Theoretische Psychologie
een fenomenologisch onderzoek; op zoek naar een overkoepelende theorie voor gedrag
Inhoud blog
  • commentaar van John op krantenartikel; 16 december 2010
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    18-08-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    Roos de Klerk-Swart schrijft:

    Dit is een reactie op het stuk van John, dd. 9 augustus, bijgewerkt op 13 augustus 2008.

     

    Ik denk toch dat het individueel-psychologische uitgangspunt onmisbaar zal blijken te zijn. Als je een theorie over menselijk gedrag wilt formuleren, kun je m.i. niet heen om begrippen als motivatie en intentionaliteit. Maar dat zal moeten blijken (of niet).

     

    Van Harry Stack Sullivan is de uitspraak: “We exist in relationships, not as individuals”. Het geloof in het bestaan van unieke individuen beschouwde hij als ‘the mother of all illusions’.

    Ik vind het nogal extreme uitspraken/opvattingen, minstens zo eenzijdig als die van Freud.

    H.S.S. zette zich sterk af tegen Freud en diens causaliteitsprincipe. Bovendien was hij als psychiater zeer gekant tegen Kraepelin’s diagnostische constructie.

    Je ‘afzetten tegen’ heeft het risico dat je terecht komt aan de andere kant van wat waarschijnlijk een continuüm is.

    Inmiddels zijn we er wel achter dat erfelijkheids- en omgevingsfactoren beide belangrijke determinanten van gedrag zijn. Het syndroom van Down wordt niet veroorzaakt door incompetente ouders, maar de omgeving is wel van invloed op de ontwikkeling van een Down-kind.

    Of H.S.S. ook het begrip ‘toeval’in zijn definitie heeft gehanteerd weet ik niet, maar het begrip ‘toeval’ lijkt me sowieso problematisch en tot onvruchtbare discussies leidend.

     

    Bij je stelling dat ‘de grenzen van die eenheid (het individu) vaak niet hetzelfde zijn als die van zijn gedrag, en dat ook de tijdsgrenzen verder reiken dan het ‘nu’’, zou ik wel enige kanttekeningen willen plaatsen.

    In je voorbeelden denk ik te zien, dat je het eigenlijk over factoren van buitenaf  (stimuli) hebt, waar je meent met grensoverschrijdende activiteiten van het individu zelf te maken te hebben. Jouw overleg met de overleden leraar Duits is m.i. gedrag dat zich in het hier en nu afspeelt, geïnspireerd door het contact dat je met hem had toen hij nog leefde (stimulus/-i plus herinnering). Dit gedrag vindt plaats binnen de individu John Horowitz., in het hier en nu (als je nu met hem zou overleggen).

    Ook het ruziemaken met of verwijten maken aan een gestorvene is gedrag dat zich in het hier en nu afspeelt.

    Ik denk niet dat je een hallucinant persoon bent, tenzij je van mening bent/was dat je leraar werkelijk aanwezig was in de betreffende situatie. Op grond van je contacten met de leraar toen hij nog leefde, kon je voorspellen wat hij, in je latere overleg met hem, zou vertellen of adviseren. Deze gedachten, herinneringen of fantasieën zou ik niet willen zien als overschrijding van (tijds-)grenzen van het individu.

     

    De vraag of e.e.a een belangrijke bron voor het in stand houden van ondeugdelijke cognities is, kan ik op grond van het bovenstaande niet beantwoorden, omdat ik vraagtekens heb bij je uitgangspunten. En hierbij zie ik nog een probleem: wat is het criterium voor ondeugdelijkheid? Is ‘ondeugdelijk’ hetzelfde als: ‘onjuist, aantoonbaar niet waar’? Of is het: ‘niet toetsbaar’?

     

    Wat betreft het als maatstaf hanteren van woordenboeken voor de omschrijving van begrippen: ik vind dat eerlijk gezegd nog niet zo’n gek criterium. In ieder geval lijkt een heldere omschrijving of definitie van begrippen, vanuit een woordenboek of anderszins, mij onontbeerlijk. Ik vrees dat je het paard van Troje in de vorm van ruis ( ‘projecties’) binnenhaalt, juist als je daarin het dagelijks taalgebruik als maatstaf wilt hanteren.

    Dat die “ruis” een interessant onderzoeksobject kan zijn, is een ander verhaal….

     

    En dan nu over de intuïtieve statisticus en de slakken:

     

    Eerst de – waarschijnlijk wat overbodige – opmerking dat de al of niet intuïtieve statisticus op grond van een steekproef een bewering over de populatie wil doen. Daar zit natuurlijk altijd een marge van onzekerheid in.

    Ik denk dat de meeste mensen genoegen nemen met de conclusie, dat het aantal slakken in de populatie (= de gehele tuin) waarschijnlijk zal zijn afgenomen als het aantal slakken in de steekproef (= binnen een bepaalde tijdseenheid aantal waargenomen slakken in de tuin)  verminderd is. Per individu zou het criterium “voldoende afgenomen” kunnen verschillen.

    Tevens kan men conluderen dat een steekproef waarin het aantal slakken 0 is, geenszins hoeft te betekenen dat het aantal slakken in de populatie ook 0 zal zijn.

    Mogelijke acties:

    • Acceptatie van dit gegeven, maar wel de gewassen in de gaten houden, af en toe een nieuwe steekproef nemen en zonodig opnieuw op jacht gaan. Of: de kans dat er slakken in de populatie zijn achtergebleven minimaliseren door slakkenkorrels te strooien. Deze strategieën zou ik ‘realistische beheersing’ of ‘controle’ willen noemen.
    • Geen onzekerheid (statistische schattingen) kunnen verdragen: steekproeven als volledig irrelevant beschouwen, alleen genoegen nemen met populatiegegevens (en die zijn er niet). Cognitie: slakken zijn schadelijk voor de tuin, dus moeten alle slakken weg. Dus: tot uitputtens toe doorgaan met controleren en slakken vangen, om zo de populatie uit te roeien.

    Hier hebben we dus te maken met de dwangneuroot, die geen onzekerheid kan verdragen, en die – in mijn ervaring -  slecht vatbaar is voor cognities als: de laatste slak is de slak die nog in de struiken zit. Wat beter werkt is: dwangmatig controleren proberen terug te dringen (gedrag als uitgangspunt nemen) en leren inzien dat adequate slakkenbestrijding goed genoeg is om de tuin niet  kaal te laten vreten. Zo kon je vruchteloze discussies over laatste, of aller- aller-laatste slakken omzeilen.

     

    Er schiet me nog een ander voorbeeld van de mens als intuïtieve statisticus binnen: ‘one-trial-learning’, generalisatie, vaak op grond van een traumatische ervaring.

    Bijvoorbeeld: een vrouw die in haar jeugd seksueel misbruikt is door haar vader: ‘geen enkele man is te vertrouwen’. Of: iemand die ooit misselijk werd in een autobus en daaruit de conclusie trekt dat autobussen als vervoermiddel vermeden moeten worden.

    Dus: onterechte conclusies over de populatie op grond van één steekproef (of soms meerdere).

    Roos

     

    16-08-2008

     


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    18-08-2008, 21:06 geschreven door John L. Horowitz
    Reacties (0)
    16-08-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    Willem Kuiper schreef op 8 augustus 2008:

    Waarom laten jullie je inspireren door ontwikkelingen uit de natuurkunde en niet uit de scheikunde?  Als leek lijkt het mij dat er duidelijker verbanden zijn met de scheikunde of ligt dat te dicht bij elkaar om nieuwe inzichten op te doen?

     

    John antwoordt op diezelfde dag:

    Ik realiseer me dat het verhaal completer wordt wanneer ik de reden vertel, waarom ik denk dat psychologie iets van de natuurkunde kan leren.

    In dat vak had in de afgelopen eeuw een gigantische omwenteling plaats die thans voortduurt. Er heerst daar momenteel trouwens ook een malaisegevoel onder veel theoretici. Het vak maakte een dermate grote en snelle ontwikkeling door dat nu een soort depressie lijkt op te treden: hebben we wel iets bereikt? Of maakten we een pas op de plaats, maar dan met een lange omweg? Zit achter deze wereld niet een geheel andere, die we nog niet kennen?

    Ik heb het idee dat dit zo de vragen zijn waar men in die kring mee kampt.

    Interessant is dat een deel van een oude discussie terugkeert: de beroemde tussen Niels Bohr en Albert Einstein. Laatstgenoemde vond het maar niks, dat men gebruik moest maken van de waarschijnlijkheidsleer om de positie van elementaire deeltjes aan te geven. Einstein verloor weliswaar deze strijd ten gunste van het pragmatisme: zolang de berekeningen kloppen, nemen we de theorieën voor waar aan. Zo ongeveer verweerde Bohr zich.

    Maar de essentie van dat onbehagen was daarmee blijkbaar toch niet weggepoetst en keert nu terug. De inhoud van die discussie is meegegroeid met de huidige stand van zaken. In die tussenliggende 85 is namelijk ontzettend veel gebeurd!

     

    Intussen zorgde de natuurkunde voor een andere manier van denken over de relaties tussen oorzaken en gevolgen, over de grenzen van ons kennen en over de mogelijkheid om het verloop van processen te voorspellen. Zaken die voor de psychologie niet minder belangrijk zijn. Ik denk dat veel vakgenoten nog denkwijzen gebruiken uit de periode van Newton, de man die door zijn bijdrage aan de toenmalige natuurkunde model staat voor wat we thans de klassieke natuurkunde noemen. Die denktrant overschreed het gebied van de fysica verre. In de vroegere psychologie kom je Sigmund Freud tegen. In de klassieke psychoanalyse vind je dat starre denken in termen van oorzaken en gevolgen terug.

