Theoretische Psychologie
een fenomenologisch onderzoek; op zoek naar een overkoepelende theorie voor gedrag
Inhoud blog
  • commentaar van John op krantenartikel; 16 december 2010
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    29-07-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" /> 

     

    Een theoretische verkenning in de psychologie

     

    24 juli 2008

     

     

     

    INHOUD:

     

    Inleiding. 1

    Methodologie. 1

    Enkele inspirerende onderwerpen uit de natuurkunde. 2

    Standaardmodel 2

    Atoom en individu. 2

    Stabiliteit en chaos. 2

    Simpliciteit 3

    schaalgrootte. 4

    Onzekerheidsprincipe. 4

    Relativistische visie op gelijktijdigheid. 4

    Een standaardmodel voor de psychologie. 5

    schaaltypen. 6

    Schaalgrootte. 7

    Permanente fluctuaties. 7

    Onderwerpen die te weinig body hebben om ze op papier te zetten: 8

    literatuur 8

     

    Inleiding

     

    In deze verkenning gaan wij na, in hoeverre een paar ideeën uit de natuurkunde aan de algemene theorievorming in de psychologie kunnen bijdragen. Zie ook: Horowitz2006 en het commentaar daarop van Schoutens[1])2007.

    Methodologie

    Deze methode dient gekwalificeerd als fenomenologisch en staat voorin de empirische cyclus (De Groot1961).  Zij kent een naoorlogse traditie in de Utrechtse School, met coryfeeën als Buytendijk en Langeveld (Dehue1990). Destijds leidde dat tot veel metafysica (zie bijvoorbeeld Luypen1961). Ons onderzoek kan hoogstens veronderstellingen, vermoedens, ideeën en misschien een enkele toetsbare hypothese opleveren.

     

    Wij passen een principe van symmetrie toe. Vragen als “wat maakt de mens uniek”? worden vermeden. Steeds worden naast voordelen ook nadelen gezocht.

    Enkele inspirerende onderwerpen uit de natuurkunde

    Daar de natuurkunde ver gevorderd is in het kwantificeren en afbakenen van haar onderzoeksobjecten, zoeken we daar inspiratie voor ons eigen vak. Bovendien maakte de natuurkunde een stormachtige ontwikkeling door. Daar kunnen wij ons voordeel mee doen.

     

    Het denken volgens het klassiek natuurkundige model wordt door Störig2004 als volgt samengevat:

    De fysica van de 19de eeuw en alle daarop gefundeerde filosofie berustte op de volgende grondstellingen. ……Men aanvaardde een streng determinisme, een nergens onderbroken, strikt causale samenhang van alle natuurverschijnselen.……Al deze aannamen staan vanaf begin 20ste eeuw op losse schroeven.

    Störig, p. 598.

     

    In 1900 publiceert Max Planck over onderzoek dat het begin van de quantumfysica inluidt. In de loop van die eeuw ondergaan het determinisme en het strikt causale denken ingrijpende veranderingen. Vijf jaar en vijftien jaar later volgen publicaties van Einstein. Hoewel zijn theorie niet direct voor de psychologie van belang is, verandert deze wel ingrijpend het wereldbeeld binnen de natuurkunde zelf.

    In 1900 publiceert Sigmund Freud zijn Traumdeutung. Daarin zien we het klassiek causale denken in volle omvang.

     

    Standaardmodel

    In de natuurkunde wordt gezocht naar een unificerende theorie voor de quantumfysica en relativiteitstheorie.

    Volgens sommige natuurkundigen zou de snaartheorie in staat zijn om als standaardmodel te fungeren (o.a. Verlinde2006). Anderen menen echter dat dit slechts een wiskundige exercitie betreft, die aan de natuurkunde weinig bijdraagt (o.a. Van Den Brand2004).

    Atoom en individu

    Deze begrippen betekenen hetzelfde: ondeelbaar. Voor beide geldt echter tevens, dat er van ondeelbaarheid geen sprake is.

