JOUW PERSOONLIJKHEID,
HEB JIJ DAAR OOK ZON LAST VAN?
John Horowitz
Voordracht voor de IJsbrekers op het
symposium
profiteer
van je persoonlijkheid!
NIP-gebouw te Utrecht
op zaterdag 25 mei 2013
Waarde collegas,
Als je wilt interrumperen dan
ben je daar zelfs van harte toe uitgenodigd.
Ik hoop dat je veel gehad
hebt aan wat er vandaag geboden werd en dat je je nu beter toegerust voelt bij
het solliciteren
en eventueel bij het beginnen van je eerste baan als psycholoog. Jammer
genoeg zijn de economische omstandigheden niet gunstig. Maar deze crisis draagt
naast negatieve kanten, op de langere termijn wellicht ook een paar positieve
aspecten in zich, waar ook jij later profijt van kunt hebben. Er treden tijdens
zon periode namelijk correcties op van enkele verkalkte maatschappelijke
instituties en structuren.
Wat ga ik doen?
Eerst ga ik in op het begrip persoonlijkheid,
immers het hoofdbestanddeel van ons symposium. De titel van mijn betoog luidt: jouw
persoonlijkheid, heb jij daar ook zon last van? Je voelt de bui al
hangen: bij een paar punten heb ik bedenkingen. Aan de hand van de recente historische
ontwikkeling van onze leefomgeving en van de psychologie zal ik je mijn
standpunt toelichten. Vervolgens geef ik dan twee voorbeelden uit
sollicitatiecommissies van het ziekenhuis waar ik tot aan mijn pensionering
werkte. Ik hoop je vanuit deze praktijk duidelijk te maken dat de relatie tussen
jouw persoonlijkheid en het resultaat van sollicitaties soms meer op een
toevalsvariabele lijkt dan dat hier een causaal verband kan worden gelegd.
Over het begrip persoonlijkheid:
De Penguin Dictionary of
Psychology onthoudt
zich bij het lemma persoonlijkheid van een begripsomschrijving, daar er volgens de
auteurs zon vijftigtal definities in omloop zijn. Zodra je het over profiteren van je persoonlijkheid hebt dan
impliceert dit, dat persoonlijkheid een entiteit zou zijn en dat de keus aan
jou is om daar al dan niet van te profiteren. Ook in de taal wordt dit begrip
zeer divers gehanteerd. Men ís een
persoonlijkheid, hééft een
persoonlijkheid of men míst een
persoonlijkheid. Vroeger gebruikte men het begrip karakter dikwijls op
dezelfde manier. Ook die term had in de psychologie een plaats. Je had
karakterologische tests en studieboeken over karakterologie. Dit uit het
Grieks afkomstige woord suggereert dat er ingekraste eigenschappen zijn die
een persoon door de tijd heen en in verschillende situaties zouden typeren. Ook
het begrip typologie werd en wordt nog wel gebruikt. Ze verwijzen alle naar veronderstelde
constanten in het gedrag van een persoon, waarmee de één zich van de ander zou
onderscheiden, min of meer onafhankelijk van de diverse situaties waarin zij
zich bevinden.
Toen ik nog werkte, gebruikte
ik in mijn rapportages over cliënten het woord persoonlijkheid vrijwel uitsluitend
vanwege de bijvoeglijk naamwoorden waarmee ik iemands gedrag wilde beschrijven.
Dus bijvoorbeeld:
Ik vind de heer Jansen een afwachtende,
traag functionerende persoonlijkheid
Of:
mevrouw Pietersen lijkt in het directe
contact een gemakkelijk toegankelijke, empathische persoonlijkheid.
Mijns inziens kan persoonlijkheid
simpel opgevat als de verzameling van iemands gedrag, bekeken vanuit uiteenlopende
tijdschalen - zowel positieve alsook negatieve eigenschappen omvatten,
beoordeeld vanuit diverse dimensies. Tot zover is er dus niets aan de hand met
het onderwerp van dit symposium.