    Die klassieke traditie blijkt te zijn gefundeerd op een bepaald type proces: stabiele processen. In de loop der tijd ging men zien dat er daarnaast ook andere processen bestaan. Het gaat om non-lineaire processen, die instabiel zijn. Een voorbeeld van een instabiel proces uit onze directe omgeving:

    Op een bepaalde weg kan de verkeersintensiteit gedurende lange tijd toenemen, zonder problemen te veroorzaken. Bij het toenemen van de verkeersintensiteit ontstaat op den duur dan een instabiele situatie. Dat wordt duidelijk, wanneer het verkeer bijvoorbeeld nog slechts 1 % in intensiteit toeneemt. Als direct gevolg daarvan ontstaan dan plotseling files, die er voorheen nooit waren.

     

    Ik denk dat veel psychologische processen zich beter als non-lineaire processen laten beschrijven. Daarmee dient dan afstand te worden genomen van de klassieke natuurkunde als “rolmodel” voor het denken over psychologische processen.

    Vandaar die belangstelling voor de natuurkunde.

     


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    16-08-2008, 19:48 geschreven door John L. Horowitz
    Reacties (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    Antwoord van John op Roos de Klerk-Swart, op 9 augustus 2008.

    Bijgewerkt op 13 augustus.

     

    Deze brief heeft betrekking op die van Roos van 4 augustus 2008

     

    Ik neem jouw brief door.

    Als ik refereer aan het opstel “een theoretische verkenning in de psychologie” van juli 2008, noem ik dat hieronder “mijn stuk”.

     

    Het bouwen van een standaardmodel voor de psychologie is een ver verwijderd doel. Je vindt de trouw aan dit doel terug in de strakke methodologie, waarin deze weg wordt voorbereid.

    Dichterbij liggen enkele vermoedens voor de kortere termijn. Ik noem:

    1. het symmetrie principe dat het in de praktijk goed lijkt te doen. Ik moet nog uitzoeken of dit een bruikbaar vertrekpunt, dan wel een empirische bevinding betreft;
    2. het vermoeden dat schaalgrootte een belangrijker functie vervult dan wij ons veelal realiseren en dat we daar op een weinig geschoolde manier mee omgaan;
    3. het vermoeden dat er een veel voorkomende neiging bestaat om bij het beoordelen van gedrag een hoger – “rijker” – schaaltype te hanteren, dan verantwoordbaar is. Dit leidt tot een grote belangstelling voor het denken in de nominale schaal, een relatief onbekend gebied. In mijn stuk wordt in dit verband verwezen naar scalars of scalairen;
    4. het vermoeden dat het begrip van permanente fluctuaties een nuttige toevoeging aan de gereedschapskist kan betekenen. Dit bestaat vermoedelijk uit voortdurende schommelingen ten opzichte van de achtergrond en van de verzameling waartoe een waarneming als element kan behoren. Mogelijk horen hier ook fluctuaties in kansschattingen bij. Dit onderwerp dient nog geheel op zijn houdbaarheid te worden onderzocht.

     

    Het sociaalpsychologisch uitgangspunt lijkt me beter hanteerbaar, dan het individueel-psychologische. Dit heeft te maken met het vertrekpunt: pogen om ons in de psychologie te laten inspireren door wat de natuurkunde voortbracht[1].

    Bij deze benadering is eigenlijk geen plaats voor intentionaliteit en individuele motivatie. Interessant vind ik dat ik dit uitgangspunt in het verdere gebruik vooralsnog niet mis. Het lijkt er zelfs op dat het personalistische uitgangspunt een minder profijtelijk uitgangspunt is dan het sociaalpsychologische. Maar mogelijk behoudt de individuele benadering tevens haar bestaansrecht.

    Ik beschik niet over de relevante tekst, maar meen me Harry S. Sullivan te herinneren “het individu is een toevallige verzameling van eigenschappen.” Bij hem lag het accent op het groepsmatige in het ontstaan van gedrag.

     

    Ik verkies de sociaalpsychologische benadering vooral vanuit de overweging dat gedrag zich dan gemakkelijker laat ordenen als een verzameling van feiten en mogelijkheden.

    Daarnaast beschouw ik intentionaliteit, keuzemogelijkheid, doelgerichtheid en motivatie als een probleem dat langs de klassieke – individualistische denktrant – minder succesvol blijkt dan men menigmaal hoopte en soms nog steeds gelooft. Dat maakt het gemis kleiner, indien wij deze begrippen voorlopig weglaten. Het probleem van “vrije” keuzemogelijkheid is in dit stadium trouwens nog niet goed op te lossen, zelfs al kiest men het individualistische uitgangspunt. Wel worden er via andere wegen vorderingen gemaakt. Denk daarbij aan recente neuropsychologische experimenten of onderzoek naar diergedrag. Waarmee ik het individualistische uitgangspunt overigens niet wil afserveren. Door een gevormde traditie wordt er mijns inziens meer van die klassieke benadering verwacht, dan er uitkomt. Voor ons doel lijkt het – althans in dit stadium - minder geschikt.

    Ik denk met deze relativering jouw visie te honoreren.

     

    Zowel voor de theoreticus alsook voor de clinicus is onze theoretische exercitie van betekenis, daar het immers gaat om een visie op ons eigen gedrag. Tijdens een behandeling wordt immers naar de meest effectieve techniek gezocht die de cliënt als gereedschap dient voor het inrichten van zijn verdere leven. Hier ontmoeten theoretici en practici elkaar in gedeeltelijk gemeenschappelijke doelstellingen.

     

    Mijns inziens is het begrip individu het best op te vatten als de kleinste zich gedragende eenheid. Het individu zit hier noodzakelijkerwijs aan vast: hij is immers zelf die kleinste eenheid. De grenzen van die eenheid zijn vaak niet dezelfde als die van zijn gedrag. Veel mensen richten zich immers overmatig op anderen en laten zich beïnvloeden door anderen. Ook de tijdsgrenzen reiken verder dan het “nu” van het individu.

    Nog in de jaren tachtig overlegde ik nog weleens met mijn vroegere leraar Duits van de middelbare school. Dit feit wordt pas vermeldenswaard als je weet dat die man toen al zo’n twintig jaar dood was.

    Er was slechts één individu: John. Die leraar bestond natuurlijk al lang niet meer. Is op grond van het bovenstaande te stellen dat ik dus een hallucinant persoon ben? Of dat ik “boodschappen uit de andere wereld” kreeg, zoals het “medium” Jomanda dat stelt?

    Ik mis het zelfinzicht om het met de eerste conclusie eens te zijn. Dus: misschien. Geruststellend is in dezen vooral dat het immers tot ieders alledaagse mogelijkheden behoort om de grenzen van het eigen individu te overschrijden. Dat gebeurt altijd en overal. Hier grijpt Watzlawick’s bewering aan dat je niet-niet kunt communiceren. Dat hangt immers niet alleen van die ene persoon, maar mede van andere mensen af en van hun perceptie van die persoon.

    Meermalen hoorde ik mensen ruzie maken of iets uitpraten met een gestorvene. Zelfs het tijdstip van overlijden werd iemand ooit nagedragen: “zij is er mooi op tijd tussenuit geknepen!”. Waarna een uitbarsting van woede volgde.

     

    Hier stuiten we op een belangrijke bron voor het in stand houden van ondeugdelijke cognities zoals we die tegenkomen in astrologie, handlezen, godsdiensten en zo meer.

    Een mooie taak voor de psychotherapeut om hier de bezem door te halen, lijkt me. Het is de vraag of dit al voldoende de aandacht van de psycholoog heeft. Weet jij het antwoord?

     

    Over de verstrengeling van de begrippen “situatie” en “omgeving” het volgende.

    Het gaat hier niet zomaar om het slordige gebruik van vaststaande begrippen en vereist een uitvoeriger toelichting.

    Ik stuit uiteraard op de vraag, wat kennis is. Denk hierbij aan de oude tegenstelling tussen idealisme en realisme in de filosofie. Filosofische formuleringen poog ik zoveel mogelijk te vermijden. De taal speelt daar vaak een te belangrijke rol. Dat houdt het risico in, dat het bedoelde substraat onvoldoende wordt gecontroleerd op inhoud en betekenis. Daardoor verwordt het dan soms tot louter wisselgeld en de gebruikers hebben van beide kanten het gevoel dat ze het over hetzelfde hebben. Dat kan ten onrechte zijn.

    Ik bewerk dit onderwerp zoveel mogelijk via afzonderlijke pragmatische veronderstellingen en formuleer zoveel mogelijk in termen van gedrag.

     

    Ik denk dat er pas sprake is van een zinvolle uitspraak, indien er voldoende afstand bestaat tussen twee afzonderlijke beweringen.

    Die afstand tussen de beweringen onderling is bijvoorbeeld 0 in de bewering: “Jan is Jan en hij doet zoals hij doet”. De argumentatiekracht is daarmee eveneens 0. Zou je denken.

