John schreef op 25 maart het volgende aan Klaas. In cursief voegt Roos haar commentaar in de tekst in:
Laten we ons eens realiseren wat Kant in ons denken betekent. Hij is immers een prominent Verlichtingsdenker en zette daarmee de bakens voor velen die zich met onderwerpen op kentheoretisch gebied bezighouden. Wat voor hem een theoretische verkenning was, betekent voor zijn intellectueel nageslacht veelal een vanzelfsprekendheid. Zó moet je zo’n vraagstuk immers benaderen? Een andere weg ligt niet zo voor de hand en is zelfs niet gemakkelijk te vinden.
Mijn kentheorie – vooral gericht op menselijk gedrag – wijkt wellicht af van wat de Verlichting ons bracht. Ik vat die samen in de volgende axiomata:
Het individu is altijd actief. De neuropsychologie rechtvaardigt deze stelling
het individu treedt en ook groepen treden ordenend op; gestaltvorming en attributies behoren tot de vaste aspecten hiervan;
Ik vraag me toch af of dit altijd het geval is. Gestaltvorming en attributies zijn zeker voorbeelden van ordenend gedrag, maar dan kijk je op één bepaald niveau naar gedrag. Er zijn vele voorbeelden op een ander niveau van gedrag te bedenken dat het tegendeel van ordenend is. Je denkt dat je je huis aan het opruimen bent (ordenend bezig bent) maar in werkelijkheid wordt de troep steeds groter. Het doel is natuurlijk wel orde scheppen, maar het resultaat kan zijn: (grotere) chaos.
Dan moet er misschien een onderscheid gemaakt worden tussen bedoeling, proces en resultaat?
Ik denk dat hier sprake kan zijn van een paradox. Het doet me ook denken aaneen patiënt van mij, die meende dat het dragen van zijn pet met de klep naar achteren een manifestatie van vrij en onafhankelijk gedrag was. Ik heb hem er niet van kunnen overtuigen dat het tegendeel het geval was. Want: door eerst te kijken naar hoe anderen de pet dragen (met de klep naar voren) en dan te beslissen dat jij het anders doet, maak je je juist afhankelijk van het gedrag van anderen.
3. in het individueel functioneren zowel als in het sociaal contact treden schommelingen en permanente fluctuaties aan het licht. Deze ontstaan door cumulatie van vele waarschijnlijkheidsvariabelen en vormen geen stabiele patronen. Deze toevalsfluctuaties resulteren in permanente fluctuaties. Passen deze fenomenen in de verzamelingenleer? Of passen ze binnen de schaaltheorie zoals De Groot die voorstelde? Of is er andere theorie die de schommelingen en ordening van attributies beter representeert?
En hoe zijn ze te verenigen met axioma2?
Met axioma 1 zal Kant waarschijnlijk geen moeite gehad hebben. Ik weet niet of hem dat zal hebben geïnteresseerd.
Over axioma 2 zullen we het waarschijnlijk snel eens kunnen worden. Kant zal op die plaats dan geneigd zijn om de vraag te stellen naar de grenzen van wat wij kunnen kennen. Die vraag laat ik onbeantwoord, want ik meen niet over de daarvoor benodigde kennis te beschikken. Ik geef voorrang aan de inhoud van het kenbare. Het afbakenen van de grenzen daarvan, beschouw ik als ongekend, misschien zelfs als onkenbaar. Althans in dit stadium van ons onderzoek.
Kant gaat hier verder dan ik. Hij zal niet alleen constateren dat wij voortdurend ordenen. Hij schrijft tevens voor hoe wij onze zintuiglijke indrukken dienen te ordenen. De logica vormt hier zijn leidraad. Ik ken hem te weinig om te kunnen uitmaken of dit is wat hij met de “reine Vernunft” bedoelt.
Hier kies ik een andere weg. Ik schrijf geen aanpak voor zoals Kant, maar blijf waarnemen hoe mensen ordenen. Het voorschrijven van een imperatief maakt in mijn ogen deze structuur kapot. Hier staat de fenomenoloog tegenover degeen die vertelt hoe wij de ordeningen dienen aan te brengen.
Zie boven
Axioma 3 laat zien tot welke consequenties het uiteengaan heeft geleid. Dit zal Kant een gruwel zijn geweest. Hier dient zijns inziens de ratio in te grijpen. Aan wat mensen spontaan misschien doen – zoals dan verwoord in dit axioma - valt buiten Kant’s poging om de grenzen van het kenbare te bepalen.
Naar mijn gevoel ligt hier de kracht van de Verlichting zoals we die wellicht allemaal ervaren: door gedisciplineerde denkprocedures kan de mens zijn grenzen verleggen. Daarmee wordt het dan ook mogelijk om de principiële grenzen van ons kennen te benaderen.
Het passief in kaart brengen wat mensen doen, leidt slechts tot alledaagse banaliteit. Daarmee verkrijgt men nooit toegang tot de filosofie, immers de hoogste vorm van het menselijk denken.
Tot zover liet ik hier – in mijn gedachten - onze vriend Immanuel aan het woord.
Samenvattend: als je zijn citaat als imperatief ziet, dan kun je zien of een alternatief mogelijk en aantrekkelijk is.
Mijn visie is dat de Verlichting deels inadequate gedachten ontwikkelde om het menselijk gedrag te bestuderen. Mijn aanpak lijkt me beter.