Mijn eerste bedenking is
deze: het begrip persoonlijkheid lijkt meer op een onbekend grote verzameling
van gedragsvariabelen dan op een constante.
De aanduiding met één zelfstandig naamwoord suggereert echter het tegendeel: het
lijkt dan om een vastomlijnde entiteit te gaan. Je sticht daarmee
verwarring en blokkeert de weg naar hypothesevorming en toetsing.
Voorts lijkt het me een attributiefout
om een causaal verband te leggen tussen bijvoorbeeld het afwijzen bij het
solliciteren en zon vaag begrip als jouw persoonlijkheid. Ik laat je zo
meteen vanuit een paar praktijkvoorbeelden zien dat er bij
sollicitatieprocedures ongeteld veel factoren een rol kunnen spelen en dat het dikwijls
zinloos is om het falen - maar ook het slagen! - causaal te koppelen aan jouw
persoonlijkheid.
Een andere bedenking is dat
je al gauw een denkfout maakt in wat in de logica een tautologie heet: de waarneming
namelijk jouw gedrag en de verklarende
term jouw persoonlijkheid -
vormen meestal namelijk geen afzonderlijke domeinen, hoewel dat voor een
deugdelijke verklaring eigenlijk een vereiste is. Je beweert dan in feite tweemaal
hetzelfde, in verschillende termen. Soms
is het nauwkeuriger om te stellen dat je bijna hetzelfde beweert, indien
je ervan uitgaat dat de eerste term één element vormt uit de verzameling
elementen van de tweede term. Je komt dan tot rare uitspraken die zich overigens
in de dagelijkse omgang hebben gevestigd alsof het toch eenduidige beweringen
betreft waarvan iedereen de betekenis zou begrijpen. Ik doel op uitspraken
zoals: ik moet dichter bij mezelf
komen, ik moet meer op mijn gevoel afgaan en dat verzin ik er voor deze unieke
gelegenheid dan maar bij: mijn therapeut zegt dat ik meer van mijn
persoonlijkheid moet profiteren!
Ik maak je in dit verband
graag attent op een aspect van onze zelfbeleving, de zogenaamde meta-identiteit:
hoe denk jij dat een denkbeeldig ander jou beoordeelt? Zodra je daar op let,
zul je ontdekken dat dit veel vaker voorkomt in je belevingswereld dan je je
wellicht bewust was. Op de een of andere manier komt het veel voor dat mensen vanuit
die meta-identiteit alleen maar negatief over zichzelf oordelen. En dat is
nodeloze zelfkastijding. Tot zover een paar kritische opmerkingen over de titel
van het symposium.
Laten we eens even stilstaan
bij de vraag, hoe de psycholoog en de toegepaste psychologie eigenlijk in
de maatschappelijke positie zijn terechtgekomen, zoals we die nu aantreffen. Voor
de ontstaansgeschiedenis hiervan keer ik terug naar het Nederland van pal na de
oorlog.
Het meest opvallende verschil
met nu, lijkt me de godsdienstigheid van de bevolking vanaf de oorlog tot aan de
jaren zestig. Alle verenigingen, stichtingen, radio-omroepen en scholen waren
opgedeeld volgens godsdienstige denominaties. Denk bijvoorbeeld aan de namen
van radio-omroepverenigingen als VPRO, KRO en NCRV. Als scholier wist je van
iedere klasgenoot welke godsdienst hij beleed en hield daar rekening mee. Op
straat zag je veel religieuzen. Beneden de grote rivieren was alles zichtbaar
katholiek. Wie persoonlijk advies nodig had of zijn hart wilde uitstorten, deed
een beroep op dominees, priesters en ouderlingen. Katholieken kenden de biecht.
Voor de buitenkerkelijken vervulde vooral de huisarts de rol van persoonlijk
adviseur.