    Nu ontstaat een belangrijke vraag naar de minimale afstand tussen twee beweringen, wil daar een inhoudelijke bewering aan te ontlenen zijn. Deze probleemstelling is geïnspireerd op het Heisenbergse onzekerheidsprincipe:

    Heisenbergs principe stelt onder meer een grens aan de nauwkeurigheid van metingen. Neem bijvoorbeeld de verbetering die de elektronenmicroscoop opleverde ten opzichte van de gewone lichtmicroscoop. Dat wordt veroorzaakt doordat elektronen een kortere golflengte hebben dan het zichtbare licht. Door die kortere golflengte wordt het waarnemingsraster kleiner. Binnen die grens is geen waarneming mogelijk. Daarnaast stelde Heisenberg voor dat men niet gelijktijdig plaats en impuls van een deeltje kan bepalen.

     

    We kunnen ons afvragen of dit ook geldt voor de permanente fluctuaties die we menen waar te nemen in het gedrag. Dat zou een waarnemingsgrens en een beslissingslimiet inhouden, die niet overschreden kan worden. Misschien moet daar aan toegevoegd worden: komt men wel binnen dat minimumgebied, dan vervalt de mogelijkheid om tot houdbare conclusies te komen die de kennis van het substraat vergroten.

    Anderzijds opent dit echter de mogelijkheid om eigen invullingen (“projecties” zou men vroeger zeggen) of communicaties van een heel andere orde aan te brengen. Dit dient te worden uitgezocht.

     

    Er ontstaat nu een hypothese die er als volgt uitziet: naarmate de ‘argumentatieruimte’ (term bedacht voor het verbaliseren van wat hierboven werd gesteld) kleiner wordt, ontstaat er meer ruis en tevens een mogelijkheid om irrelevante of andersoortige verbanden aan te brengen.

     

    Dat zo’n bewering (“Jan is Jan, ……) toch gedaan wordt kan betekenen dat de ander daarmee wordt uitgenodigd om Jan te beoordelen op een lager schaaltype:

    beoordeel Jan’s gedragingen als afzonderlijke scalairen die dus onderling geen verband houden. Kies de beoordelingsschaal zodanig laag, dat er geen vectoren zijn aan te wijzen en er dus geen richting met conclusies aan kan worden toegekend.

    Met andere woorden: neem zijn gedrag als uniciteit, zonder causaliteit of richting.

     

    Indien dit inderdaad blijkt, dan stuiten we hier op een nieuwe categorie in de wisselwerking tussen mensen, die bij Watzlawick c.s. niet voorkomt.

    Ik vermoed dat er nog veel onverklaarde fenomenen in de communicatie voorkomen, die thans mogelijk ten onrechte als ruis worden aangeduid, maar bij nader inzien toch informatie blijken te bevatten. Het onderzoeken waard!

     

    Wij veronderstellen dat, een gesproken tekst rijker is aan inhoud, naarmate de afstand tussen de afzonderlijke elementen onderling groter is. Wordt de marge kleiner dan neemt de kans toe dat we met ruis te maken hebben. Daarnaast zagen we zojuist dat V = 0 wel degelijk informatie kan bevatten.

     

    Op dit moment lijkt het verstandig te stellen dat we de afstand tussen afzonderlijke betekeniselementen (misschien voortaan aanduiden als “semanten”?) groot moeten houden, misschien zelfs te maximaliseren. Dit alles dient te worden uitgezocht.

    Daarin past niet zozeer dat we begrippen gebruiken die in het gebruik – niet zozeer in het woordenboek – momenten van overlapping kennen.

    Dit is mijn toelichting op het afraden om vaak gecontamineerde begrippen als “situatie” en “beleving” te gebruiken.

    Door te stellen dat die begrippen “slordig” gebruikt worden, lijk je als maatstaf te hanteren wat het woordenboek of de dictionaire aangeeft. Dat is een andere maatstaf dan te zien hoe mensen dat in het dagelijks taalgebruik hanteren. Aan dat laatste geef ik de voorkeur. Dat bespaart discussies hoe het eigenlijk hoort en wat goed of fout is. Een hele winst!

     

    Het formuleren van axioma’s had bij het begin van mijn onderzoek een functie. Ik deel jouw mening, dat het die functie nu niet meer heeft. Het zette destijds een paar kaders uit om te kunnen beginnen. Ik denk dat het tijd wordt om die axioma’s niet langer een belangrijke functie te geven.

    Aan het axioma over het altijd actief zijn houd ik nu hoogstens de stelling over: het individu is de kleinste bron van gedrag. Daar hebben we het al over gehad en is daarmee niet nieuw. Evenmin discutabel zoals jij terecht stelde.

     

    Jouw bedenking dat alle gedrag bestaat uit complexiteiten en non-lineaire processen lijkt mij eveneens terecht. De oorspronkelijke formulering stamt uit de tijd dat ik dit onderwerp net ontdekte. Er bestaat inderdaad twijfel over dat dit inderdaad het enig mogelijke type gedrag is. waarschijnlijk komen ook lineaire processen voor.

     

    Je vraagt je af :

    Hangt het onderscheid tussen simpel, lineair gedrag en complex, non-lineair gedrag niet af van het niveau waarop je een gebeurtenis/systeem bekijkt?

    Volgens mij hangt het niet alleen van het waarnemingsniveau af maar vormt het een eigenschap van het substraat. Het gaat volgens mij niet alleen om het niveau van beschouwen, want het heeft belangrijke consequenties. In mijn stuk verwijs ik naar Freud als psychologisch rolmodel voor het toepassen van het klassieke causaliteitsmodel, zoals voorbereid door Galilei, Descartes en Newton in de natuurkunde.

    Eén consequentie daarvan is dat de door Freud aangebrachte eenvoud in causale structuur zich niet empirisch laat bevestigen. Blijkbaar zit de mens anders in elkaar.

     

    Het onderwerp tijdbeleving ligt even stil. Jouw opmerking hierover kan nog van nut blijken.

     

    Over de mens als intuïtief statisticus het volgende.

    Het zoeken naar slakken kan daarbij model staan voor dit onderwerp:

    1. vanuit de waarneming van slechts enkele slakken moet je beslissen over de mate waarin het zichtbare gebied iets zegt over de grotere verzameling die je niet hebt gezien. Wijst hun aanwezigheid op meer slakken in het niet-onderzochte gebied? Met andere woorden: hoe is de verhouding van de steekproef tot de populatie?
    2. hoe groot is de kans dat er slakken in een bepaald gebied zijn achtergebleven in de rest van de struik op plant, op grond van de afname van de slakkendichtheid in de steekproef?

     

    Het leerproces verloopt interessant: heel langzaam leerde ik slakken vinden. Daarbij kom ik “false positives” en “false negatives” tegen, waardoor het kwadrant van beslissingsmogelijkheden ontstaat, bekend uit de informatietheorie. Al lerend treedt dan optimalisatie op, waardoor het aantal positieve treffers toeneemt en foute keuzen afnemen.

     

    Je kunt volgens mij stellen dat deze situatie specifiek een beroep doet op statistische schattingen. Daarmee is niet de vraag beantwoord, hoe groot de reikwijdte is van dit aspect van het gedragsmatig functioneren.

    Een paar vragen naar aanleiding van het bovenstaande:

    1. ligt hier een wortel voor het ontstaan van dwangmatigheid?
    2. Zijn in zo’n geval de cognities zo opgebouwd, dat daarin geen plaats is voor tolerantie?
    3. Probeert men permanente fluctuaties uit te bannen? Dat vooronderstelt dat deze in de wisselwerking tussen mensen een manipuleerbare rol spelen; dat moet nog worden aangetoond. Ik vermoed dat dit het geval is.
    4. Hoe kun je afleren er van uit te gaan, dat je “alle slakken uit jouw tuin kunt verwijderen”? Dat betekent: leren leven met de stelling: “de laatste slak is de slak die nog in de struiken zit”. Een deugdelijke cognitie, ook toepasbaar in ander verband.
    5. Is er überhaupt plaats voor kans, waarschijnlijkheid en onzekerheid of houdt men bij voorkeur aan cognities vast als juist/onjuist, waar/niet waar? Met andere woorden: gebruikt men uitsluitend een digitaal beslissingsysteem, terwijl een waarschijnlijkheidsmodel hier adequater ware?


    [1] Bij het opnieuw doorlezen lijkt dit een bruikbaar vertrekpunt, maar kan verder op elk moment verlaten worden: het gaat ons immers om de studie van gedrag.


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    16-08-2008, 19:33 geschreven door John L. Horowitz
    Reacties (0)
    13-08-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    Enkele opmerkingen over het stuk van John:

     

    “Een theoretische verkenning in de psychologie”

     

    van Roos de Klerk-Swart, opgetekend op 4 augustus 2008

     

    Allereerst: een interessante gedachte om, geïnspireerd door de natuurkunde / quantumfysica, te proberen tot een unificerende psychologische theorie te komen!

     

    Bij het stuk heb ik de volgende opmerkingen:

     

    • De stelling dat : “ Het sociaalpsychologische uitgangspunt geschikter lijkt dan het individueel-psychologische ” vraagt om nadere uitwerking en onderbouwing. Door individueel gedrag op te vatten als een toevalsgreep uit de verzameling…etc. wordt wel veel aan het toeval toegeschreven. Hoe zit het met doelgericht, gemotiveerd gedrag? Of heb ik het niet goed begrepen en zit je met deze opmerking op een ander denkniveau of zelfs in een andere dimensie?

    Het individueel gerichte, personalistische uitgangspunt wordt als onbevredigend ervaren, omdat b.v. begrippen als “situatie”en “beleving” verstrengeld zouden zijn.

