoveel mogelijk in termen van gedrag.
Ik denk dat er pas sprake is van een zinvolle uitspraak, indien er voldoende afstand bestaat tussen twee afzonderlijke beweringen.
Die afstand tussen de beweringen onderling is bijvoorbeeld 0 in de bewering: “Jan is Jan en hij doet zoals hij doet”. De argumentatiekracht is daarmee eveneens 0. Zou je denken.
Nu ontstaat een belangrijke vraag naar de minimale afstand tussen twee beweringen, wil daar een inhoudelijke bewering aan te ontlenen zijn. Deze probleemstelling is geïnspireerd op het Heisenbergse onzekerheidsprincipe:
Heisenbergs principe stelt onder meer een grens aan de nauwkeurigheid van metingen. Neem bijvoorbeeld de verbetering die de elektronenmicroscoop opleverde ten opzichte van de gewone lichtmicroscoop. Dat wordt veroorzaakt doordat elektronen een kortere golflengte hebben dan het zichtbare licht. Door die kortere golflengte wordt het waarnemingsraster kleiner. Binnen die grens is geen waarneming mogelijk. Daarnaast stelde Heisenberg voor dat men niet gelijktijdig plaats en impuls van een deeltje kan bepalen.
We kunnen ons afvragen of dit ook geldt voor de permanente fluctuaties die we menen waar te nemen in het gedrag. Dat zou een waarnemingsgrens en een beslissingslimiet inhouden, die niet overschreden kan worden. Misschien moet daar aan toegevoegd worden: komt men wel binnen dat minimumgebied, dan vervalt de mogelijkheid om tot houdbare conclusies te komen die de kennis van het substraat vergroten.
Anderzijds opent dit echter de mogelijkheid om eigen invullingen (“projecties” zou men vroeger zeggen) of communicaties van een heel andere orde aan te brengen. Dit dient te worden uitgezocht.
Er ontstaat nu een hypothese die er als volgt uitziet: naarmate de ‘argumentatieruimte’ (term bedacht voor het verbaliseren van wat hierboven werd gesteld) kleiner wordt, ontstaat er meer ruis en tevens een mogelijkheid om irrelevante of andersoortige verbanden aan te brengen.
Dat zo’n bewering (“Jan is Jan, ……) toch gedaan wordt kan betekenen dat de ander daarmee wordt uitgenodigd om Jan te beoordelen op een lager schaaltype:
beoordeel Jan’s gedragingen als afzonderlijke scalairen die dus onderling geen verband houden. Kies de beoordelingsschaal zodanig laag, dat er geen vectoren zijn aan te wijzen en er dus geen richting met conclusies aan kan worden toegekend.
Met andere woorden: neem zijn gedrag als uniciteit, zonder causaliteit of richting.
Indien dit inderdaad blijkt, dan stuiten we hier op een nieuwe categorie in de wisselwerking tussen mensen, die bij Watzlawick c.s. niet voorkomt.
Ik vermoed dat er nog veel onverklaarde fenomenen in de communicatie voorkomen, die thans mogelijk ten onrechte als ruis worden aangeduid, maar bij nader inzien toch informatie blijken te bevatten. Het onderzoeken waard!
Wij veronderstellen dat, een gesproken tekst rijker is aan inhoud, naarmate de afstand tussen de afzonderlijke elementen onderling groter is. Wordt de marge kleiner dan neemt de kans toe dat we met ruis te maken hebben. Daarnaast zagen we zojuist dat V = 0 wel degelijk informatie kan bevatten.
Op dit moment lijkt het verstandig te stellen dat we de afstand tussen afzonderlijke betekeniselementen (misschien voortaan aanduiden als “semanten”?) groot moeten houden, misschien zelfs te maximaliseren. Dit alles dient te worden uitgezocht.
Daarin past niet zozeer dat we begrippen gebruiken die in het gebruik – niet zozeer in het woordenboek – momenten van overlapping kennen.
Dit is mijn toelichting op het afraden om vaak gecontamineerde begrippen als “situatie” en “beleving” te gebruiken.
Door te stellen dat die begrippen “slordig” gebruikt worden, lijk je als maatstaf te hanteren wat het woordenboek of de dictionaire aangeeft. Dat is een andere maatstaf dan te zien hoe mensen dat in het dagelijks taalgebruik hanteren. Aan dat laatste geef ik de voorkeur. Dat bespaart discussies hoe het eigenlijk hoort en wat goed of fout is. Een hele winst!