    Het atoom kent een eigen structuur met een veelheid aan deeltjes en krachten. Met de intree van de deeltjesfysica trad een nieuwe schaalverkleining op en blijkt een verdere onderverdeling mogelijk

     

    Voor het individu geldt dat het zich allerminst als een ondeelbare eenheid gedraagt. Met fMRI scans wordt dit bovendien zichtbaar.

    Zo’n onderverdeling als voor het atoom, bestaat in de psychologie niet. Dat verklaart dat bij de leek zowel eigenschappen van het individu zelf, alsook omgevingsfactoren vaak dooreengemengd worden. Wel kent men in de taal collectief aanvaarde indelingen, zoals “de wil”, “het geweten” of “het verstand”. Die zijn echter meer aan de taal, dan aan het waargenomen gedrag gebonden.

    Stabiliteit en chaos

    Het klassieke beeld van de natuurkunde hield in dat men zich richtte op stabiele processen die werden ontleed in eenvoudiger componenten. Deze zouden zich gedragen volgens een strikt causale ordening. Indien de beginwaarden van de parameters bekend zijn, dan zou de toekomst in principe te voorspellen zijn. Ook omgekeerd kan men vanuit het nu terugrekenen naar de beginsituatie.

     

    Een recentere ontwikkeling – ingezet in de jaren zestig van de vorige eeuw - houdt in dat er onderzoek wordt verricht naar processen die op de rand van instabiliteit verkeren en eventueel tot chaospatronen kunnen leiden. Deze worden complexiteiten genoemd. Daarmee werden ondermeer kustlijnen, boomgroei of de patroonvorming op de schilden van schildpadden tot onderwerp voor natuurkundig onderzoek.

    Duidelijk werd dat veel van de vroegere theorieën blijken gebaseerd op te eenvoudige premissen. De meteorologie wordt in dit verband vaak genoemd als het begin van deze nieuwe ontwikkeling.

     

    Wij zijn vertrouwd met het denken in stabiele systemen, die tot redelijk voorspelbare uitkomsten leiden. Maar er bestaan ook instabiele toestanden, die uitlopen op “chaos” (Gleick1989, Lewin1993):

     

    Unpredictable behaviour occurring in response to precisely deterministic laws. An essential feature of a chaotic system is that a small change in the initial conditions of an experiment (or of a situation in the real world) may have a very large influence on the outcome of the experiment. This means that what are called ‘predictive errors’ resulting from the imprecision of our knowledge about the initial conditions of the system get bigger as time passes, until, beyond a certain point, we cannot predict how the situation will develop at all.

    ……The fundamental feature of chaotic (that is, non-linear) systems is that if two identical systems are given slightly different nudges [stoten, duwtjes] (or if the same system starts out from the same place twice, in two very slightly different ways), the differences between them diverge exponentially fast.

    John Gribbin, 1998, p. 88-9.

     

    Gribbin1998 stelt dat er bij niet-chaotische situaties weliswaar ook afwijkingen [errors] optreden, maar dat deze in verhouding zijn met het verloop van de tijd, waardoor het toch mogelijk is om voorspellingen te doen. Het betreft dan uitsluitend lineaire processen. Dat maakt het cruciale verschil uit tussen chaotisch en niet-chaotisch gedrag.

     

    We kunnen ons afvragen in hoeverre chaotische toestanden in natuurkundige zin, ook een rol spelen in de psychologie.

     

    Bijna tegengesteld aan de complexiteit is de simpliciteit.

    It is the faith that nature operates according to simple rules, and that we humans can find those rules and set them down in mathematical form, usually on single sheets of paper.

    Kenneth Ford2004; p. 59

     

    Simpliciteit

    Dit begrip vormt mogelijk eveneens een aandachtpunt voor de psychologie. We kunnen ons namelijk de vraag stellen: hoe gedraagt men zich te midden van structuren die niet te bevatten zijn? Verloopt gedrag in zo’n geval volgens eenvoudige parameters? Wat zijn de positieve en negatieve aspecten daarvan? Een punt van aandacht.

    schaalgrootte

    Belangrijk voor de psychologie kan weleens de schaalgrootte – ook wel korrelgrootte genoemd – betekenen.