06-04-2009, 10:59 geschreven door John L. Horowitz Reacties (0)
John schreef op 25 maart het volgende aan Klaas. In cursief voegt Roos haar commentaar in de tekst in:
Laten we ons eens realiseren wat Kant in ons denken betekent. Hij is immers een prominent Verlichtingsdenker en zette daarmee de bakens voor velen die zich met onderwerpen op kentheoretisch gebied bezighouden. Wat voor hem een theoretische verkenning was, betekent voor zijn intellectueel nageslacht veelal een vanzelfsprekendheid. Zó moet je zo’n vraagstuk immers benaderen? Een andere weg ligt niet zo voor de hand en is zelfs niet gemakkelijk te vinden.
Mijn kentheorie – vooral gericht op menselijk gedrag – wijkt wellicht af van wat de Verlichting ons bracht. Ik vat die samen in de volgende axiomata:
Het individu is altijd actief. De neuropsychologie rechtvaardigt deze stelling
het individu treedt en ook groepen treden ordenend op; gestaltvorming en attributies behoren tot de vaste aspecten hiervan;
Ik vraag me toch af of dit altijd het geval is. Gestaltvorming en attributies zijn zeker voorbeelden van ordenend gedrag, maar dan kijk je op één bepaald niveau naar gedrag. Er zijn vele voorbeelden op een ander niveau van gedrag te bedenken dat het tegendeel van ordenend is. Je denkt dat je je huis aan het opruimen bent (ordenend bezig bent) maar in werkelijkheid wordt de troep steeds groter. Het doel is natuurlijk wel orde scheppen, maar het resultaat kan zijn: (grotere) chaos.
Dan moet er misschien een onderscheid gemaakt worden tussen bedoeling, proces en resultaat?
Ik denk dat hier sprake kan zijn van een paradox. Het doet me ook denken aaneen patiënt van mij, die meende dat het dragen van zijn pet met de klep naar achteren een manifestatie van vrij en onafhankelijk gedrag was. Ik heb hem er niet van kunnen overtuigen dat het tegendeel het geval was. Want: door eerst te kijken naar hoe anderen de pet dragen (met de klep naar voren) en dan te beslissen dat jij het anders doet, maak je je juist afhankelijk van het gedrag van anderen.
3. in het individueel functioneren zowel als in het sociaal contact treden schommelingen en permanente fluctuaties aan het licht. Deze ontstaan door cumulatie van vele waarschijnlijkheidsvariabelen en vormen geen stabiele patronen. Deze toevalsfluctuaties resulteren in permanente fluctuaties. Passen deze fenomenen in de verzamelingenleer? Of passen ze binnen de schaaltheorie zoals De Groot die voorstelde? Of is er andere theorie die de schommelingen en ordening van attributies beter representeert?
En hoe zijn ze te verenigen met axioma2?
Met axioma 1 zal Kant waarschijnlijk geen moeite gehad hebben. Ik weet niet of hem dat zal hebben geïnteresseerd.
Over axioma 2 zullen we het waarschijnlijk snel eens kunnen worden. Kant zal op die plaats dan geneigd zijn om de vraag te stellen naar de grenzen van wat wij kunnen kennen. Die vraag laat ik onbeantwoord, want ik meen niet over de daarvoor benodigde kennis te beschikken. Ik geef voorrang aan de inhoud van het kenbare. Het afbakenen van de grenzen daarvan, beschouw ik als ongekend, misschien zelfs als onkenbaar. Althans in dit stadium van ons onderzoek.
Kant gaat hier verder dan ik. Hij zal niet alleen constateren dat wij voortdurend ordenen. Hij schrijft tevens voor hoe wij onze zintuiglijke indrukken dienen te ordenen. De logica vormt hier zijn leidraad. Ik ken hem te weinig om te kunnen uitmaken of dit is wat hij met de “reine Vernunft” bedoelt.
Hier kies ik een andere weg. Ik schrijf geen aanpak voor zoals Kant, maar blijf waarnemen hoe mensen ordenen. Het voorschrijven van een imperatief maakt in mijn ogen deze structuur kapot. Hier staat de fenomenoloog tegenover degeen die vertelt hoe wij de ordeningen dienen aan te brengen.
Zie boven
Axioma 3 laat zien tot welke consequenties het uiteengaan heeft geleid. Dit zal Kant een gruwel zijn geweest. Hier dient zijns inziens de ratio in te grijpen. Aan wat mensen spontaan misschien doen – zoals dan verwoord in dit axioma - valt buiten Kant’s poging om de grenzen van het kenbare te bepalen.
Naar mijn gevoel ligt hier de kracht van de Verlichting zoals we die wellicht allemaal ervaren: door gedisciplineerde denkprocedures kan de mens zijn grenzen verleggen. Daarmee wordt het dan ook mogelijk om de principiële grenzen van ons kennen te benaderen.
Het passief in kaart brengen wat mensen doen, leidt slechts tot alledaagse banaliteit. Daarmee verkrijgt men nooit toegang tot de filosofie, immers de hoogste vorm van het menselijk denken.
Tot zover liet ik hier – in mijn gedachten - onze vriend Immanuel aan het woord.
Samenvattend: als je zijn citaat als imperatief ziet, dan kun je zien of een alternatief mogelijk en aantrekkelijk is.
Mijn visie is dat de Verlichting deels inadequate gedachten ontwikkelde om het menselijk gedrag te bestuderen. Mijn aanpak lijkt me beter.