    M.i. zijn deze begrippen niet verstrengeld, maar worden ze in de praktijk onvoldoende van elkaar onderscheiden. Het lijkt mij een omweg en complicerend om, vanwege een slordig gebruik van begrippen, uit te wijken naar een ander uitgangspunt (het sociaal psychologische), temeer daar je, zij het op een ander niveau, toch weer terechtkomt bij het individueel-psychologische.

    Waarschijnlijk heb je voor je keuze meer redenen dan in je stuk beschreven, dat zou verder uitgewerkt / verduidelijkt moeten worden.

     

    • Bij het eerste axioma: je kunt discussiëren over de stelling dat het individu altijd  actief is. Natuurlijk is het individu zelfs in zijn slaap actief, maar dan wel op een ander niveau. Verder kan het individu meer of minder actief zijn. M.i. kan dit axioma in zijn huidige formulering onvruchtbare discussies oproepen.

    Wat vind je ervan om de goeie ouwe term “gedrag” in dit axioma op te nemen? Zoals Watzlawick stelde, kan een mens niet niet-communiceren. Evenzo kan een mens zich niet niet-gedragen. Dus misschien zoiets als: ‘Bij het individu is altijd sprake van gedrag’?

     

    • Tweede axioma; geheel mee eens.

     

    • Bij het derde axioma: Voltrekt alle gedrag zich werkelijk volgens complexiteiten, m.a.w. is er altijd sprake van non-lineariteit? 

    Voorbeeld: je prikt jezelf per ongeluk met een speld. Gedrag: je vinger/hand in een reflex terugtrekken, waarbij bloed vloeit: een simpel, causaal verband, lijkt mij.

    Als je op micro-niveau gaat kijken, is de zaak complex(er). Er is activiteit van afferente en efferente zenuwbanen, pijnreceptoren, hersenen, het bloedvat en de stolling van het bloed, terugkoppeling van allerlei mechanismen als de stolling voltooid is etc. M.a.w. dezelfde kleine gebeurtenis heeft, op dit niveau bekeken, complexe gevolgen.

    Is er, m.b.t. gedrag, eigenlijk wel sprake van een echte tegenstelling tussen simpel-lineair en complex non-lineair ?Hangt het onderscheid tussen simpel, lineair gedrag en complex, non-lineair gedrag niet af van het niveau waarop  je een gebeurtenis/systeem bekijkt?

     

    Tot slot een kleine gedachtenassociatie m.b.t. de twee begrippen ‘(on)deelbaarheid van het individu’ en ‘tijdbeleving’: ik moest denken aan ‘dissociatie’ zoals b.v. bij de dissociatieve identiteitsstoornis (v/h multipele persoonlijkheidsstoornis). Dissociatie is een begrip dat ook uitgebreid in de hypnoseliteratuur voorkomt, o.a. bij tijdsbeleving. De tijdsbeleving in een hypnotische trance kan aanmerkelijk verschillen van die tijdens waakbewustzijn, maar dat wist je waarschijnlijk al.

     

     


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    13-08-2008, 00:00 geschreven door John L. Horowitz
    Reacties (0)
    29-07-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

     

     

    Een theoretische verkenning in de psychologie

     

    24 juli 2008

     

     

     

    INHOUD:

     

    Inleiding. 1

    Methodologie. 1

    Enkele inspirerende onderwerpen uit de natuurkunde. 2

    Standaardmodel 2

    Atoom en individu. 2

    Stabiliteit en chaos. 2

    Simpliciteit 3

    schaalgrootte. 4

    Onzekerheidsprincipe. 4

    Relativistische visie op gelijktijdigheid. 4

    Een standaardmodel voor de psychologie. 5

    schaaltypen. 6

    Schaalgrootte. 7

    Permanente fluctuaties. 7

    Onderwerpen die te weinig body hebben om ze op papier te zetten: 8

    literatuur 8

     

    Inleiding

     

    In deze verkenning gaan wij na, in hoeverre een paar ideeën uit de natuurkunde aan de algemene theorievorming in de psychologie kunnen bijdragen. Zie ook: Horowitz2006 en het commentaar daarop van Schoutens[1])2007.

    Methodologie

    Deze methode dient gekwalificeerd als fenomenologisch en staat voorin de empirische cyclus (De Groot1961).  Zij kent een naoorlogse traditie in de Utrechtse School, met coryfeeën als Buytendijk en Langeveld (Dehue1990). Destijds leidde dat tot veel metafysica (zie bijvoorbeeld Luypen1961). Ons onderzoek kan hoogstens veronderstellingen, vermoedens, ideeën en misschien een enkele toetsbare hypothese opleveren.

     

    Wij passen een principe van symmetrie toe. Vragen als “wat maakt de mens uniek”? worden vermeden. Steeds worden naast voordelen ook nadelen gezocht.

    Enkele inspirerende onderwerpen uit de natuurkunde

    Daar de natuurkunde ver gevorderd is in het kwantificeren en afbakenen van haar onderzoeksobjecten, zoeken we daar inspiratie voor ons eigen vak. Bovendien maakte de natuurkunde een stormachtige ontwikkeling door. Daar kunnen wij ons voordeel mee doen.

     

    Het denken volgens het klassiek natuurkundige model wordt door Störig2004 als volgt samengevat:

    De fysica van de 19de eeuw en alle daarop gefundeerde filosofie berustte op de volgende grondstellingen. ……Men aanvaardde een streng determinisme, een nergens onderbroken, strikt causale samenhang van alle natuurverschijnselen.……Al deze aannamen staan vanaf begin 20ste eeuw op losse schroeven.

    Störig, p. 598.

     

    In 1900 publiceert Max Planck over onderzoek dat het begin van de quantumfysica inluidt. In de loop van die eeuw ondergaan het determinisme en het strikt causale denken ingrijpende veranderingen. Vijf jaar en vijftien jaar later volgen publicaties van Einstein. Hoewel zijn theorie niet direct voor de psychologie van belang is, verandert deze wel ingrijpend het wereldbeeld binnen de natuurkunde zelf.

    In 1900 publiceert Sigmund Freud zijn Traumdeutung. Daarin zien we het klassiek causale denken in volle omvang.

     

    Standaardmodel

    In de natuurkunde wordt gezocht naar een unificerende theorie voor de quantumfysica en relativiteitstheorie.

    Volgens sommige natuurkundigen zou de snaartheorie in staat zijn om als standaardmodel te fungeren (o.a. Verlinde2006). Anderen menen echter dat dit slechts een wiskundige exercitie betreft, die aan de natuurkunde weinig bijdraagt (o.a. Van Den Brand2004).

    Atoom en individu

    Deze begrippen betekenen hetzelfde: ondeelbaar. Voor beide geldt echter tevens, dat er van ondeelbaarheid geen sprake is.

    Het atoom kent een eigen structuur met een veelheid aan deeltjes en krachten. Met de intree van de deeltjesfysica trad een nieuwe schaalverkleining op en blijkt een verdere onderverdeling mogelijk

     

    Voor het individu geldt dat het zich allerminst als een ondeelbare eenheid gedraagt. Met fMRI scans wordt dit bovendien zichtbaar.

    Zo’n onderverdeling als voor het atoom, bestaat in de psychologie niet. Dat verklaart dat bij de leek zowel eigenschappen van het individu zelf, alsook omgevingsfactoren vaak dooreengemengd worden. Wel kent men in de taal collectief aanvaarde indelingen, zoals “de wil”, “het geweten” of “het verstand”. Die zijn echter meer aan de taal, dan aan het waargenomen gedrag gebonden.

    Stabiliteit en chaos

    Het klassieke beeld van de natuurkunde hield in dat men zich richtte op stabiele processen die werden ontleed in eenvoudiger componenten. Deze zouden zich gedragen volgens een strikt causale ordening. Indien de beginwaarden van de parameters bekend zijn, dan zou de toekomst in principe te voorspellen zijn. Ook omgekeerd kan men vanuit het nu terugrekenen naar de beginsituatie.

     

    Een recentere ontwikkeling – ingezet in de jaren zestig van de vorige eeuw - houdt in dat er onderzoek wordt verricht naar processen die op de rand van instabiliteit verkeren en eventueel tot chaospatronen kunnen leiden. Deze worden complexiteiten genoemd. Daarmee werden ondermeer kustlijnen, boomgroei of de patroonvorming op de schilden van schildpadden tot onderwerp voor natuurkundig onderzoek.

    Duidelijk werd dat veel van de vroegere theorieën blijken gebaseerd op te eenvoudige premissen. De meteorologie wordt in dit verband vaak genoemd als het begin van deze nieuwe ontwikkeling.

     

    Wij zijn vertrouwd met het denken in stabiele systemen, die tot redelijk voorspelbare uitkomsten leiden. Maar er bestaan ook instabiele toestanden, die uitlopen op “chaos” (Gleick1989, Lewin1993):

     

    Unpredictable behaviour occurring in response to precisely deterministic laws. An essential feature of a chaotic system is that a small change in the initial conditions of an experiment (or of a situation in the real world) may have a very large influence on the outcome of the experiment. This means that what are called ‘predictive errors’ resulting from the imprecision of our knowledge about the initial conditions of the system get bigger as time passes, until, beyond a certain point, we cannot predict how the situation will develop at all.

    ……The fundamental feature of chaotic (that is, non-linear) systems is that if two identical systems are given slightly different nudges [stoten, duwtjes] (or if the same system starts out from the same place twice, in two very slightly different ways), the differences between them diverge exponentially fast.

