QUANTUMFYSICA EN PSYCHOLOGIE
ESSAY John L. Horowitz 2006
Inleiding Dit korte essay is geschreven in het kader van de cursus Quantumfysica aan het Instituut voor Interdisciplinaire Studies, aan de Universiteit van Amsterdam. Het behandelt een denkbare relatie tussen de quantumfysica en de psychologie.
Een korte toelichting op deze gedragswetenschap, voor zover strikt nodig voor dit essay: psychologie onderzoekt gedragingen van mensen. Gedrag wordt hier in de eerste plaats beschouwd als losstaand van afzonderlijke individuen.
Op zoek naar een standaardmodel voor de psychologie worden denkmodellen en hypotheses geformuleerd, die ook in de deelgebieden geldig dienen te zijn. In dit louter exploratieve stadium zijn de hypotheses uitsluitend gebaseerd op individuele ervaringen en overwegingen. Empirisch onderzoek lijkt me een wenselijk vervolg.
Een vergelijking tussen beide wetenschappen kan zich op de volgende niveaus voltrekken:
- in de quantumfysica manifesteert zich een principe dat ook in het gedrag werkzaam lijkt. De natuurkunde treedt daarbij als inspirator op voor de psychologie, overigens zonder een vermoeden omtrent het bestaan van een gemeenschappelijk mechanisme. Deze gelijkenis voltrekt zich derhalve op louter fenomenologisch niveau;
- psychologie en quantumfysica ontmoeten elkaar op kentheoretisch niveau. Dat kan in principe in beide wetenschappen tot een nieuwe visie leiden. Hier is het echter uitsluitend de natuurkunde die de psychologie op ideeën brengt.
1900 was een belangrijk jaar voor de natuurkunde, in mindere mate ook voor de psychologie. De quantumfysica begon immers met een publicatie van Max Planck1900.
Sigmund Freud1900 schreef in dat jaar Die Traumdeutung, een belangrijke bijdrage aan de door hem ontwikkelde psychoanalyse. Het betreft een verhandeling over de veronderstelde werking van het onbewuste, zoals dat zou blijken uit dromen. Vanuit een zelfgerapporteerde droom wordt in de psychoanalyse op individueel niveau een causale voorgeschiedenis geconstrueerd. In de latere praktijk van de psychoanalyse zien we dat ook de toekomstige ontwikkeling van een persoon met vaak grote stelligheid wordt voorspeld.
Dat de psychoanalyse nooit bevredigende onderzoeksresultaten opleverde, schrijf ik grotendeels toe aan het gebruik van het klassiek Newtoniaanse causaliteitsmodel. Dat blijkt ontoereikend voor het beschouwen van gedrag.
Naast de quantumfysica kunnen ook andere verworvenheden van de natuurkunde aan een standaardmodel voor de psychologie bijdragen. Dit geldt mijns inziens voor theorieën over netwerkenGallos, 2006; Song, 2005, 2006 en over complexiteitenGleick, 1989. Het voorspellen van gedrag blijkt zeker voor het individu een extreem moeilijke opgave. Al deze modellen vervangen het klassieke causaliteitsdenken en propageren waarschijnlijkheidsmodellen.
Indien men het venster verruimt door uitspraken te doen voor welomschreven groepen van individuen, dan zijn kansmodellen al in ruime mate beschikbaar. Dit vormt danook de huidige praktijk van de psychologie. Betere statistieken komen ook voor het individu beschikbaar, naarmate men de werkzame processen en vooral ook hun onderlinge wisselwerkingen beter kent.
Deze relaties functioneren op niveau 2.
In de Kopenhaagse interpretatie wordt voorgesteld, dat na een meting de golffunctie instort. Dit levert een zeer suggestieve gelijkenis op met gedrag. Er lijkt namelijk een groot verschil te bestaan tussen verwachtingen, hoop en voorspellingen enerzijds, tegenover de confrontatie met feiten anderzijds. Het aanvankelijk naast elkaar bestaan van diverse mogelijkheden gelijkend op superpositie; suggestief is de kat van Schrödinger leidt abrupt tot een nieuwe situatie, zodra de kans en de daarbij behorende mogelijkheden worden vervangen door een uiteindelijk feit. Deze sterke gelijkenis met het instorten van de golffunctie speelt zich af op niveau 1.
Dit principe manifesteert zich vooral in afzonderlijke situaties van het individu. Wat binnen de ene situatie namelijk als feit geldt, kan in het verdere tijdsverloop alsnog hoop of toekomstfantasie dus alsnog behorend tot de golffunctie en de kans op uiteenlopende realiseringen - blijken te behoren en zelfs terugblikkend een nieuwe betekenis krijgen. Het lijkt danook de moeite waard om na te gaan, in hoeverre mensen over adequate cognitieve technieken beschikken om deze uiteenlopende situatiestructuren uit elkaar te houden.
Werner Heisenbergs onzekerheids- of onbepaaldheidsrelaties bieden mijns inziens veel aanknopingspunten voor de psychologie. Deze gelijkenissen voltrekken zich op niveau 1.
Gedragingen schijnen geordend als elkaar successief opvolgende eenheden. Ook in het taalgebruik vindt men deze ordening terug.
Ieder gedrag lijkt echter uiteen te vallen in ongeteld veel onderdelen, die niet alle langs eenzelfde tijdlijn geordend zijn en met een voorlopig geschatte frequentie van omstreeks 10 per seconde verschijnen. Dat gedrag modulair is opgebouwd, werd eerder voorgesteld door Fodor1983.