06-04-2009, 10:59 geschreven door John L. Horowitz Reacties (0)
Over Kant en de Verlichting: Klaas Linker en John Horowitz
John reageert op 25 maart 2009 op het bericht van Klaas Linker:
Laten we ons eens realiseren wat Kant in ons denken betekent. Hij is immers een prominent Verlichtingsdenker en zette daarmee de bakens voor velen die zich met onderwerpen op kentheoretisch gebied bezighouden. Wat voor hem een theoretische verkenning was, betekent voor zijn intellectueel nageslacht veelal een vanzelfsprekendheid. Zó moet je zo’n vraagstuk immers benaderen? Een andere weg ligt niet zo voor de hand en is zelfs niet gemakkelijk te vinden.
Mijn kennistheorie – vooral gericht op menselijk gedrag – wijkt wellicht af van wat de Verlichting ons bracht. Ik vat die samen in de volgende axioma’s:
Het individu is altijd actief. De neuropsychologie rechtvaardigt deze stelling
het individu treedt en ook groepen treden ordenend op; gestaltvorming en attributies behoren tot de vaste aspecten hiervan;
in het individueel functioneren zowel als in het sociaal contact treden schommelingen en permanente fluctuaties aan het licht. Deze ontstaan door cumulatie van vele waarschijnlijkheidsvariabelen en vormen geen stabiele patronen. Deze toevalsfluctuaties resulteren in permanente fluctuaties. Passen deze fenomenen in de verzamelingenleer? Of passen ze binnen de schaaltheorie zoals De Groot die voorstelde? Of is er andere theorie die de schommelingen en ordening van attributies beter representeert?
Met axioma 1 zal Kant waarschijnlijk geen moeite gehad hebben. Ik weet niet of hem dat zal hebben geïnteresseerd.
Over axioma 2 zullen we het waarschijnlijk snel eens kunnen worden. Kant zal op die plaats dan geneigd zijn om de vraag te stellen naar de grenzen van wat wij kunnen kennen. Die vraag laat ik onbeantwoord, want ik meen niet over de daarvoor benodigde kennis te beschikken. Ik geef voorrang aan de inhoud van het kenbare. Het afbakenen van de grenzen daarvan, beschouw ik als ongekend, misschien zelfs als onkenbaar. Althans in dit stadium van ons onderzoek.
Kant gaat hier verder dan ik. Hij zal niet alleen constateren dat wij voortdurend ordenen. Hij schrijft tevens voor hoe wij onze zintuiglijke indrukken dienen te ordenen. De logica vormt hier zijn leidraad. Ik ken hem te weinig om te kunnen uitmaken of dit is wat Kant met de “reine Vernunft” bedoelt.
Hier kies ik een andere weg. Ik schrijf geen aanpak voor zoals Kant, maar blijf waarnemen hoe mensen ordenen. Het voorschrijven van een imperatief maakt in mijn ogen deze structuur kapot. Hier staat de fenomenoloog tegenover degeen die vertelt hoe wij de ordeningen dienen aan te brengen.
Axioma 3 laat zien tot welke consequenties het uiteengaan heeft geleid. Dit zal Kant een gruwel zijn geweest. Hier dient zijns inziens de ratio in te grijpen. Aan wat mensen spontaan misschien doen – zoals dan verwoord in dit axioma - valt buiten Kant’s poging om de grenzen van het kenbare te bepalen.
Naar mijn gevoel ligt hier de kracht van de Verlichting zoals we die wellicht allemaal ervaren: door gedisciplineerde denkprocedures kan de mens zijn grenzen verleggen. Daarmee wordt het dan ook mogelijk om de principiële grenzen van ons kennen te benaderen.
Door passief in kaart te brengen wat mensen doen, leidt slechts tot alledaagse banaliteit. Daarmee verkrijgt men nooit toegang tot de filosofie, immers de hoogste vorm van het menselijk denken.
Tot zover liet ik hier onze vriend Immanuel aan het woord.
Samenvattend: als je zijn citaat als imperatief ziet, dan kun je zien of een alternatief mogelijk en aantrekkelijk is.
Mijn visie is dat de Verlichting deels inadequate gedachten ontwikkelde om het menselijk gedrag te bestuderen. Mijn aanpak lijkt me beter.
Klaas Linker schreef op 23 maart 2009:
Graag zou ik ook de waarneming als het vertrekpunt willen beschouwen. Maar wat mij dan dwars blijft zitten is een uitspraak van Kant:
"Ohne Sinnlichkeit würde uns kein Gegenstand gegeben, und ohne Verstand keiner gedacht werden. Gedanken ohne Inhalt sind leer, Anschauungen ohne Begriffe sind blind."
We zullen, denk ik, toch moeten accepteren dat elke waarneming al een ordening volgens een begrippen-systematiek veronderstelt, terwijl tegelijkertijd er pas zinvolle begripsmatige ordening mogelijk is op basis van waarnemingen!