    John Gribbin, 1998, p. 88-9.

     

    Gribbin1998 stelt dat er bij niet-chaotische situaties weliswaar ook afwijkingen [errors] optreden, maar dat deze in verhouding zijn met het verloop van de tijd, waardoor het toch mogelijk is om voorspellingen te doen. Het betreft dan uitsluitend lineaire processen. Dat maakt het cruciale verschil uit tussen chaotisch en niet-chaotisch gedrag.

     

    We kunnen ons afvragen in hoeverre chaotische toestanden in natuurkundige zin, ook een rol spelen in de psychologie.

     

    Bijna tegengesteld aan de complexiteit is de simpliciteit.

    It is the faith that nature operates according to simple rules, and that we humans can find those rules and set them down in mathematical form, usually on single sheets of paper.

    Kenneth Ford2004; p. 59

     

    Simpliciteit

    Dit begrip vormt mogelijk eveneens een aandachtpunt voor de psychologie. We kunnen ons namelijk de vraag stellen: hoe gedraagt men zich te midden van structuren die niet te bevatten zijn? Verloopt gedrag in zo’n geval volgens eenvoudige parameters? Wat zijn de positieve en negatieve aspecten daarvan? Een punt van aandacht.

    schaalgrootte

    Belangrijk voor de psychologie kan weleens de schaalgrootte – ook wel korrelgrootte genoemd – betekenen.

    In de natuurkunde is men er aan gewend dat er bij verschillende schaalgrootten specifieke regels gelden. Zo heeft zwaartekracht in de deeltjesfysica geen functie. Anderzijds werken veel kwantumfysische principes niet bij opschaling naar de direct waarneembare wereld.

    In de film “Star Trek” wordt dit principe bewust overtreden. Wat op deeltjesniveau geldt – entanglement (verstrengeling) - is in de film toegepast op complete personen. Een van de personages kan daardoor tijdloos worden overgebracht naar een andere planeet: “beam me up, Scotty!”

     

    Scalars of schaalinvariante maten zijn:

    a quantity, such as mass, length, or speed, whose only property is magnitude; a number.

    Science dictionary, 2005.

     

    Scalars kunnen niet worden ingepast in een causaal model. Vergelijk dit ter verduidelijking met vectoren: deze hebben naast grootte tevens een richting.

    Gutenberg en Richter[2] verrichtten onderzoek naar de relatie tussen de grootte en de frequentie van aardbevingen. Kleine bevingen blijken vaker voor te komen dan grote. Bij het uitzetten van hun grootte tegen hun frequentie in een log-log diagram verkrijgt men een rechte lijn. Dit wijst er op dat hier sprake is van schaalinvariantie (Gribbin2004, Gallos2006).

    Een consequentie hiervan is dat de kans dat er zich bijvoorbeeld bij de Andreasbreuk in Californië opnieuw een aardschok voordoet met dezelfde magnitude van 1906, een maand na die gebeurtenis even groot of klein is, als over een eeuw.

     

    Een ander voorbeeld van een schaalinvariante grootheid is de kustlijn van Noorwegen (Gribbin2004). Men kan zich deze voorstellen als oneindig kronkelend, naarmate men de schaal kleiner neemt.

    Onzekerheidsprincipe

    Sedert Werner Heisenberg in 1927 het onzekerheidsprincipe voorstelde, betekende dat een breuk met het klassiek deterministische denken, dat gebaseerd was op de natuurkunde van vooral Newton.

    Heisenberg toonde aan dat het niet mogelijk is om gelijktijdig plaats en impuls[3] van een quantumdeeltje te bepalen. Er bestaat een berekenbare ondergrens die principieel niet overschreden kan worden. Zie bijvoorbeeld: Zeilinger2005.

     

    Voor de psychologie lijkt het aantrekkelijk om zo’n onzekerheidsprincipe in de theorie in te bouwen. Daarmee wordt namelijk beter aangesloten bij de ervaring dat voorspellen van gedrag veel ingewikkelder en minder succesvol blijkt, dan menigmaal wordt aangenomen.

    Relativistische visie op gelijktijdigheid

    In de speciale relativiteitstheorie verlaat Einstein1905 het idee dat er één klokketijd bestaat die voor alle waarnemers die ten opzichte van elkaar bewegen, identiek zou zijn. Dit verschijnsel onttrekt zich overigens aan de menselijke maat, daar zich dit pas manifesteert bij onderling astronomisch hoge snelheden.

    In het gedeelte over de betekenis voor de psychologie worden factoren genoemd die het beeld van constantie aantasten. Dit leidt tot quasi-relativistische verschijnselen op vele gebieden van ons functioneren.

     

     

    We schakelen nu over naar de mogelijke betekenis van het bovenstaande voor de psychologie.

    Een standaardmodel voor de psychologie

    Het klinkt aantrekkelijk om naar een unificerende theorie in de psychologie te zoeken.

    Zo’n theorie zal dan ook een positieve invloed uitoefenen op de cognitieve gedragstherapie. Dat past immers bij het idee dat mensen vaak in moeilijkheden verkeren als gevolg van verkeerde cognities hoe het leven in elkaar steekt. Dit vormt een directe schakel tussen theorie en de klinische praktijk.

     

    Voor de clinicus is het individueel gerichte, personalistische uitgangspunt om gedrag te beschrijven naar ons idee niet altijd bevredigend. De gebruikte begrippen zijn soms namelijk onderling verstrengeld. Dat geldt bijvoorbeeld vaak voor de begrippen “situatie” en “beleving”.

     

    Het sociaalpsychologische uitgangspunt lijkt geschikter dan het individueel-psychologische. Individueel gedrag is daarbij dan op te vatten als een toevalsgreep uit de verzameling van mogelijke en feitelijk waargenomen gedragingen.

     

    Wij stellen een paar punten voor die misschien het begin van een model kunnen vormen en poneren deze als axioma’s. Deze punten worden geformuleerd vanuit het individu. Dat lijkt strijdig met het door ons gekozen, sociaalpsychologische uitgangspunt. Hier geldt echter, dat het individu de kleinste eenheid is die gedrag voortbrengt.

    Heeft dit punt consequenties voor de cognitievorming van het individu? Kan deze paradox tot verwarring leiden die soms behandeling behoeft?

     

    Wij stellen voor:

    1.         Het individu is altijd actief;

     

    2          Het individu treedt ordenend op.

    Bijzondere aandacht verdient de taal. Taal wordt gezien als één manier om te ordenen, zij het een zeer prominente. Dat heeft wellicht evolutionaire overlevingswaarde voor het individu en voor de groep. Het symmetrieprincipe volgend dient te worden nagegaan in hoeverre in het taalidioom ook verwarrende cognities zijn ingebouwd.

    Talen kennen onderling verschillen in de wijze van ordenen van het gedrag. Dit leidt er dan soms toe, dat de “verklarende” kracht die aan een bewering wordt toegekend, terugkeert naar de taal: “zo zegt men dat nu eenmaal in deze taal”. Het is zaak om deze cirkelgang te vermijden.

    Bij toepassing van het symmetrieprincipe stellen we dat er aan taalstructuren een nuttige, naast ook een vertroebelende functie dient te worden toegekend.

     

    Tot een geheel ander ordenend principe behoort bijvoorbeeld de Gestaltpsychologie. Deze houdt zich bezig met constanties in de waarneming waardoor gedrag mogelijk, in ieder geval vergemakkelijkt wordt. Hierin vindt men echter nauwelijks aanknopingspunten voor de voortdurende verandering die er in gedrag optreedt.

     

    3.         gedrag voltrekt zich volgens complexiteiten

    Dit heeft consequenties voor het zoeken naar causale verbanden, ook op individueel niveau.

    Complexiteit impliceert immers nonlineariteit. Dat maakt het voorspellen of terugrekenen in de tijd om oorzaken aan te wijzen moeilijker dan het klassieke causaliteitsmodel suggereerde.

    schaaltypen

    Mensen zijn voortdurend met elkaar en met de dingen om hen heen bezig en vormen zich meningen over elkaar. Daarbij valt op dat er veel ordinale of intervalschalen (De Groot1961) worden gebruikt, vaak zelfs intervalschalen met een vast nulpunt. Dit wordt dan soms gedaan op grond van de steekproef: N = Niemand.

     

    Zeldzaam is daarentegen het gebruik van een nominale schaal. Wij lijken moeite te hebben met het denken in dit schaaltype. Liever hanteren we hogere schaaltypen, waarschijnlijk omdat deze tot “diepere” inzichten en holistische panorama’s leiden.

    “gôh, jij hebt helemaal geen gezicht om Gozelinde te heten”;

    “ben jij in Weesp geboren? Had ik nou nooit achter je gezocht”.

    “niemand gedraagt zich zo gek als jij”.

    Iets dichter op onze huid, dus riskanter: “met zo’n IQ kan Wim nooit naar de havo”.

    Er zit vaak veel ruimte tussen wat voor grote groepen is vastgesteld en wat dit voor het individu betekent. Wij vermoeden dat dit door de psycholoog veelal cognitief wordt opgevangen door de statistische spreiding in het dagelijks gebruik te onderschatten. Daardoor schijnen de gevonden waarden immers gemakkelijker toepasbaar op het individu. De vakman zou dan hetzelfde doen wat wij bij de leek menen te zien: streven naar het beoordelen volgens een hoger schaaltype dan realistisch is.