    In de natuurkunde is men er aan gewend dat er bij verschillende schaalgrootten specifieke regels gelden. Zo heeft zwaartekracht in de deeltjesfysica geen functie. Anderzijds werken veel kwantumfysische principes niet bij opschaling naar de direct waarneembare wereld.

    In de film “Star Trek” wordt dit principe bewust overtreden. Wat op deeltjesniveau geldt – entanglement (verstrengeling) - is in de film toegepast op complete personen. Een van de personages kan daardoor tijdloos worden overgebracht naar een andere planeet: “beam me up, Scotty!”

     

    Scalars of schaalinvariante maten zijn:

    a quantity, such as mass, length, or speed, whose only property is magnitude; a number.

    Science dictionary, 2005.

     

    Scalars kunnen niet worden ingepast in een causaal model. Vergelijk dit ter verduidelijking met vectoren: deze hebben naast grootte tevens een richting.

    Gutenberg en Richter[2] verrichtten onderzoek naar de relatie tussen de grootte en de frequentie van aardbevingen. Kleine bevingen blijken vaker voor te komen dan grote. Bij het uitzetten van hun grootte tegen hun frequentie in een log-log diagram verkrijgt men een rechte lijn. Dit wijst er op dat hier sprake is van schaalinvariantie (Gribbin2004, Gallos2006).

    Een consequentie hiervan is dat de kans dat er zich bijvoorbeeld bij de Andreasbreuk in Californië opnieuw een aardschok voordoet met dezelfde magnitude van 1906, een maand na die gebeurtenis even groot of klein is, als over een eeuw.

     

    Een ander voorbeeld van een schaalinvariante grootheid is de kustlijn van Noorwegen (Gribbin2004). Men kan zich deze voorstellen als oneindig kronkelend, naarmate men de schaal kleiner neemt.

    Onzekerheidsprincipe

    Sedert Werner Heisenberg in 1927 het onzekerheidsprincipe voorstelde, betekende dat een breuk met het klassiek deterministische denken, dat gebaseerd was op de natuurkunde van vooral Newton.

    Heisenberg toonde aan dat het niet mogelijk is om gelijktijdig plaats en impuls[3] van een quantumdeeltje te bepalen. Er bestaat een berekenbare ondergrens die principieel niet overschreden kan worden. Zie bijvoorbeeld: Zeilinger2005.

     

    Voor de psychologie lijkt het aantrekkelijk om zo’n onzekerheidsprincipe in de theorie in te bouwen. Daarmee wordt namelijk beter aangesloten bij de ervaring dat voorspellen van gedrag veel ingewikkelder en minder succesvol blijkt, dan menigmaal wordt aangenomen.

    Relativistische visie op gelijktijdigheid

    In de speciale relativiteitstheorie verlaat Einstein1905 het idee dat er één klokketijd bestaat die voor alle waarnemers die ten opzichte van elkaar bewegen, identiek zou zijn. Dit verschijnsel onttrekt zich overigens aan de menselijke maat, daar zich dit pas manifesteert bij onderling astronomisch hoge snelheden.

    In het gedeelte over de betekenis voor de psychologie worden factoren genoemd die het beeld van constantie aantasten. Dit leidt tot quasi-relativistische verschijnselen op vele gebieden van ons functioneren.

     

     

    We schakelen nu over naar de mogelijke betekenis van het bovenstaande voor de psychologie.

    Een standaardmodel voor de psychologie

    Het klinkt aantrekkelijk om naar een unificerende theorie in de psychologie te zoeken.

    Zo’n theorie zal dan ook een positieve invloed uitoefenen op de cognitieve gedragstherapie. Dat past immers bij het idee dat mensen vaak in moeilijkheden verkeren als gevolg van verkeerde cognities hoe het leven in elkaar steekt. Dit vormt een directe schakel tussen theorie en de klinische praktijk.

     

    Voor de clinicus is het individueel gerichte, personalistische uitgangspunt om gedrag te beschrijven naar ons idee niet altijd bevredigend. De gebruikte begrippen zijn soms namelijk onderling verstrengeld. Dat geldt bijvoorbeeld vaak voor de begrippen “situatie” en “beleving”.