06-04-2009, 00:00 geschreven door John L. Horowitz Reacties (0)
08-03-2009
Klaas reageert op 5 maart 2009 op Roos
Laat er geen misverstand over bestaan, ik ben het geheel eens met Roos als ze zegt dat alles wat we doen, denken of willen met de taal samenhangt. Wanneer we iets niet goed begrijpen, dan helpt het vaak om te gaan zoeken naar heel precieze formuleringen van datgene dat we willen begrijpen. Denken en taal zijn hecht met elkaar verweven. Zo hecht dat soms denken en taal aan elkaar gelijk wordt gesteld. Denken is wel gedefinieerd als stil in je zelf spreken. En daar lijkt het ook veel op. Als ik in de trein zit en nog wat nadenk over zaken die mij bezighouden, dan is dat toch altijd in de vorm van een gesprek in mijn gedachten. En toch is het onjuist om denken en taal aan elkaar gelijk te stellen. Mijn belangrijkste argument daarvoor is het feit dat, als ik iets probeer te formuleren, ik ga zoeken naar de juiste woorden en begrippen die datgene kunnen uitdrukken wat ik wil gaan zeggen. Deze woorden zijn er dan nog niet voor mij, die moet ik nog vinden, maar dat wat ik wil zeggen heb ik kennelijk voor mijzelf al wel duidelijk! Het is dan ook eerder zo dat ik (ook) op zoek ben naar 'mijn persoonlijk werkelijkheidsbeeld los van de taal'. Mijn persoonlijk werkelijkheidsbeeld is dan nog steeds een afspiegeling van het onkenbare 'Ding an sich' van Kant. Door te denken, dat hetgeen we zien door de taal-bril, de werkelijkheid is, kunnen we in vervelende misverstanden terechtkomen. Tenminste daaraan zou ik, onder andere, het willen toeschrijven, dat ik gelovige christenen wel heb horen beweren, dat een moslim een ongelovige is, omdat deze niet in God geloofd maar in Allah! Als ik dan probeerde uit te leggen, dat het er toch niet zo toe doet aan welke naam men gewend is, dan werd er eigenlijk altijd met onbegrip op mij gereageerd. Evenals Roos zou ik taal en connotaties willen onderscheiden. Een precieze betekenis van de woorden is er niet. Het is door 'de connotaties die we oppikken' uit de tijd en de situatie waarin iets is gezegd of geschreven en de inbedding in een zin en in het geheel van een tekst, waardoor we de betekenis ven het gezegde of geschrevene moeten benaderen. Trouwens het komt mij voor dat dit mijn argument om denken en taal te onderscheiden ondersteund.
08-03-2009, 11:02 geschreven door John L. Horowitz Reacties (0)
04-03-2009
Roos de Klerk reageert op Klaas Linker, op 4 maart 2009
Ik begon mij een beetje als Alice in Wonderland te voelen na John's laatste stuk: verdwaald tussen taal, korrelgrootte, invariantie en fractalen, en op zoek naar het voortsnellende witte konijn ( = John?). Het navolgende is een poging voor mijzelf om weer op weg te raken.
Wat mij opvalt, is dat zowel John als Klaas op zoek lijken te zijn naar "de realiteit achter de taal" en daarbij de taal als het ware willen lijken te omzeilen. Eerlijk gezegd lijkt mij dat niet goed mogelijk. Het doet mij denken aan iemand die wil lopen zonder zijn benen of protheses te gebruiken. Of we willen of niet, alles wat je doet, denkt, voelt, hangt samen met taal.
Ik kan mij overigens helemaal vinden in Klaas' laatste stuk, behalve dus in wat hij schrijft over het passeren van taalstructuren.
Nog een vraag: hoe kun je op zoek gaan naar de essentie, de realiteit achter de taal, als je er tegelijk van overtuigd bent dat die essentie, die realiteit niet gekend kan worden (Plato, Kant en Klaas)? Zijn we dan niet met z'n allen bezig aan een 'als-of '- constructie, een soort schijnvertoning? We kunnen dan wel onze beelden van de werkelijkheid uitwisselen, maar wat is dan de zin van zo'n onderneming?
En verder, wat betreft 'taal' :
Ik denk dat we onderscheid moeten (blijven) maken tussen taal en connotaties. John's voorbeelden van de pacifist en de atheïst maken mij duidelijk hoe afhankelijk je daarin kunt worden van je ' tegenstander' en diens taal(-gebruik). Omdat je ' tegenstander' de negatieve connotaties van pacifisme dicteert, besluit jij dat je die term voor jezelf niet zult gebruiken, zelfs, dat zo'n overkoepelende term niet nodig is! Volgens mij kun je hier eenvoudiger uitkomen door de term 'pacifist' helder te definiëren (ja, in taal!) bijvoorbeeld: "iemand die tegen het gewapend oplossen van conflicten is".
04-03-2009, 19:43 geschreven door John L. Horowitz Reacties (0)
03-03-2009
Klaas reageert op John's artikel van 1 maart 2009
In de natuurkunde, c.q. scheikunde, wordt het begrip element doorgaans gebruikt voor de stoffen (atomen) die geordend zijn in het periodiek systeem. Een element wordt dan gezien als een bouwsel dat bestaat uit elementaire deeltjes zoals proton, neutron, elektron, etc. We kunnen natuurlijk van deze conventie afwijken, maar liever zou ik deze conventie toch maar willen blijven volgen. Temeer ook daar, naar ik meen, dit concept ons kan helpen om "de kleinste bouwsteen van onze psychische werkelijkheid" te definiëren. Laten we deze kleinste bouwsteen eens een BE (BestaansElement) noemen. Een BE kan dan worden gezien als het samengaan van een indruk (iets zintuiglijks), een sensatie (gevoelservaring), een actie (eventueel actietendens) en een evaluatief moment. Een voorbeeld: we merken een plotselinge geur, deze geeft een prettig gevoel, we halen aandachtig adem, we constateren weldadigheid. Op deze wijze kunnen we alles wat we in ons leven meemaken in een samenhangend verband onderbrengen. In dit verband, een zintuiglijke indruk zie ik als behorend tot het cognitieve betekenisveld. Ook alle interacties met onze medemensen passen goed in een dergelijke structuur. Met andere woorden we hebben naar mijn mening een concept voor een "psychologisch element". Een voordeel van deze zienswijze is dat deze los staat van de taal en kunnen we ermee inderdaad "de taalstructuren passeren". De taal kunnen we er juist mee onderzoeken als een psychologisch fenomeen. John, als je de vraag stelt of het misschien tijd wordt voor nieuwe cognities over gedrag, dan zou dit mijn antwoord zijn. Het bovenstaande is een summiere samenvatting van mijn ideeën over dit onderwerp, maar als jullie dit aanspreekt zal ik graag laten zien hoe dit verder kan worden uitgewerkt.