    Het overgaan naar een armer schaaltype kan weleens een ander licht werpen op de wijze waarop de clinicus met testresultaten anders kan omgaan. Of is dit juist een manier om te begrijpen hoe de clinicus altijd al werkt?

    Wij stellen voor om de blik vooral te richten op de nominale schaal, de scalars in de natuurkunde. Het lijkt het onderzoeken waard of daarmee ook psychotherapeutische doelen gediend kunnen worden.

     

    Wij weten niet wat de herkomst van dit streven naar een hoger schaaltype is. Gaat het om een culturele ontwikkeling, ontstaan tijdens de Renaissance en Verlichting? Is het een gevolg van shaping, wegens het ervaren succes van de “diepe” inzichten en causale relaties die opschaling op de korte termijn oplevert? Indien dat zo is dan volgt daar uit dat men duidelijk minder last heeft van de falende verbanden die dit op langere termijn met zich meebrengt. Mogelijk een gevolg van het feit dat fictieve verbanden snel worden gelegd. Dat de gevonden relaties onjuist zijn, blijkt pas later of blijft ook op termijn onzichtbaar. Mensen zijn immers slechte terugblikkers.

     

    Zoals wij “mindfulness” begrijpen (Hellemans en Bögels2008) propageert deze stroming de nominale schaal een belangrijker plaats te doen innemen.

     

    Men kan zich afvragen of het gebruik van een te hoog schaaltype tot psychopathologie kan leiden.

    Schaalgrootte

    Een belangrijke gedragsvariabele lijkt de schaalgrootte. Hierin wordt vaak snel gewisseld, soms zelfs binnen eenzelfde gesproken zin. We denken dat bij uiteenlopende schalen ook verschillende gedragspatronen passen en dat dit een belangrijke functie vervult in het dagelijks leven, waarschijnlijk ook in de wisselwerking tussen mensen. Indien dat juist blijkt, dan dient gevoeligheid voor schaalgrootte een rol te spelen in vaardigheidstrainingen.

     

    We vermoeden dat dit punt een belangrijke rol speelt met betrekking tot de tijdsduur en het feitelijk gebruiken van tijd.

    Denk bijvoorbeeld aan de autorijder die de beschikbare ruimte van de veiligheidszones verbruikt. Daarbij ontstaat een verkleining in de tijdschaal: hij moet op iedere situatie razendsnel reageren om zich te handhaven. De afstanden en daarbij behorende tijdseenheden worden verkleind. Er lijkt een discrepantie tussen deze schaalverkleining en de schaalvergroting die optreedt door de risico’s die van deze rijwijze het directe gevolg zijn. Deze schaalwijziging heeft grote emotionele impact.

    Hoewel haar dissertatie niet over schaalwijziging gaat, verwijzen we naar Jolieke Mesken2006, in verband met emoties in het verkeer.

    Permanente fluctuaties

    Tijdens het gedragsmatig functioneren zijn er gelijktijdig veel cerebrale systemen actief met uiteenlopende taken en waarschijnlijk ook met een eigen tijdschaal. We sluiten in dezen aan bij Klaus Mainzer2002:

    Complex systems that consist of many interacting elements, such as gases and liquids, or organisms and populations, may exhibit separate temporal developments in each of their numerous component systems. The complete state of a complex system is therefore determined by statistical distribution functions of many individual states.

    Mainzer, 2002, p. XIV-XIV, introduction

     

    Iedere situatie is in feite nieuw en eenmalig. Aangeleerde gewoonten en constantiemechanismen – denk aan de Gestaltvorming in de waarneming - bevorderen continuïteit in ons functioneren, maar kunnen niet model staan voor de vele fluctuaties die gedrag kenmerkt.

     

    Er zijn hulpmiddelen die een gevoel van constantie in stand houden. De taal neemt daarin een belangrijk aandeel, zeker op schrift. Maar taal is meer dan geschreven tekst en wat in het woordenboek staat. Ons gaat het om het dagelijks spreken, in alle situaties die het menselijk functioneren bestrijken[4]. Dan zien we in de taal weerspiegeld wat zich ook overigens in het gedrag voltrekt. Er treden voortdurend fluctuaties op in onder meer:

    1. de wijze waarop de taal wordt gehanteerd. Er treden vaak kleine veranderingen op in de betekenis van woorden; in de grammatica vindt men tijdens het spreken verschuivingen in onderwerp en andere variabelen; de opstelling in de tijd of de groep waaraan men zichzelf of anderen toe rekent.
    2. de schaalgrootte. Dit wordt vooral duidelijk bij het debatteren. Er treden dan fluctuaties op in korte- en langetermijn perspectieven, in individuele en momentane, groepsmatige tegenover universele geldigheidsverklaringen.
    3. de tijd. Het verleden is geen gepasseerd station, maar kan vanuit het nu permanent gewijzigd worden. Dat kan bijvoorbeeld in ijkmoment (“dat gebeurde in 2001”) of in tijdsspanne (“zó lang kan dat nooit geduurd hebben).

     

    Om dit te kunnen waarnemen is het nodig om de waarnemingsschaal te verkleinen tot delen van een enkele gesproken zin. Tevens treden er voortdurend reparaties op om toch enige constantie te bereiken.

     

    Wij vermoeden dat er twee ruimten zijn, waarin de permanente fluctuaties optreden:

    1. een variabele lijkt gelijktijdig een element te kunnen uitmaken van meerdere verzamelingen.
    2. de achtergrond, waartegen de figuur (Gestalt) figureert. Mensen lijken in staat om snel van achtergrond te wisselen of (aspecten van) de figuur toe te kennen aan een andere verzameling. Dat vormt een bron voor verwarring en desoriëntatie. Daarnaast biedt het echter ook mogelijkheden tot het oplossen van obstakels.

    Hier lijkt humor aan te grijpen, door de ander onverwacht te confronteren met een wisseling van achtergrond of verzameling. Dit gebeuren vormt ook de basisvoorwaarde voor het creëren van nieuwe inzichten en grotere denkruimten.

     

    Indien dit beeld juist blijkt dan kan dat consequenties hebben bij sociale vaardigheidscursussen, psychotherapeutische interventies en misschien ook bij forensische verhoormethoden.

     

    [Ik heb een visuele voorstelling op het niveau van een metafoor; voor op ons symposium]

     

    Onderwerpen die nog te weinig body hebben om ze op papier te zetten:

    1. tijdsbeleving, “duur” of “tijdsduur”.
    2. de mens als intuïtief statisticus; hoewel dit ooit het vertrekpunt was voor mijn onderzoek, is de aandacht al doende verlegd naar andere onderwerpen.

     

    literatuur

     

    1.  Brand, J.F.J. van den; (2004). Hovo-cursus aan de VU: quantummechanica.

     

    1. Dehue, T; (1990). De regels van het vak; Nederlandse psychologen en hun methodologie, 1900-1985; Van Gennep, Amsterdam.

     

    1. Einstein, A.; (1905). Zur Elektrodynamik bewegter Körper.

     

    1. Ford, Kenneth W; (2004). The quantum world, quantum physics for everyone; Harvard University Press; ISBN 0-674-01342-5.

     

    1. Gallos, Lazaros; persoonlijk gesprek op 2 mei 2006; Benjamin Levich Institute, City College of New York (deze fysicus is specialist in netwerken);

     

    1. Gleick, James; (1989). Chaos, de derde wetenschappelijke revolutie; ISBN 90-254-6628-1; Contact, Amsterdam.

     

    1. Gribbin, John; (1998). Q is for Quantum, particle physics from A to Z ; Phoenix Press; ISBN: 1-84212-604-0.

     

    1. Gribbin, John; (2004). Deep simplicity; chaos, complexity and the emergence of life; Pinguin Books.

     

    1. Groot, Adriaan D. de; (1961). Methodologie; grondslagen van onderzoek en denken in de gedragswetenschappen; Mouton, ’s-Gravenhage.

     

    1. Hellemans, Joke & Susan Bögels; (2008). De kracht van mindfulness in de ggz; De Psycholoog juli/augustus.

     

    1. Horowitz, John L.; (2006). Quantumfysica en psychologie; essay voor de cursus Quantumlessen, UvA-IIS; digitaal beschikbaar.

     

    1. Lewin, Roger; (1993). Complexiteit; het grensgebied van de chaos; oorspr. complexity: life at the edge of chaos; ISBN 90-254-0276-3; Contact.

     

    1. Luypen, W; (1961). Existentiële fenomenologie; Het Spectrum, Aula.

     

    1. Mainzer, Klaus; (2002). The little book of time; origineel: Zeit, 1999; Springer Verlag,; ISBN 0-387-95288-8.

     

    1. Mesken, Jolieke; (2006) determinants and consequences of driver’s emotions; diss. RUG; uitg. SWOV; ISBN 90-807958-8-7.

     

    1. Reber, Arthur S. & Emily Reber; (2001). The Penguin dictionary of psychology; 3rd edition.

     

    1. Science dictionary; the American heritage; (2005). Houghton Mifflin, Boston & New York; ISBN 0-618-45504-3.

     

    1. Störig, Hans Joachim; (2004). Geschiedenis van de filosofie; Het Spectrum, 26ste druk,. ISBN 90-274-7073-1; (oorspronkelijk 1959: kleine Weltgeschichte der Philosophie).