Het formuleren van axioma’s had bij het begin van mijn onderzoek een functie. Ik deel jouw mening, dat het die functie nu niet meer heeft. Het zette destijds een paar kaders uit om te kunnen beginnen. Ik denk dat het tijd wordt om die axioma’s niet langer een belangrijke functie te geven.
Aan het axioma over het altijd actief zijn houd ik nu hoogstens de stelling over: het individu is de kleinste bron van gedrag. Daar hebben we het al over gehad en is daarmee niet nieuw. Evenmin discutabel zoals jij terecht stelde.
Jouw bedenking dat alle gedrag bestaat uit complexiteiten en non-lineaire processen lijkt mij eveneens terecht. De oorspronkelijke formulering stamt uit de tijd dat ik dit onderwerp net ontdekte. Er bestaat inderdaad twijfel over dat dit inderdaad het enig mogelijke type gedrag is. waarschijnlijk komen ook lineaire processen voor.
Je vraagt je af :
Hangt het onderscheid tussen simpel, lineair gedrag en complex, non-lineair gedrag niet af van het niveau waaropje een gebeurtenis/systeem bekijkt?
Volgens mij hangt het niet alleen van het waarnemingsniveau af maar vormt het een eigenschap van het substraat. Het gaat volgens mij niet alleen om het niveau van beschouwen, want het heeft belangrijke consequenties. In mijn stuk verwijs ik naar Freud als psychologisch rolmodel voor het toepassen van het klassieke causaliteitsmodel, zoals voorbereid door Galilei, Descartes en Newton in de natuurkunde.
Eén consequentie daarvan is dat de door Freud aangebrachte eenvoud in causale structuur zich niet empirisch laat bevestigen. Blijkbaar zit de mens anders in elkaar.
Het onderwerp tijdbeleving ligt even stil. Jouw opmerking hierover kan nog van nut blijken.
Over de mens als intuïtief statisticus het volgende.
Het zoeken naar slakken kan daarbij model staan voor dit onderwerp:
vanuit de waarneming van slechts enkele slakken moet je beslissen over de mate waarin het zichtbare gebied iets zegt over de grotere verzameling die je niet hebt gezien. Wijst hun aanwezigheid op meer slakken in het niet-onderzochte gebied? Met andere woorden: hoe is de verhouding van de steekproef tot de populatie?
hoe groot is de kans dat er slakken in een bepaald gebied zijn achtergebleven in de rest van de struik op plant, op grond van de afname van de slakkendichtheid in de steekproef?
Het leerproces verloopt interessant: heel langzaam leerde ik slakken vinden. Daarbij kom ik “false positives” en “false negatives” tegen, waardoor het kwadrant van beslissingsmogelijkheden ontstaat, bekend uit de informatietheorie. Al lerend treedt dan optimalisatie op, waardoor het aantal positieve treffers toeneemt en foute keuzen afnemen.
Je kunt volgens mij stellen dat deze situatie specifiek een beroep doet op statistische schattingen. Daarmee is niet de vraag beantwoord, hoe groot de reikwijdte is van dit aspect van het gedragsmatig functioneren.
Een paar vragen naar aanleiding van het bovenstaande:
ligt hier een wortel voor het ontstaan van dwangmatigheid?
Zijn in zo’n geval de cognities zo opgebouwd, dat daarin geen plaats is voor tolerantie?
Probeert men permanente fluctuaties uit te bannen? Dat vooronderstelt dat deze in de wisselwerking tussen mensen een manipuleerbare rol spelen; dat moet nog worden aangetoond. Ik vermoed dat dit het geval is.
Hoe kun je afleren er van uit te gaan, dat je “alle slakken uit jouw tuin kunt verwijderen”? Dat betekent: leren leven met de stelling: “de laatste slak is de slak die nog in de struiken zit”. Een deugdelijke cognitie, ook toepasbaar in ander verband.
Is er überhaupt plaats voor kans, waarschijnlijkheid en onzekerheid of houdt men bij voorkeur aan cognities vast als juist/onjuist, waar/niet waar? Met andere woorden: gebruikt men uitsluitend een digitaal beslissingsysteem, terwijl een waarschijnlijkheidsmodel hier adequater ware?
[1] Bij het opnieuw doorlezen lijkt dit een bruikbaar vertrekpunt, maar kan verder op elk moment verlaten worden: het gaat ons immers om de studie van gedrag.