03-03-2009, 13:54 geschreven door John L. Horowitz Reacties (0)
01-03-2009
reactie van John op Roos' artikel van 10 februari 2009
Je vraagt om een verduidelijking van het begrip “korrelgrootte”. Hier ga ik nu veel uitvoeriger op in, daar ik met mijn vorig bericht waarschijnlijk op de verkeerde weg zat.
Schaalgrootte, schaal van inzoomen, grootte van de korrel lijken synoniemen voor wat ik wilde duidelijk maken. Zij leken alle te wijzen in de richting van een psychologisch “element”, vergelijkbaar met het natuurkunde begrip element: proton, neutron, elektron.
Ik meende met “korrelgrootte” een constante gevonden te hebben, die kandidaat zou staan als element voor gedrag.
Echter. Van een element verwacht ik dat er geen relaties bestaan met boven- en ondergeschikte korrelgrootten. Bij nadere exploratie bleek dat echter niet het geval. sterker nog: er bleek keer op keer dat een bepaalde structuur invloed uitoefent op onder- of bovengeordende structuren.
Omdat ik tegen investeringen in het leger ben, zou ik mezelf desondanks niet “pacifist” noemen. Die term wordt namelijk vooral door opponenten gebruikt, om die groepering te desavoueren. Ik noem opponenten immers niet zomaar “fascist”, of “crimineel”.
De socioloog Bram de Swaan stelde over geloof en ongeloof dat hij zichzelf als te ongelovig beschouwt, om zich “atheïst” te noemen. Het begrip atheïst lijkt hier zijns inziens een overkoepelend begrip binnen de cognities van de gelovigen. Als “gewoon” mens bestaat er inderdaad geen behoefte aan een overkoepelend begrip.
Als essentieel aan beide voorbeelden stel ik dat er een relatie bestaat tussen de diverse korrelgrootten:
pacifist ó opposant tegen bewapening, of: atheïst ó iemand die niet in God gelooft.
Ter toelichting: waarom zouden we wel een apart overkoepelend begrip hebben voor iemand die niet in schepping en God gelooft. We hebben immers geen aparte aanduidingen voor iemand die niet in Marsmannetjes gelooft of meent dat de Maan van kaas is?
Het feit dat er een relatie bestaat, doet afbreuk aan de waarschijnlijkheid dat hier sprake is van een gedragsmatig element.
Ook bij verdere exploratie kwam ik steeds verbanden tegen die ingaan tegen de veronderstelling dat korrel een onafhankelijk element betreft dat onafhankelijk is van boven- en onderordeningen.
Dit leidde tot de volgende gedachtegang:
Is het een na-ijleffect van de kennismaking met de natuurkunde, dat ik naar grootheden zoek als constanten, zoals “korrelgrootte”?
Kan het zijn dat er een principe als element kan worden aangewezen, in plaats van een “vaste” maat zoals de korrel?
Zo’n principe zou kunnen zijn: de invariantie van grootte. Dit gaat dus meer in de richting van fractalen, waarvan de objectieve grootte niet ter zake doet. Hierop stuitte ik al eerder en verdient verdere exploratie.
Een andere gedachtegang die bij hetzelfde eindpunt uitkomt: kan het zijn dat de denkgewoonten over gedrag tot chronische vertekeningen leiden? Gesteld kan zelfs worden dat ik met het zoeken naar een element met vaste grootte ontrouw was aan de hypothese, dat de grootte irrelevant is en dat hier fractalen model dienen te staan.
Een andere overweging: kan het zijn dat we via de Verlichting (Eng: Enlightenment) een ondeugdelijk denkschema overgeërfd kregen, waar we tot nu toe mee zitten opgescheept? Dienen begrippen als causaliteit, historiciteit en logisch verband herijkt te worden voor ons doel?
De consequentie van zo’n verkeerde cognitie kan zijn dat men het tot nu toe met wrakkige theorieën moet doen, ten aanzien van gedrag. En dat is een indruk die bij mij voortdurend terugkeert. Tijd voor nieuwe cognities over gedrag? Indien zich dat waar maakt, kan dit gevolgen hebben voor cognitieve behandelingen, misschien niet direct op operationeel niveau maar op een breder gebied van de psychologie.
Roos, je stelt voorts:
Je stelt dat reflexen en actiepotentialen buiten het domein van gedrag vallen, maar er wel mee in verband kunnen worden gebracht. Hier dreigt een misverstand: ik ga nog steeds uit van de omschrijving van gedrag: elke activiteit van het (menselijk) organisme. Anders is het mij niet duidelijk wat je onder gedrag wilt verstaan!
Zoals ik dat zie rammelt het begrip gedrag in de zin van permanente fluctuaties! Een bepaald begrip lijkt het goed te doen binnen een bepaalde context. Na wijziging daarvan past het taalelement “gedrag” niet meer in de nieuwe context. Opeens treedt desoriëntatie op. Wat is nou gedrag? alles toch?
Voor mijn betoog blijk ik een afwijkende afbakening van het domein “gedrag” nodig te hebben.
Volgens mij moet je in de gaten houden dat de realiteit nooit in de taal en de woorden ligt, maar altijd in het onderwerp waar we mee bezig zijn.