     

    1. Schoutens, Kareljan; (2007). Commentaar op het essay van J. L. Horowitz: cursus quantumfysica en psychologie ; UvA-IIS; (digitaal beschikbaar).

     

    1. Verlinde, Eric P.; (2006). Cursus kwantummechanica; UvA.

     

    1. Zeilinger, Anton; (2005). Toeval! Hoe de kwantumfysica ons wereldbeeld verandert; oorspronkelijk: Einsteins Schleier; Veen Magazines, Diemen; ISBN 90-8571-0057.

     

     

    *********



    [1] Schoutens, hoogleraar theoretische natuurkunde aan de UvA; cursusleider

    [2] Charles Richter, 1900-1985; bekend als de naamgever van de magnitudeschaal voor aardbevingen

    [3] impuls = massa × snelheid

    [4] Als experiment in het vrije veld zijn familiebijeenkomsten heel geschikt.


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    29-07-2008, 11:21 geschreven door John L. Horowitz
    Reacties (0)
    26-08-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    voorlopig geef ik mijn onderzoek de titel:

    Een voorstel voor een "standaardmodel" in de psychologie,
    gedrag opgevat als complexiteit;
    een hypothesevormende verkenning.

    In een fenomenologisch onderzoek probeer ik de ordening van menselijk gedrag zoals dat ook in de taal is terug te vinden, te verwisselen voor een ordening die beter bij gedrag past. De bestaande ordening is immers door traditie, taal en ook door religieuze ideeën gevormd.
    Vertrekkend vanuit enkele thema's uit de natuurkunde probeer ik tot een nieuwe ordening te komen.

    Als doel voor de lange termijn blijft dit streven zeker bestaan. Nu ik een eind op streek ben, buigt het onderzoek af in een andere richting: het beweegt zich naar kleinschaliger onderwerpen. Wel houd ik het zoeken naar een standaardmodel op de achtergrond als einddoel.


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    26-08-2007, 00:00 geschreven door John L. Horowitz
    Reacties (0)
    12-08-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.
    zaterdag 11 augustus 2007
    In onderstaande teksten vind u een voorlopig nog weinig samenhangende verzameling van de ideeën die zich thans vormen over het gedrag van gedrag. Mijn gedachten hierover vertonen trouwens meer coherentie, dan uit deze teksten zal blijken.

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    12-08-2007, 10:10 geschreven door John L. Horowitz
    Reacties (0)
    06-08-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    Aan de deelnemers van de HOVO-zomercursus

    “het vreemde in de natuurkunde”, augustus 2005

    Universiteit Leiden.

     

     

     

     

     

    Castricum, 1 september 2005.

     

     

    Geachte medecursisten,

     

     

    Ik gebruik deze cursus onder meer om inspiratie op te doen voor een onderwerp, dat mij al geruime tijd bezig houdt. Met dit bericht hoop ik belangstellenden te vinden, die aan dat onderwerp willen bijdragen. Daarbij ben ik op zoek naar een gesprekspartner die vooral vanuit de β-richting meedenkt.

     

    Het betreft de psychologie. Daar bestaan sedert ongeveer een halve eeuw veel empirisch gefundeerde theorieën, die op deelgebieden hun bestaansrecht bewijzen.

    Naar mijn mening ontbreekt het echter aan een theorie van hoger orde, waarin die deeltheorieën kunnen worden ingepast.

    Dit leidt er toe, dat veelgebruikte begrippen als gedrag, persoon, situatie en vele andere weliswaar vlot uitwisselbaar zijn en als verbaal “wisselgeld” dienen. Het blijven daarmee echter begrippen van een lage orde die eigenlijk nooit leiden tot verheldering. Evenmin fungeren ze als onmisbare basisbegrippen in een verhelderende theorie.

    Ik ben op zoek naar een theorie, die aan de hierboven geschetste behoefte tegemoet komt. Analoog aan de natuurkunde zoek ik naar een “Grand Unifying Theory”, “Theorie van Alles” of “Standaardmodel” voor de psychologie.

     

    Dat is een ambitieus doel. Het voordeel daarvan is ongetwijfeld, dat er nog geruime tijd werk valt te verrichten. Een ander voordeel is dat dit werk vanachter de schrijftafel kan worden verricht en gemakkelijk kan worden ingepast naast sociale verplichtingen en vakanties.

     

    Pas indien dit project enige inhoud heeft gekregen, wil ik dit in ruimere kring aan de orde stellen en bijvoorbeeld publiceren of een universitair instituut inschakelen.

     

    Als u er voor voelt om aan dit onderwerp bij te dragen en daarin samen te werken – wij zullen elkaar vooral via de elektronische post raadplegen – laat dat dan weten. Wie weet ontstaat er een vruchtbare samenwerking.

     

    Met vriendelijke groeten,

     

    John L. Horowitz,

    klinisch psycholoog, gepensioneerd

     


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    06-08-2007, 00:00 geschreven door John L. Horowitz
    Reacties (0)
    30-07-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    24-05-2007

    EEN NIEUWE ONTWIKKELING:

    In het essay over "quantumfysica en psychologie" sluit ik een verband tussen natuurkundige en gedragsmatige processen nog uit. De vergelijking speelt zich daar af op het niveau van analogie, metafoor.

    Nieuw is het vermoeden, dat er wel degelijk een inhoudelijke overeenkomst tussen beide domeinen bestaat. Dit maakt het mogelijk om ook gedrag te beschouwen als processen, die een natuurkundig karakter hebben.

    De gedachten gaan in die richting, dat gedrag is op te vatten als processen die zich als complexiteiten gedragen. Er is daarbij niet alleen sprake van multifactoriële relaties. Ook treedt er wisselwerking op tussen de betrokken factoren. Zo ontstaan fractale structuren. Essentieel daaraan is, dat de zich vormende patronen onafhankelijk zijn van de schaal – ook wel “korrelgrootte” genoemd - die men toepast.

    Deze wisselwerking leidt er toe, dat het leggen van historische verbanden en het doen van voorspellingen moeilijker verloopt, dan men in het dagelijks discours gemeenlijk aanneemt. In de psychologie is dit trouwens al lang bekend. Het verklaart mijns inziens de zeer bescheiden statistische verbanden, die er bij onderzoek gewoonlijk gevonden worden.


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    30-07-2007, 00:00 geschreven door John L. Horowitz
    Reacties (0)
    24-05-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    QUANTUMFYSICA EN PSYCHOLOGIE 
     


    ESSAY
    John L. Horowitz
    2006


    Inleiding
    Dit korte essay is geschreven in het kader van de cursus Quantumfysica aan het Instituut voor Interdisciplinaire Studies, aan de Universiteit van Amsterdam. Het behandelt een denkbare relatie tussen de quantumfysica en de psychologie.

    Een korte toelichting op deze gedragswetenschap, voor zover strikt nodig voor dit essay: psychologie onderzoekt gedragingen van mensen. Gedrag wordt hier in de eerste plaats beschouwd als losstaand van afzonderlijke individuen.

     

    Op zoek naar een “standaardmodel” voor de psychologie worden denkmodellen en hypotheses geformuleerd, die ook in de deelgebieden geldig dienen te zijn. In dit louter exploratieve stadium zijn de hypotheses uitsluitend gebaseerd op individuele ervaringen en overwegingen. Empirisch onderzoek lijkt me een wenselijk vervolg.

     

    Een vergelijking tussen beide wetenschappen kan zich op de volgende niveaus voltrekken:

    1. in de quantumfysica manifesteert zich een principe dat ook in het gedrag werkzaam lijkt. De natuurkunde treedt daarbij als inspirator op voor de psychologie, overigens zonder een vermoeden omtrent het bestaan van een gemeenschappelijk mechanisme. Deze gelijkenis voltrekt zich derhalve op louter fenomenologisch niveau;
    2. psychologie en quantumfysica ontmoeten elkaar op kentheoretisch niveau. Dat kan in principe in beide wetenschappen tot een nieuwe visie leiden. Hier is het echter uitsluitend de natuurkunde die de psychologie op ideeën brengt.

    Determinisme en kans

    1900 was een belangrijk jaar voor de natuurkunde, in mindere mate ook voor de psychologie. De quantumfysica begon immers met een publicatie van Max Planck1900.

    Sigmund Freud1900 schreef in dat jaar “Die Traumdeutung”, een belangrijke bijdrage aan de door hem ontwikkelde psychoanalyse. Het betreft een verhandeling over de veronderstelde werking van het “onbewuste”, zoals dat zou blijken uit dromen. Vanuit een zelfgerapporteerde droom wordt in de psychoanalyse op individueel niveau een causale voorgeschiedenis geconstrueerd. In de latere praktijk van de psychoanalyse zien we dat ook de toekomstige ontwikkeling van een persoon met vaak grote stelligheid wordt voorspeld.

    Dat de psychoanalyse nooit bevredigende onderzoeksresultaten opleverde, schrijf ik grotendeels toe aan het gebruik van het klassiek Newtoniaanse causaliteitsmodel. Dat blijkt ontoereikend voor het beschouwen van gedrag.

     

    Naast de quantumfysica kunnen ook andere verworvenheden van de natuurkunde aan een standaardmodel voor de psychologie bijdragen. Dit geldt mijns inziens voor theorieën over netwerkenGallos, 2006; Song, 2005, 2006 en over complexiteitenGleick, 1989.  Het voorspellen van gedrag blijkt – zeker voor het individu – een extreem moeilijke opgave. Al deze modellen vervangen het klassieke causaliteitsdenken en propageren waarschijnlijkheidsmodellen.