Het lijkt er op dat
psychologen gedeeltelijk de maatschappelijke rol van priesters en dominees
hebben overgenomen. Als vroeger iets lukte of mislukte, dan was dat De Hand
van De Heer, het was Zijn Voorbeschikking of De Here God Besliste in Zijn
Wijsheid. Nu wordt jouw persoonlijkheid
als bron en soms tegelijkertijd als doel aangewezen. Dat is minstens even vaag
als die godsdienstige verklaringen. Ik spreek je hier aan op je geweten als
wetenschapper, om hier niet aan mee te doen. De methodologie is er niet voor
niets!
Verandering van de leefomgeving.
Een halve eeuw geleden bewoog men zich maar zelden buiten de
landsgrens. Nu is bijna de hele aardbol voor velen bereikbaar en we hebben
tegenwoordig ook feitelijk met die hele wereld te maken. Als ik terugblik op die
periode dan zijn er vele dimensies toegevoegd: het vliegen werd voor iedereen
bereikbaar en er kwamen snelwegen. Weet je bijvoorbeeld hoe je vanuit Utrecht
met de auto naar Amsterdam rijdt, zonder gebruik te maken van de snelweg? Of
omgekeerd, vanuit Amsterdam?
Het internet is de jongste
sprong naar mondiale toegankelijkheid en maakt de fysieke afstand soms bijna
irrelevant. Tegen de tijd dat je net zo oud bent als ik nu, zul je ongetwijfeld
terugkijken op enorme veranderingen in jouw leven. Als wetenschapper waag ik me
niet aan voorspellingen, hoe die wereld er dan uit zal zien. We
weten immers niet, wat we niet weten. Ik vond dit belangrijke thema bij
Nassim Taleb in zijn
boek: The black swan en bij Daniel Kahneman, de
enige psycholoog die een Nobelprijs ontving. Deze stelling neemt een toenemend belangrijke
plaats in, in het wetenschappelijk denken en verlegt ook de koers van de
psychologie enigszins. Ik denk terug aan de visie die methodoloog Adriaan de
Groot in de
jaren zestig voorstond. Hij vond dat de psychologie vooral gedrag diende te voorspellen.
De nieuwe visie houdt onder meer in dat voorspellen een wel erg moeilijk te
realiseren doel kan blijken, zonder die mogelijkheid uit te sluiten.
Weet je wat? Laten we over een halve eeuw nog eens op
deze plaats terugkomen om de dan jongste ontwikkelingen door te nemen. Ik zal
er ongetwijfeld zijn!
De toegepaste psychologie
was in de jaren vijftig voornamelijk diagnostisch gericht: de
psycholoog nam capaciteits-, intelligentie- en projectietests af. Behandelingen
vonden vrijwel uitsluitend plaats via de psychiatrie en bestonden vooral uit
het toedienen van medicijnen en uit opname in een psychiatrische inrichting.
Vanaf 1947 werd er op
bescheiden schaal geëxperimenteerd met gedragstechnieken. Ik doel op de sensitivity trainings aan de National
Laboratories in Bethel, Maine, destijds begonnen door o.a. Kurt Lewin. Carl
Rogers introduceerde de non-directive
therapy, Fritz Perls nam uit Duitsland het idee van de Gestalt therapie mee naar de Verenigde
Staten. In Italië ontwikkelde Roberto Assagioli zijn psychosynthese, een holistische benadering, afgezet tegen Freuds
psychoanalyse. Voorts kwam psychodrama
tot bloei, een vondst van Jacob Moreno uit Wenen, een dissidente leerling van
Freud. Maar dit alles bereikte ons land in de jaren vijftig en zestig nog niet
op grote schaal.
In de jaren zestig ontwikkelt de
gedragstherapie
zich als een wetenschappelijke psychologische techniek. Dat was echt iets
nieuws! Ik herinner me het optimisme in de leerboeken: allerhande psychische narigheid
verdween toen als sneeuw voor de zon, na slechts enkele zittingen successieve desensitisatie!