Nu ik dit opschrijf realiseer ik me opeens wat de oude fenomenologen mogelijk probeerden met hun filosofische stroming: de dwingende macht van het woord kwijt te raken. Opeens vermoed ik dat zij in dit opzicht dezelfde strijd voerden als theologen: hoe breek je de macht van het woord om toegang te krijgen tot de realiteit “daarachter”?
Door vanaf het begin een ander uitgangspunt te kiezen zoals hier gebeurt, is het minder moeilijk om taalstructuren te passeren. Maar het vereist wel oefenen om niet de betekenis van het woord voorop te stellen!
Je stelde:
En in dat verband: je verwerping van causale constructies: is dat niet te zeer een zelfopgelegde beperking? Bij reflexen en actiepotentialen, die ik toch echt tot het domein “gedrag” wil rekenen, is wel degelijk sprake van causale relaties. Ik begrijp dat je veel ruimte wilt maken voor permanente fluctuaties, onbepaaldheden en dergelijke, maar het bestaan van bepaalde causale verbanden kun je toch niet ontkennen?
Er is vrijwel zeker iets ernstigs aan de hand met causaliteit. Ik vermoed dat dit meer gestalte gaat krijgen zodra de invloed van de Verlichting op ons huidig denken duidelijk wordt. Bij Sander Bais liep ik een kennis tegen het lijf die vertelde dat ze zich onder meer met de Verlichting bezig houdt en daar een hovo-cursus in volgt. Zodra ze terug is van vakantie zal ik haar daarover benaderen.
01-03-2009, 17:01 geschreven door John L. Horowitz Reacties (0)
reactie van Klaas op Roos, 10 februari 2009
Dat we in eerste instantie uitgaan van onze persoonlijke beelden omtrent dat wat wij zien als werkelijkheid en dat deze vrijwel zeker verschillend zijn voor ieder van ons, daar ben ik het helemaal mee eens. Wel denk ik dat daarvoor hetzelfde geld als voor de taal. Wat de taal betreft is er toch wel zoiets als een algemeen begrepen betekenis van de woorden die we gebruiken. Als ik in een woordenboek kijk, dan komt de beschrijving veelal wel min of meer overeen met wat ik al dacht. Uiteindelijk heb ik ook al een heel leven achter mij waarin ik daarmee heb geoefend. Ditzelfde geld, denk ik, voor ons beeld van de werkelijkheid. Wel zal dit nogal cultuur gebonden zijn. Dat er taalverschillen zijn met medemensen die in een andere cultuur gevormd zijn, is vrij manifest en daardoor ook voor iedereen wel duidelijk. Maar dat dit ook geld voor onze werkelijkheidsbeelden is iets waarvan ik denk dat daar vaak te achteloos over wordt gedaan. Met de gebruikelijke misverstanden tot gevolg. Dus laten we vooral doorgaan met onze gedachtewisseling over hoe we om kunnen gaan met dat wat elk van ons ziet als werkelijkheid. Juist door te proberen onze persoonlijke theorieën aan elkaar voor te leggen, kunnen we met elkaar bouwen aan zoiets als een overkoepelend algemeen aanvaard werkelijkheidsbeeld. Ik wil zo graag weg uit het isolement van mijn persoonlijke opvatti
01-03-2009, 13:57 geschreven door John L. Horowitz Reacties (0)
10-02-2009
Roos de Klerk schrijft op 10 februari 2009:
REACTIE OP KLAAS DD 01-02-2009
EN OP JOHN DD 07-02-2009
Roos de Klerk, 10-02-2009
Klaas:
“Raden” kun je op verschillende manieren doen: in het wilde weg, of gebruik makend van bepaalde informatie: “educated guesses”. Sommige mensen zijn daar beter in dan anderen en dat heeft o.a. met intelligentie te maken (het oplossen van raadsels). Wat mij betreft gaat het om een glijdende schaal.
In principe heb je natuurlijk gelijk met de stelling dat de werkelijkheid onkenbaar is. En dat je geen attributies kunt toekennen aan de werkelijkheid zelf, maar alleen aan (een) beeld(en) van de werkelijkheid. Toch kom ik hiermee in problemen: over welke en wiens beeld(en) gaat het? Jouw beeld kan een heel ander zijn dan het mijne – en is dat waarschijnlijk ook voor tenminste een deel - . Als we kijken naar miljarden aardbewoners hebben we het ook over miljarden beelden van de werkelijkheid die misschien allemaal verschillend zijn of elkaar deels overlappen. Kunnen we bij het consequent hanteren van jouw stelling (die van Plato, Kant, Wittgenstein) nog uitspraken doen / theorieën formuleren over watdan ook?
John:
Over het relativeren van de uitgangspunten van de psychoanalyse hebben we het al even gehad: de kritiek kwam/komt niet zozeer van binnenuit, maar heeft te maken met wetenschappelijke en maatschappelijke ontwikkelingen, van buitenaf dus.
Naar mijn idee zou je het begrip “korrelgrootte” toch nog iets moeten verduidelijken, vóór hierover misverstanden ontstaan. Ik denk dat het te maken heeft met beleving van ruimte en tijd en de factoren die hierop van invloed zijn, maar ik ben er niet helemaal zeker van.
Je stelt dat reflexen en actiepotentialen buiten het domein van gedrag vallen, maar er wel mee in verband kunnen worden gebracht. Hier dreigt een misverstand: ik ga nog steeds uit van de omschrijving van gedrag: elke activiteit van het (menselijk) organisme. Anders is het mij niet duidelijk wat je onder gedrag wilt verstaan!