Voor het psychologische tijdsverloop van situaties lijkt het beeld bruikbaar van een rijdende trein. In de wagon kan men met de bewegingsrichting mee, of er tegenin lopen. De loopsnelheid in achterwaartse richting kan zelfs groter zijn dan de snelheid van de trein, over de rails gemeten. Daarmee wordt bedoeld, dat herstructurering van het verleden kan plaats vinden vanuit een later tijdstip. De tijdvector lijkt in dat geval te worden omgekeerd en in achterwaartse richting te lopen. Iets dergelijks kan zich trouwens ook naar de toekomst voltrekken. Dit heeft onder meer tot gevolg, dat het moeilijk is om gelijktijdigheden te bepalen.
In 1796 werd een astronoom in Greenwich ontslagen, omdat hij de doorgang van een ster steeds ongeveer een seconde te laat vaststelde. De Duitse astronoom Bessel onderzocht dit en stelde vast dat het voor iedereen onmogelijk is om gelijktijdig twee voorvallen te constateren. (Linschoten1957).
Deze auteur trok overigens niet dezelfde conclusie, die ik daar nu aan verbind.
Een naturalistisch experiment: probeer in een stilstaande trein het moment te bepalen, waarop deze begint te rijden. Richt daarbij uw aandacht op wat zich bij u in de aanloop en daarna voltrekt. Ik voerde dit simpele experiment meermalen uit, op weg naar deze cursus. Zo werd zelfs de weg er naar toe een boeiende ontdekkingsreis!
Wat zich gewoonlijk aan de directe waarneming onttrekt en middels de taal geordend en constant lijkt, vertoont met het verloop der tijd statistische strooiing in de betekenissen. Ook binnen het functioneren van eenzelfde persoon treedt grote strooiing in het gedrag op.
Het vermoeden rijst, dat deze strooiingen de wisselwerking tussen mensen beïnvloeden en mogelijk ook het individu chronisch kunnen verwarren. Een bron voor psychopathologie?
Indien deze fluctuaties inderdaad een rol spelen in de wisselwerking tussen mensen, dan ligt het voor de hand dat dit ook in het taalgebruik tot uiting komt. Die zoektocht is zojuist ingezet en levert nog geen resultaat op.
Het lijkt, dat déjà-vu ervaringen, godsdienstige ideeën en paragnostische verschijnselen oorzakelijk kunnen worden toegeschreven aan deze strooiingsverschijnselen of zo men wil, aan de golffunctie van het gedrag. Indien de spreiding van de strooiing kan worden vastgesteld, kunnen er misschien grenzen van de communicatie tussen mensen of binnen het functioneren van een individu worden vastgesteld, analoog aan hetgeen Heisenberg deed voor de golflengte van elementaire deeltjes.
Het lijkt dat deze fluctuaties tevens de plasticiteit in het gedrag mogelijk maken, die mensen enigermate onderscheidt van andere zoogdieren. Het begrip bewustzijn verwijst mogelijk naar ditzelfde verschijnsel. Statistische strooiing in het gedrag zou aldus evolutionaire overlevingswaarde kunnen hebben.
Mogelijk geldt hier, wat de filosoof Johan Cruyff ooit stelde: elk nadeel heb zijn voordeel.
Leentjebuur spelen bij de natuurkunde en speciaal bij de quantumfysica, werkt inspirerend en wijst misschien de weg naar een standaardmodel in de psychologie. In de vakliteratuur zijn daar meerdere voorbeelden van. Zie bijvoorbeeld Merri1995 of Satinover2001.
Analogieën met de onzekerheidsrelaties van Heisenberg en ook met de golffunctie van Schrödinger dringen zich voortdurend op. Is dit het begin van een deeltjespsychologie?
Ten slotte: vormen de hier veronderstelde gedragsdeeltjes de onderliggende en verborgen laag in het gedrag, waar Sigmund Freud naar op zoek was? Een paar goede redenen om verder te zoeken.
Literatuur
1. Fodor, Jerry A., the modularity of mind; an essay on faculty psychology; a Bradford Book, MIT Press, 1983.
2. Freud, Sigmund; Die Traumdeutung; Gesammelte Werke, Wien; 1900;
3. Gallos, Lazaros; persoonlijk gesprek op 2 mei 2006, Benjamin Levich Institute, City College of New York;
4. Gleick, James; chaos, de derde wetenschappelijke revolutie; 2de druk, 1989; oorspronkelijk: Chaos, 1987;
5. Linschoten, J; algemene functieleer. In: Langeveld, M.J. et al.; inleiding in de psychologie; Wolters, Groningen, 2de druk, 1957;
6. Merry, Uri; coping with uncertainty, insights from the new sciences of chaos, self-organization, and complexity; Praeger, Westport, Conn.; 1995;
7. Planck, M.; Über eine Verbesserung der Wienschen Spektralgleichung; Verhandl. dtsch. Phys.; Ges. 2, 202; 1900.
8. Satinover, Jeffrey; the quantum brain; John Wiley & Sons, New York, 2001;
9. Song, Chaoming & Shlomo Havlin & Hernán A. Makse; self-similarity of complex networks; Nature, vol. 433, January 2005;
10. Song, Chaoming & Shlomo Havlin & Hernán A. Makse; origins of fractality in the growth of complex networks; Nature Physics, vol. 2, April 2006.
|