Vanaf 1965 werd vaak de film vertoond
die drie psychotherapeuten maakten over hun behandeling van eenzelfde cliënte, Gloria
geheten. Carl Rogers, Fritz Perls en Albert Ellis met zijn rational emotive therapy (RET) waren de drie therapeuten die
afzonderlijk met Gloria spraken. Met deze film werd zichtbaar dat de
psychoanalytische benadering niet langer de enige behandelvorm was en dat er
meerdere psychotherapeutische technieken beschikbaar waren.
Vanaf het begin van de jaren
zeventig laat de toegepaste psychologie zien hoe je aan jezelf kunt
sleutelen en daarmee je eigen horizon kunt verleggen. Psychologen volgen
massaal psychotherapeutische trainingen, die aanvankelijk veelal gegeven werden
door buitenlanders. De persoonlijke ontwikkeling, scholing en training van individuen
lijkt geboren! Op grote schaal geldt het adagium: werk aan jezelf! Die
slagzin was toen nieuw voor me. Een nieuwe tijd brak aan en het grote
psychologiseren was begonnen.
Deze stroming leidt tot een
optimistische visie op het eigen bestaan: je kunt in je gedrag groeien en je
eigen grenzen verleggen. De psychologie oefent sindsdien ook invloed uit op de
cultuur. Er komen nieuwe formuleringen in de standaard spreektaal terecht. Zou
een journalist vroeger gevraagd hebben: wat vindt u hiervan? Onder invloed
van de nieuwe ontwikkeling hoor je sindsdien vaak: hoe ervaart u dit? of:
hoe hebt u dat beleefd?
De begrippen psychologie en
psycholoog krijgen in deze periode bij buitenstaanders bekendheid. In de
boekhandel vind je sindsdien veel zelfgroei- en zelfhulp-boeken. Er
ontstaat een Ik-cultuur, met soms narcistische trekjes. Een onderwijzeres
die al decennia voor de klas staat vertelde me dat in de loop der jaren vooral
de ouders van haar leerlingen veranderden. Die stellen zich tegenwoordig
eisend op ten aanzien van de leerkrachten: hun kinderen zijn prinsjes en
prinsesjes en van het onderwijzend personeel wordt verwacht dat alles uit de
kinderen wordt gehaald om hen te doen presteren en hen hoog op te stoten op de
maatschappelijke ladder. Het recht van hun kind op comfort speelt daar eveneens
een rol bij. Het moet voor het kind vooral leuk blijven.
Concluderend:
natuurlijk kun je van dit symposium iets nuttigs meenemen, waar je bij het
solliciteren of in je nieuwe baan iets aan hebt. Ik kwam nog nooit een
bovengrens tegen, wat het opnemen van nieuwe kennis en vaardigheden betreft.
Vaak gaat dit zelfs levenslang mee.
Ik neem je nu mee naar
situaties die op dit moment wellicht heel belangrijk voor je zijn: het
solliciteren. Ik zat vaak in sollicitatiecommissies bij het werven van medisch
specialisten.
Als je aan de deelnemers van
zon sollicitatiecommissie gevraagd zou hebben of ze op zoek zijn naar de beste
kandidaat voor die functie, dan zou iedereen dat zonder voorbehoud hebben
bevestigd. Natuurlijk ook, omdat dit een sociaal wenselijk antwoord is. Maar vooral
vanuit de overtuiging dat dit echt hun leidraad bij het sollicitatieproces is. Het
begrip beste kandidaat blijkt in de praktijk echter vele inhouden te hebben, mede
afhankelijk van de functionaris die je hier over spreekt, diens positie in de
organisatie, diens belangen bij deze sollicitatie en allerhande
waarnemingsvariabelen. Bij dat laatste denk ik bijvoorbeeld aan: intelligente oogopslag, achterdochtige blik,
sympathieke lach, vreemde uitdossing en vast nog veel meer afzonderlijke
indrukken
die al gauw tot een diagnose over de sollicitant worden gegeneraliseerd. Het
lijkt er - mede hierdoor - soms op dat sollicitaties worden gekozen via de
beslissing van een toevalsgenerator en dat gedragseigenschappen van de
sollicitant daarbij een onvoorspelbare rol spelen. Dit inzicht kan hopelijk
voorkómen dat je je persoonlijk gekwetst voelt na een afwijzing. Binnen sollicitatiecommissies
zag ik alles voorbijkomen op het gebied van groepsprocessen, zoals
loyaliteiten, subgroepsvorming en rivaliserend gedrag. De oorspronkelijke
vraagstelling was soms zelfs nauwelijks terug te vinden in wat er zich in zon
commissie afspeelde. Ik geef je twee extreme voorbeelden.