En in dat verband: je verwerping van causale constructies: is dat niet te zeer een zelfopgelegde beperking? Bij reflexen en actiepotentialen, die ik toch echt tot het domein “gedrag” wil rekenen, is wel degelijk sprake van causale relaties. Ik begrijp dat je veel ruimte wilt maken voor permanente fluctuaties, onbepaaldheden en dergelijke, maar het bestaan van bepaalde causale verbanden kun je toch niet ontkennen?
10-02-2009, 22:17 geschreven door John L. Horowitz Reacties (0)
07-02-2009
Commentaar van John op Roos de Klerk's artikel van 23 januari 2009
Roos de Klerk reageert op “gedrag, wat is dat?” van 23-1-2009
Je stelt je de vraag: “is de huidige psychologie nu echt zo deterministisch en statisch?”
Ik meen te zien dat de meeste theorieën liever refereren aan stabiliteiten en vaste structuren, dan aan permanente fluctuaties, onbepaaldheden en geringe voorspelbaarheid vanuit de directe waarneming. Op zoek naar vastigheid doet men naar mijn indruk de psychologische realiteit soms geweld aan. Daarmee verlengt de vakman dan, wat ook de leek uit zichzelf doet. Bij behandeling van diens problemen kan het dan gebeuren dat de vakman blind blijft voor de eigen tekortkomingen en op diezelfde grond het te veranderen gedrag niet juist beoordeelt.
Over de toen jongste ontwikkelingen van de psychoanalyse hoorde ik in de jaren zeventig voor het laatst. Ik was toen nog in opleiding tot psychotherapeut. Mogelijk is er van dat front nieuws te melden. In die dagen hoorde ik nimmer iets over de mate van voorspelbaarheid van gedrag als uitgangspunt van de psychoanalyse. Ook het determinisme stond toen niet ter discussie. Soms is het goed om ons te realiseren dat wij mensen zijn. Het is immers niet leuk om te horen dat Freud’s Traumdeutung minder spannend wordt, indien men zich realiseert dat determinisme de realiteit geweld aandoet. Daar kun je geen klinische praktijk op baseren en de wetenschap dient zich eerst verder te ontwikkelen alvorens het zinvol is om mensen professioneel te adviseren. Exit psychotherapie, exit psychotherapeut!
Voor het behaviorisme geldt volgens mij iets anders. Vanaf het begin was deze explicieter met de visie op causaliteit en voorspelbaarheid. Deze stroming werd vanaf het begin met experimenten begeleid en maakte een ontwikkeling door, die op geleide van wetenschappelijke uitkomsten werd bijgestuurd. Jouw opmerking over S-O-R past hier goed in.
De psychoanalyse ontbeert die experimentele traditie en berust veel meer op impliciete consensus, geworteld in culturele patronen die waarschijnlijk als vanzelfsprekend geldig werden beschouwd. Vergelijking van de klassieke psychoanalyse met het behaviorisme en later de gedragstherapie, bracht de gedragstherapie op voorsprong doordat deze stroming zoveel beter voor onderzoek toegankelijk was. De klinische acceptatie en het daarbij behorende gevoel van evidentie[1] hield aanvankelijk de psychoanalyse zelfs op voorsprong, zoals ik me dat herinner.
Over klokketijd: dit is een fenomeen dat me al lang bezig houdt. Een methodologische truc lijkt het me, een nieuwe theorie te ontwikkelen aan de tijdsbeleving. In hoeverre is die theorie in staat om dat fenomeen adequaat te representeren? Ik vermoed dat hier meerdere factoren tegelijkertijd een rol spelen. Eén daarvan kan de korrelgrootte[2] zijn.
Indien zich dit waarmaakt, dan is het begrip korrelgrootte zowel op ruimtelijke als op tijdelijke fenomenen van toepassing.
Hoewel zeer riskant, waag ik een veronderstelling:
Is korrelgrootte een zodanig elementaire eigenschap van het menselijk functioneren, dat zowel tijdelijke als ruimtelijke ordeningen onderhevig zijn aan dit elementair menselijk functioneren?
Is dit een “Kategorie” in Kantiaanse zin? Dit kan volgens mijn vermoeden alleen worden geïntroduceerd als een geldige denkroute, indien wij de relatie tussen de natuurkundige begrippen ruimte en tijd aan kunnen sluiten bij het gedragsmatige begrip. Aan die voorwaarde lijkt mij op dit moment niet voldaan[3].
Indien dit pad verder vervolgd kan worden, dan kan dit mogelijk aan een kennistheorie[4] bijdragen. Ik heb het boek van Draaisma gelezen en herinner me daar niets van. Misschien is dat eigen aan boeken die over vergeten gaan. Daar kom ik op terug.
Jouw opmerking over ‘elementen’ leidt me tot de volgende overweging: je noemt als elementen: reflexen en actiepotentialen.
Wat vind je hier van:
Beide begrippen vallen buiten het domein van gedrag. Wel kunnen ze daar mee in relatie worden gebracht.
Louter intuïtief – het ontbreekt me vooralsnog aan argumenten – neig ik er toe om als procedure te hanteren:
ons werkveld is: gedrag
de primair te gebruiken begrippen dienen direct daar betrekking op te hebben, dus: geen causale constructies;
in deze verklarende, toelichtende, uitleggende, begrijpende of anderszins reliëf aanbrengende fase staat de “hele wereld” tot onze beschikking. Verklaringen van gedrag hoeven met andere woorden geenszins in gedragstermen plaats te vinden. De begrippen ‘reflexen’ en ‘actiepotentialen’ kunnen hier zeer wel worden gebruikt;
het oorspronkelijke waarnemingsveld dient er anders uit te zien, op grond van stap (3);
De gebruikte terminologie dient aan het eind van deze cyclus om die reden te behoren tot het domein van gedrag. daarmee keren we terug tot (1).