     

    Indien men het venster verruimt door uitspraken te doen voor welomschreven groepen van individuen, dan zijn kansmodellen al in ruime mate beschikbaar. Dit vormt danook de huidige praktijk van de psychologie. Betere statistieken komen ook voor het individu beschikbaar, naarmate men de werkzame processen en vooral ook hun onderlinge wisselwerkingen beter kent.

     

    Deze relaties functioneren op niveau 2.

    Superpositie en golffunctie

    In de Kopenhaagse interpretatie wordt voorgesteld, dat na een meting de golffunctie instort. Dit levert een zeer suggestieve gelijkenis op met gedrag. Er lijkt namelijk een groot verschil te bestaan tussen verwachtingen, hoop en voorspellingen enerzijds, tegenover de confrontatie met feiten anderzijds. Het aanvankelijk naast elkaar bestaan van diverse mogelijkheden – gelijkend op superpositie; suggestief is de “kat” van Schrödinger – leidt abrupt tot een nieuwe situatie, zodra de kans en de daarbij behorende mogelijkheden worden vervangen door een uiteindelijk feit. Deze sterke gelijkenis met het “instorten van de golffunctie” speelt zich af op niveau 1.

     

    Dit principe manifesteert zich vooral in afzonderlijke situaties van het individu. Wat binnen de ene situatie namelijk als “feit” geldt, kan in het verdere tijdsverloop alsnog hoop of toekomstfantasie – dus alsnog behorend tot de golffunctie en de kans op uiteenlopende realiseringen - blijken te behoren en zelfs terugblikkend een nieuwe betekenis krijgen. Het lijkt danook de moeite waard om na te gaan, in hoeverre mensen over adequate cognitieve technieken beschikken om deze uiteenlopende situatiestructuren uit elkaar te houden.

    Onbepaaldheidsrelaties

    Werner Heisenberg’s onzekerheids- of onbepaaldheidsrelaties bieden mijns inziens veel aanknopingspunten voor de psychologie. Deze gelijkenissen voltrekken zich op niveau 1.

     

    Gedragingen schijnen geordend als elkaar successief opvolgende eenheden. Ook in het taalgebruik vindt men deze ordening terug.

    Ieder gedrag lijkt echter uiteen te vallen in ongeteld veel onderdelen, die niet alle langs eenzelfde tijdlijn geordend zijn en met een voorlopig geschatte frequentie van omstreeks 10 per seconde verschijnen. Dat gedrag modulair is opgebouwd, werd eerder voorgesteld door Fodor1983.

     

    Voor het psychologische tijdsverloop van situaties lijkt het beeld bruikbaar van een rijdende trein. In de wagon kan men met de bewegingsrichting mee, of er tegenin lopen. De loopsnelheid in achterwaartse richting kan zelfs groter zijn dan de snelheid van de trein, over de rails gemeten. Daarmee wordt bedoeld, dat herstructurering van het verleden kan plaats vinden vanuit een later tijdstip. De tijdvector lijkt in dat geval te worden omgekeerd en in achterwaartse richting te lopen. Iets dergelijks kan zich trouwens ook naar de toekomst voltrekken. Dit heeft onder meer tot gevolg, dat het moeilijk is om gelijktijdigheden te bepalen.


     

    In 1796 werd een astronoom in Greenwich ontslagen, omdat hij de doorgang van een ster steeds ongeveer een seconde te laat vaststelde. De Duitse astronoom Bessel onderzocht dit en stelde vast dat het voor iedereen onmogelijk is om gelijktijdig twee voorvallen te constateren. (Linschoten1957).

    Deze auteur trok overigens niet dezelfde conclusie, die ik daar nu aan verbind.

     

    Een naturalistisch experiment: probeer in een stilstaande trein het moment te bepalen, waarop deze begint te rijden. Richt daarbij uw aandacht op wat zich bij u in de aanloop en daarna voltrekt. Ik voerde dit simpele experiment meermalen uit, op weg naar deze cursus. Zo werd zelfs de weg er naar toe een boeiende ontdekkingsreis!

     

    Wat zich gewoonlijk aan de directe waarneming onttrekt en middels de taal geordend en constant lijkt, vertoont met het verloop der tijd statistische strooiing in de betekenissen. Ook binnen het functioneren van eenzelfde persoon treedt grote strooiing in het gedrag op.

    Het vermoeden rijst, dat deze strooiingen de wisselwerking tussen mensen beïnvloeden en mogelijk ook het individu chronisch kunnen verwarren. Een bron voor psychopathologie?

    Indien deze fluctuaties inderdaad een rol spelen in de wisselwerking tussen mensen, dan ligt het voor de hand dat dit ook in het taalgebruik tot uiting komt. Die zoektocht is zojuist ingezet en levert nog geen resultaat op.

     

    Het lijkt, dat déjà-vu ervaringen, godsdienstige ideeën en paragnostische verschijnselen oorzakelijk kunnen worden toegeschreven aan deze strooiingsverschijnselen of zo men wil, aan de “golffunctie” van het gedrag. Indien de spreiding van de strooiing kan worden vastgesteld, kunnen er misschien grenzen van de communicatie tussen mensen of binnen het functioneren van een individu worden vastgesteld, analoog aan hetgeen Heisenberg deed voor de golflengte van elementaire deeltjes.

     

    Het lijkt dat deze fluctuaties tevens de plasticiteit in het gedrag mogelijk maken, die mensen enigermate onderscheidt van andere zoogdieren. Het begrip “bewustzijn” verwijst mogelijk naar ditzelfde verschijnsel. Statistische strooiing in het gedrag zou aldus evolutionaire overlevingswaarde kunnen hebben.

    Mogelijk geldt hier, wat de filosoof Johan Cruyff ooit stelde: “elk nadeel heb zijn voordeel”.

    Afronding

    Leentjebuur spelen bij de natuurkunde en speciaal bij de quantumfysica, werkt inspirerend en wijst misschien de weg naar een standaardmodel in de psychologie. In de vakliteratuur zijn daar meerdere voorbeelden van. Zie bijvoorbeeld Merri1995 of  Satinover2001.

    Analogieën met de onzekerheidsrelaties van Heisenberg en ook met de golffunctie van Schrödinger dringen zich voortdurend op. Is dit het begin van een “deeltjespsychologie”?

    Ten slotte: vormen de hier veronderstelde “gedragsdeeltjes” de onderliggende en verborgen laag in het gedrag, waar Sigmund Freud naar op zoek was? Een paar goede redenen om verder te zoeken.

     


     

    Literatuur

    1.      Fodor, Jerry A., the modularity of mind; an essay on faculty psychology; a Bradford Book, MIT Press, 1983.

    2.      Freud, Sigmund; Die Traumdeutung; Gesammelte Werke, Wien; 1900;

    3.      Gallos, Lazaros; persoonlijk gesprek op 2 mei 2006, Benjamin Levich Institute, City College of New York;

    4.      Gleick, James; chaos, de derde wetenschappelijke revolutie; 2de druk, 1989; oorspronkelijk: Chaos, 1987;

    5.      Linschoten, J; algemene functieleer. In: Langeveld, M.J. et al.; inleiding in de psychologie; Wolters, Groningen, 2de druk, 1957;

    6.      Merry, Uri; coping with uncertainty, insights from the new sciences of chaos, self-organization, and complexity; Praeger, Westport, Conn.; 1995;

    7.      Planck, M.; Über eine Verbesserung der Wienschen Spektralgleichung; Verhandl. dtsch. Phys.; Ges. 2, 202; 1900.

    8.      Satinover, Jeffrey; the quantum brain; John Wiley & Sons, New York, 2001;

    9.      Song, Chaoming & Shlomo Havlin & Hernán A. Makse; self-similarity of complex networks; Nature, vol. 433, January 2005;

    10.  Song, Chaoming & Shlomo Havlin & Hernán A. Makse; origins of fractality in the growth of complex networks; Nature Physics, vol. 2, April 2006.


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 2/5 - (3 Stemmen)
    24-05-2007, 00:00 geschreven door John L. Horowitz
    Reacties (0)
    Archief per week
  • 17/06-23/06 2013
  • 14/01-20/01 2013
  • 31/12-06/01 2013
  • 25/04-01/05 2011
  • 13/12-19/12 2010
  • 06/09-12/09 2010
  • 26/07-01/08 2010
  • 19/07-25/07 2010
  • 14/06-20/06 2010
  • 15/02-21/02 2010
  • 08/02-14/02 2010
  • 11/01-17/01 2010
  • 26/10-01/11 2009
  • 24/08-30/08 2009
  • 27/04-03/05 2009
  • 06/04-12/04 2009
  • 02/03-08/03 2009
  • 23/02-01/03 2009
  • 09/02-15/02 2009
  • 02/02-08/02 2009
  • 26/01-01/02 2009
  • 12/01-18/01 2009
  • 05/01-11/01 2009
  • 22/12-28/12 2008
  • 15/12-21/12 2008
  • 08/12-14/12 2008
  • 01/12-07/12 2008
  • 24/11-30/11 2008
  • 03/11-09/11 2008
  • 25/08-31/08 2008
  • 18/08-24/08 2008
  • 11/08-17/08 2008
  • 28/07-03/08 2008
  • 20/08-26/08 2007
  • 06/08-12/08 2007
  • 30/07-05/08 2007
  • 21/05-27/05 2007
    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.

    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek

    Blog als favoriet !

    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!