     

    Het sociaalpsychologische uitgangspunt lijkt geschikter dan het individueel-psychologische. Individueel gedrag is daarbij dan op te vatten als een toevalsgreep uit de verzameling van mogelijke en feitelijk waargenomen gedragingen.

     

    Wij stellen een paar punten voor die misschien het begin van een model kunnen vormen en poneren deze als axioma’s. Deze punten worden geformuleerd vanuit het individu. Dat lijkt strijdig met het door ons gekozen, sociaalpsychologische uitgangspunt. Hier geldt echter, dat het individu de kleinste eenheid is die gedrag voortbrengt.

    Heeft dit punt consequenties voor de cognitievorming van het individu? Kan deze paradox tot verwarring leiden die soms behandeling behoeft?

     

    Wij stellen voor:

    1.         Het individu is altijd actief;

     

    2          Het individu treedt ordenend op.

    Bijzondere aandacht verdient de taal. Taal wordt gezien als één manier om te ordenen, zij het een zeer prominente. Dat heeft wellicht evolutionaire overlevingswaarde voor het individu en voor de groep. Het symmetrieprincipe volgend dient te worden nagegaan in hoeverre in het taalidioom ook verwarrende cognities zijn ingebouwd.

    Talen kennen onderling verschillen in de wijze van ordenen van het gedrag. Dit leidt er dan soms toe, dat de “verklarende” kracht die aan een bewering wordt toegekend, terugkeert naar de taal: “zo zegt men dat nu eenmaal in deze taal”. Het is zaak om deze cirkelgang te vermijden.

    Bij toepassing van het symmetrieprincipe stellen we dat er aan taalstructuren een nuttige, naast ook een vertroebelende functie dient te worden toegekend.

     

    Tot een geheel ander ordenend principe behoort bijvoorbeeld de Gestaltpsychologie. Deze houdt zich bezig met constanties in de waarneming waardoor gedrag mogelijk, in ieder geval vergemakkelijkt wordt. Hierin vindt men echter nauwelijks aanknopingspunten voor de voortdurende verandering die er in gedrag optreedt.

     

    3.         gedrag voltrekt zich volgens complexiteiten

    Dit heeft consequenties voor het zoeken naar causale verbanden, ook op individueel niveau.

    Complexiteit impliceert immers nonlineariteit. Dat maakt het voorspellen of terugrekenen in de tijd om oorzaken aan te wijzen moeilijker dan het klassieke causaliteitsmodel suggereerde.

    schaaltypen

    Mensen zijn voortdurend met elkaar en met de dingen om hen heen bezig en vormen zich meningen over elkaar. Daarbij valt op dat er veel ordinale of intervalschalen (De Groot1961) worden gebruikt, vaak zelfs intervalschalen met een vast nulpunt. Dit wordt dan soms gedaan op grond van de steekproef: N = Niemand.

     

    Zeldzaam is daarentegen het gebruik van een nominale schaal. Wij lijken moeite te hebben met het denken in dit schaaltype. Liever hanteren we hogere schaaltypen, waarschijnlijk omdat deze tot “diepere” inzichten en holistische panorama’s leiden.

    “gôh, jij hebt helemaal geen gezicht om Gozelinde te heten”;

    “ben jij in Weesp geboren? Had ik nou nooit achter je gezocht”.

    “niemand gedraagt zich zo gek als jij”.

    Iets dichter op onze huid, dus riskanter: “met zo’n IQ xml:namespace prefix = st1 ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:smarttags" />kan Wim nooit naar de havo”.

    Er zit vaak veel ruimte tussen wat voor grote groepen is vastgesteld en wat dit voor het individu betekent. Wij vermoeden dat dit door de psycholoog veelal cognitief wordt opgevangen door de statistische spreiding in het dagelijks gebruik te onderschatten. Daardoor schijnen de gevonden waarden immers gemakkelijker toepasbaar op het individu. De vakman zou dan hetzelfde doen wat wij bij de leek menen te zien: streven naar het beoordelen volgens een hoger schaaltype dan realistisch is.