Voorbeeld 1:
het betrof een medisch specialiste.
Zoals dat vaak gebeurde, was ze al enigszins bekend in het ziekenhuis waar ik
werkte. Ze had tijdens haar specialisatie namelijk al eens ingevallen en enkele
stafleden kenden haar dus vanuit de praktijk. Het oordeel over haar was op
grond van die ervaringen nogal negatief, maar niet definitief afwijzend. Men
vond haar in de omgang met patiënten weinig empathisch.
Toen ontving het stafbestuur
haar referentiebrief. Die was op haar eigen verzoek geschreven door de
hoogleraar die haar opleidde tijdens haar specialisatie. Daarin stond letterlijk
dat hij deze referent ongeschikt achtte voor de klinische praktijk. Zijn
oordeel raakte daarmee de kern van deze sollicitatie. Om die reden sprak het
medisch stafbestuur waar ik toen bestuurslid was, met de directeur af dat hij aan
de sollicitant zou meedelen dat haar sollicitatie hiermee een einde nam. De
directeur liet zich tijdens het gesprek met de sollicitante echter ompraten en deinsde
blijkbaar terug voor het brengen van slecht nieuws aan deze kandidate. Deze
sollicitatie bleef dus gehandhaafd. Toen dit in de stafvergadering werd
besproken was de opinie unaniem, op één persoon na: deze kandidaat wensen wij
niet als collega in ons ziekenhuis. Eén persoon had echter een afwijkende
mening. Hij was de directe disciplinegenoot en collega waarmee de sollicitante zou
gaan samenwerken. Tegen elk argument in, weigerde hij andere kandidaten te zien
en stelde onomwonden dat deze kandidaat zijn definitieve voorkeur had. Dat alle
andere stafleden tegenstemden, deerde hem niet. Zo gebeurde het dat deze vrouw
toch toegelaten werd tot de medische staf.
En dan speelde er nog een
quasi-genetische factor een rol. Vele jaren voordat deze sollicitatie speelde,
werkte er een arts in de onderhavige discipline, die als persoon chronisch
disfunctioneerde. Hij werd ooit via de rechter ontslagen, maar had als collega
en opvolger opnieuw iemand gekozen die relationeel zeer zwak functioneerde. Het
was de laatstgenoemde die tegen heug en meug nu deze sollicitant als collega
wenste. Zo herhaalde de geschiedenis zich ten derde male.
Helaas maakten de sombere
voortekens zich ten volle waar en na enkele jaren verdween deze arts met stille
trom uit het ziekenhuis.
Ik geef nu een voorbeeld van
een vakgenote die in mijn ziekenhuis solliciteerde
en volgens mij juist uitermate geschikt was voor die functie. Deze collega
werkte in een ander ziekenhuis. Een paar maal per jaar bezochten de psychologen
van mijn en andere ziekenhuizen elkaar voor professioneel overleg. Zij nam
altijd aan die bijeenkomsten deel. Ik was blij dat zij solliciteerde. Haar
scholing en ervaring waren perfect toegesneden voor deze functie en haar referenties
onderstreepten dit beeld. Haar presentatie was perfect: aardige collega,
straalde rust uit, toegankelijk, ze bood volop ruimte aan de ander en zou ongetwijfeld
overwicht hebben als deskundige op haar afdeling. Haar contacten met patiënten
zouden professioneel en toegankelijk zijn. Kortom: een ideale kandidate!