    Het overgaan naar een armer schaaltype kan weleens een ander licht werpen op de wijze waarop de clinicus met testresultaten anders kan omgaan. Of is dit juist een manier om te begrijpen hoe de clinicus altijd al werkt?

    Wij stellen voor om de blik vooral te richten op de nominale schaal, de scalars in de natuurkunde. Het lijkt het onderzoeken waard of daarmee ook psychotherapeutische doelen gediend kunnen worden.

     

    Wij weten niet wat de herkomst van dit streven naar een hoger schaaltype is. Gaat het om een culturele ontwikkeling, ontstaan tijdens de Renaissance en Verlichting? Is het een gevolg van shaping, wegens het ervaren succes van de “diepe” inzichten en causale relaties die opschaling op de korte termijn oplevert? Indien dat zo is dan volgt daar uit dat men duidelijk minder last heeft van de falende verbanden die dit op langere termijn met zich meebrengt. Mogelijk een gevolg van het feit dat fictieve verbanden snel worden gelegd. Dat de gevonden relaties onjuist zijn, blijkt pas later of blijft ook op termijn onzichtbaar. Mensen zijn immers slechte terugblikkers.

     

    Zoals wij “mindfulness” begrijpen (Hellemans en Bögels2008) propageert deze stroming de nominale schaal een belangrijker plaats te doen innemen.

     

    Men kan zich afvragen of het gebruik van een te hoog schaaltype tot psychopathologie kan leiden.

    Schaalgrootte

    Een belangrijke gedragsvariabele lijkt de schaalgrootte. Hierin wordt vaak snel gewisseld, soms zelfs binnen eenzelfde gesproken zin. We denken dat bij uiteenlopende schalen ook verschillende gedragspatronen passen en dat dit een belangrijke functie vervult in het dagelijks leven, waarschijnlijk ook in de wisselwerking tussen mensen. Indien dat juist blijkt, dan dient gevoeligheid voor schaalgrootte een rol te spelen in vaardigheidstrainingen.

     

    We vermoeden dat dit punt een belangrijke rol speelt met betrekking tot de tijdsduur en het feitelijk gebruiken van tijd.

    Denk bijvoorbeeld aan de autorijder die de beschikbare ruimte van de veiligheidszones verbruikt. Daarbij ontstaat een verkleining in de tijdschaal: hij moet op iedere situatie razendsnel reageren om zich te handhaven. De afstanden en daarbij behorende tijdseenheden worden verkleind. Er lijkt een discrepantie tussen deze schaalverkleining en de schaalvergroting die optreedt door de risico’s die van deze rijwijze het directe gevolg zijn. Deze schaalwijziging heeft grote emotionele impact.

    Hoewel haar dissertatie niet over schaalwijziging gaat, verwijzen we naar Jolieke Mesken2006, in verband met emoties in het verkeer.

    Permanente fluctuaties

    Tijdens het gedragsmatig functioneren zijn er gelijktijdig veel cerebrale systemen actief met uiteenlopende taken en waarschijnlijk ook met een eigen tijdschaal. We sluiten in dezen aan bij Klaus Mainzer2002:

    Complex systems that consist of many interacting elements, such as gases and liquids, or organisms and populations, may exhibit separate temporal developments in each of their numerous component systems. The complete state of a complex system is therefore determined by statistical distribution functions of many individual states.

    Mainzer, 2002, p. XIV-XIV, introduction

     

    Iedere situatie is in feite nieuw en eenmalig. Aangeleerde gewoonten en constantiemechanismen – denk aan de Gestaltvorming in de waarneming - bevorderen continuïteit in ons functioneren, maar kunnen niet model staan voor de vele fluctuaties die gedrag kenmerkt.

     

    Er zijn hulpmiddelen die een gevoel van constantie in stand houden. De taal neemt daarin een belangrijk aandeel, zeker op schrift. Maar taal is meer dan geschreven tekst en wat in het woordenboek staat. Ons gaat het om het dagelijks spreken, in alle situaties die het menselijk functioneren bestrijken[4]. Dan zien we in de taal weerspiegeld wat zich ook overigens in het gedrag voltrekt. Er treden voortdurend fluctuaties op in onder meer:

    1. de wijze waarop de taal wordt gehanteerd. Er treden vaak kleine veranderingen op in de betekenis van woorden; in de grammatica vindt men tijdens het spreken verschuivingen in onderwerp en andere variabelen; de opstelling in de tijd of de groep waaraan men zichzelf of anderen toe rekent.
    2. de schaalgrootte. Dit wordt vooral duidelijk bij het debatteren. Er treden dan fluctuaties op in korte- en langetermijn perspectieven, in individuele en momentane, groepsmatige tegenover universele geldigheidsverklaringen.
    3. de tijd. Het verleden is geen gepasseerd station, maar kan vanuit het nu permanent gewijzigd worden. Dat kan bijvoorbeeld in ijkmoment (“dat gebeurde in 2001”) of in tijdsspanne (“zó lang kan dat nooit geduurd hebben).

     

    Om dit te kunnen waarnemen is het nodig om de waarnemingsschaal te verkleinen tot delen van een enkele gesproken zin. Tevens treden er voortdurend reparaties op om toch enige constantie te bereiken.

     

    Wij vermoeden dat er twee ruimten zijn, waarin de permanente fluctuaties optreden:

    1. een variabele lijkt gelijktijdig een element te kunnen uitmaken van meerdere verzamelingen.
    2. de achtergrond, waartegen de figuur (Gestalt) figureert. Mensen lijken in staat om snel van achtergrond te wisselen of (aspecten van) de figuur toe te kennen aan een andere verzameling. Dat vormt een bron voor verwarring en desoriëntatie. Daarnaast biedt het echter ook mogelijkheden tot het oplossen van obstakels.

    Hier lijkt humor aan te grijpen, door de ander onverwacht te confronteren met een wisseling van achtergrond of verzameling. Dit gebeuren vormt ook de basisvoorwaarde voor het creëren van nieuwe inzichten en grotere denkruimten.

     

    Indien dit beeld juist blijkt dan kan dat consequenties hebben bij sociale vaardigheidscursussen, psychotherapeutische interventies en misschien ook bij forensische verhoormethoden.

     

    [Ik heb een visuele voorstelling op het niveau van een metafoor; voor op ons symposium]

     

    Onderwerpen die nog te weinig body hebben om ze op papier te zetten:

    1. tijdsbeleving, “duur” of “tijdsduur”.
    2. de mens als intuïtief statisticus; hoewel dit ooit het vertrekpunt was voor mijn onderzoek, is de aandacht al doende verlegd naar andere onderwerpen.

     

    literatuur

     

    1.  Brand, J.F.J. van den; (2004). Hovo-cursus aan de VU: quantummechanica.

     

    1. Dehue, T; (1990). De regels van het vak; Nederlandse psychologen en hun methodologie, 1900-1985; Van Gennep, Amsterdam.

     

    1. Einstein, A.; (1905). Zur Elektrodynamik bewegter Körper.

     

    1. Ford, Kenneth W; (2004). The quantum world, quantum physics for everyone; Harvard University Press; ISBN 0-674-01342-5.

     

    1. Gallos, Lazaros; persoonlijk gesprek op 2 mei 2006; Benjamin Levich Institute, City College of New York (deze fysicus is specialist in netwerken);

     

    1. Gleick, James; (1989). Chaos, de derde wetenschappelijke revolutie; ISBN 90-254-6628-1; Contact, Amsterdam.

     

    1. Gribbin, John; (1998). Q is for Quantum, particle physics from A to Z ; Phoenix Press; ISBN: 1-84212-604-0.

     

    1. Gribbin, John; (2004). Deep simplicity; chaos, complexity and the emergence of life; Pinguin Books.

     

    1. Groot, Adriaan D. de; (1961). Methodologie; grondslagen van onderzoek en denken in de gedragswetenschappen; Mouton, ’s-Gravenhage.