Ik zat in de stafcommissie voor
deze sollicitatie. Na een indringende kennismaking was ons oordeel unaniem: deze
collega kan aanstaande maandag beginnen.
Deze vrouw werd zoals
gebruikelijk bij een belangrijke functie, eveneens door een andere commissie
gezien. Daar ging het helemaal mis. Alle positieve punten die ik zojuist
noemde, leidden in die commissie tot een sadistische relatievorming. Ze kon daar
geen goed doen. Alles wat zich daar afspeelde, werd als bewijs voor haar
ongeschiktheid aangemerkt.
Toen de beide commissies bij
elkaar kwamen voor een besluit, ontstond er een stevige botsing. Ook ik heb
flink op de trommel geslagen, want ik zag de best denkbare kandidate aan onze
neus voorbijgaan. Het resultaat was dat haar deze baan tenslotte niet werd
aangeboden. Hoe liep dat zo vreemd? In die andere commissie zat één persoon die
vermoedelijk de toon zette. Ze had een hoge positie binnen de organisatie. Die
positie bereikte ze gedeeltelijk via gepsychopathiseerd gedrag. Van psychologen
moest ze misschien mede om deze reden - niets hebben en bleek al eerder verstorend
te reageren op mensen die juist goed functioneerden.
De sollicitant zal dit alles niet
geweten hebben. Indien zij geconcludeerd zou hebben dat haar persoonlijkheid
blijkbaar ontoereikend was om voor deze post in aanmerking te komen, dan zou
ze zich evenzeer vergissen als de sollicitant uit het vorige voorbeeld die zich
misschien juist op de borst klopte dat ze blijkbaar de meest geschikte
persoon voor die functie was.
Tenslotte vertel ik je hoe ik
me voelde, toen mij ooit de baan van ziekenhuispsycholoog werd aangeboden, waar
ik toen zeer op hoopte. Er waren tientallen andere sollicitanten en ik zal me zeker
trots gevoeld hebben. Hier profiteerde duidelijk
iemand van zijn persoonlijkheid! Maar ook dit verhaal loopt iets anders,
dan aanvankelijk leek.
Toen ik eenmaal vrienden
maakte in de medische staf, werd me duidelijk hoe destijds over de vacature voor
klin. psycholoog werd gedacht. Psychologen hoorden niet tot de medische
discipline en vielen daarmee buiten de in-group. Een zekere xenofobie was aan
de besloten gemeenschap van medici toen niet vreemd. Daarbij moet je bedenken
dat dit in een politiek roerige tijd speelde, de jaren zeventig. Psychologen
stonden in de kring van medici bekend als revolutionairen en linkse rakkers en dat
volk kon niet op voorhand op de sympathie van de meeste stafleden rekenen. Rond
deze aanstellingsprocedure zouden zich toen heftige taferelen in de staf hebben
afgespeeld.
Als je je realiseert dat de
komst van een klin. psycholoog in de staf als een bedreiging werd ervaren en
als een mogelijke invasie van revolutionairen, dan ligt het niet voor de hand
dat men uit de veelheid van sollicitanten die persoon zal hebben gekozen die de
intelligentste en de meest ondernemende indruk maakte. Hoewel ik dit nooit kon verifiëren,
lijkt het me waarschijnlijk dat ze liever een tamme, weinig assertieve domoor
in de staf opnamen. Je snapt het al: deze voorwaardelijke conclusie liet op
slag mijn opgeblazen ego leeglopen.
Ter afronding: ik hoop zeer
dat het ijs voor jullie snel smelt en dat alle IJsbrekers snel in dit spannende
vak aan de slag kunnen.
Ik heb gezegd.
Reber, Arthur S. & Emily Reber; 2001; the
Penguin dictionary of psychology; 3rd edition;
Dictionnaire illustré des philosophes; 1962; Éditions Seghers, Paris.
Groot, Adriaan D. de; 1961; methodologie; grondslagen
van onderzoek en denken in de gedragswetenschappen; Mouton, s-Gravenhage; 2de
druk.
|