     

    1. Hellemans, Joke & Susan Bögels; (2008). De kracht van mindfulness in de ggz; De Psycholoog juli/augustus.

     

    1. Horowitz, John L.; (2006). Quantumfysica en psychologie; essay voor de cursus Quantumlessen, UvA-IIS; digitaal beschikbaar.

     

    1. Lewin, Roger; (1993). Complexiteit; het grensgebied van de chaos; oorspr. complexity: life at the edge of chaos; ISBN 90-254-0276-3; Contact.

     

    1. Luypen, W; (1961). Existentiële fenomenologie; Het Spectrum, Aula.

     

    1. Mainzer, Klaus; (2002). The little book of time; origineel: Zeit, 1999; Springer Verlag,; ISBN 0-387-95288-8.

     

    1. Mesken, Jolieke; (2006) determinants and consequences of driver’s emotions; diss. RUG; uitg. SWOV; ISBN 90-807958-8-7.

     

    1. Reber, Arthur S. & Emily Reber; (2001). The Penguin dictionary of psychology; 3rd edition.

     

    1. Science dictionary; the American heritage; (2005). Houghton Mifflin, Boston & New York; ISBN 0-618-45504-3.

     

    1. Störig, Hans Joachim; (2004). Geschiedenis van de filosofie; Het Spectrum, 26ste druk,. ISBN 90-274-7073-1; (oorspronkelijk 1959: kleine Weltgeschichte der Philosophie).

     

    1. Schoutens, Kareljan; (2007). Commentaar op het essay van J. L. Horowitz: cursus quantumfysica en psychologie ; UvA-IIS; (digitaal beschikbaar).

     

    1. Verlinde, Eric P.; (2006). Cursus kwantummechanica; UvA.

     

    1. Zeilinger, Anton; (2005). Toeval! Hoe de kwantumfysica ons wereldbeeld verandert; oorspronkelijk: Einsteins Schleier; Veen Magazines, Diemen; ISBN 90-8571-0057.

     

     

    *********



    [1] Schoutens, hoogleraar theoretische natuurkunde aan de UvA; cursusleider

    [2] Charles Richter, 1900-1985; bekend als de naamgever van de magnitudeschaal voor aardbevingen

    [3] impuls = massa × snelheid

    [4] Als experiment in het vrije veld zijn familiebijeenkomsten heel geschikt.





    Geef hier uw reactie door
    Uw naam *
    Uw e-mail *
    URL
    Titel *
    Reactie *
      Persoonlijke gegevens onthouden?
    (* = verplicht!)
    Reacties op bericht (0)

    Archief per week
  • 17/06-23/06 2013
  • 14/01-20/01 2013
  • 31/12-06/01 2013
  • 25/04-01/05 2011
  • 13/12-19/12 2010
  • 06/09-12/09 2010
  • 26/07-01/08 2010
  • 19/07-25/07 2010
  • 14/06-20/06 2010
  • 15/02-21/02 2010
  • 08/02-14/02 2010
  • 11/01-17/01 2010
  • 26/10-01/11 2009
  • 24/08-30/08 2009
  • 27/04-03/05 2009
  • 06/04-12/04 2009
  • 02/03-08/03 2009
  • 23/02-01/03 2009
  • 09/02-15/02 2009
  • 02/02-08/02 2009
  • 26/01-01/02 2009
  • 12/01-18/01 2009
  • 05/01-11/01 2009
  • 22/12-28/12 2008
  • 15/12-21/12 2008
  • 08/12-14/12 2008
  • 01/12-07/12 2008
  • 24/11-30/11 2008
  • 03/11-09/11 2008
  • 25/08-31/08 2008
  • 18/08-24/08 2008
  • 11/08-17/08 2008
  • 28/07-03/08 2008
  • 20/08-26/08 2007
  • 06/08-12/08 2007
  • 30/07-05/08 2007
  • 21/05-27/05 2007
    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.

    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek

    Blog als favoriet !

    Klik hier
    om dit blog bij uw favorieten te plaatsen!

    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!