Bekijk eens wat je van dit voorstel voor een cyclus vindt.
Jouw opmerking over korrelgrootte als element wijst er op, dat hier nog veel dient te worden uitgezocht.
Ik ontdekte dat wij eigenlijk geen ingebouwd orgaan hebben om dit als “elementair” te herkennen. Dat bleek nota bene toen ik bezig was met het bewerken van foto’s!
Dit kan er op wijzen dat korrelgrootte inderdaad geen elementaire waarde heeft. Een andere veronderstelling kan zijn dat dit wel het geval is, maar dat we het nooit hebben leren kennen en er geen “orgaan” voor ontwikkeld hebben – misschien is dit in specifieke situaties trouwens anders – om er handig mee om te gaan.
Dit dient nader te worden uitgezocht.
John, 7 februari 2009.
[1] Wat mij betreft op te vatten als: vermoedelijke juistheid. Niet te verwarren met Engels: evidence = bewijs.
[2] Eerder ook wel ‘schaalgrootte’ genoemd. Een keuze in het gebruik van dit begrip dient nog te worden gemaakt
[3] Tijdenseen voordracht over de relativiteitstheorie tijdens de zomercursus ‘het vreemde in de natuurkunde’ (Leiden, 2005) poogde de astrofysicus Vincent Icke deze natuurkundige begrippen te vertalen in gedragsmatige. In mijn ogen kwam hij uit op subjectivisme en kunstzinnig impressionisme. De relatie met de relativiteitstheorie ontbrak toen. Maar die poging is mijns inziens intrigerend!
[4]vooral Klaas is hier in geïnteresseerd. Een spannende hypothese!
07-02-2009, 17:20 geschreven door John L. Horowitz Reacties (0)
Roos schrijft op 23 januari:
REACTIE OP JOHN’S BERICHT:
“GEDRAG, WAT IS DAT?”
door Roos de Klerk, 23-01-2009
Een boeiend en lezenswaardig stuk!
Na lezing bleef bij mij toch de vraag hangen: “Is de huidige psychologie nu echt zo deterministisch en statisch?”
De uitgangspunten van de klassieke psychoanalyse en het klassiek behaviorisme hebben in de afgelopen decennia een herwaardering ondergaan en zijn fors gerelativeerd.
Wat betreft de (klinische) voorspellingen: met de introductie van de statistiek en begrippen als betrouwbaarheid en validiteit worden toch vooral uitspraken gedaan in termen van schattingen en waarschijnlijkheden?
Zit er al niet veel waarschijnlijkheid en complexiteit in de bestaande theorieën over en definities van gedrag? Een (vroeg) voorbeeld lijkt mij: het toelaten van de O in de keten S – R ( dus: S-O-R)waarmee de weg geopend werd voor bijvoorbeeld de rol van cognities. Theoretisch zijn cognities niet onveranderlijk. In de praktijk vaak wel, denk aan vooroordelen.
Over het probleem van het verschil tussen klokkentijd en ervaren tijd het volgende:
Een sluitende verklaring voor dit fenomeen is er misschien nog niet, wel is er kennis over factoren die van invloed zijn. Douwe Draaisma, (2001) heeft in: ‘Waarom de tijd sneller gaat als je ouder wordt’ over het verschijnsel leuke ideeën geformuleerd.
Over het begrip “elementen”:
Dit lijkt mij een juiste term, aangezien het over zeer elementaire, basale processen lijkt te gaan. Ik denk daarbij aan reflexen en actiepotentialen. Het lijkt mij een uitdaging om de theoretische stap te maken van deze intentie- en richtingloze elementaire deeltjes of processen naar doelbewust en doelgericht gedrag van individuen en /of groepen.
Het begrip “korrelgrootte” lijkt mij van een andere orde dan voornoemde elementen of elementaire deeltjes en factoren. Bij korrelgrootte gaat hetom een maat, de elementen zoals jij die beschrijft zijn m.i. eenheden van gedrag op basaal niveau.
Ik ben benieuwd naar jouw reactie en die van de andere forumleden. En naar verdere ontwikkelingen natuurlijk!
07-02-2009, 17:14 geschreven door John L. Horowitz Reacties (0)
02-02-2009
Klaas Linker op 1 februari 2009:
Waarschijnlijkheid
Raadselspelletjes bestaan al heel lang. Al in verhalen die stammen uit de oudste tijden kan men ze, als wezenlijk voor de verhaallijn, tegenkomen. Raden naar iets dat men niet weet blijkt dan iets waarmee men zich kan onderscheiden en als men blijkt daar goed in te zijn, levert dit van oudsher achting op. In de wetenschap is dit verschijnsel uitgewerkt tot de methode waarmee waar en onwaar moet worden onderscheiden.
Hoewel bijna elke wetenschapper hier wel van doordrongen lijkt, komt het mij voor dat er nogal eens niet beseft wordt, dat de waarschijnlijkheidsleer een methode is en dat waarschijnlijkheid niet als een eigenschap van de werkelijkheid beschouwd kan worden. Met name Kant heeft in een mij overtuigende redenering laten zien, dat de werkelijkheid in principe onkenbaar is en dat het bij voorbaat zinloos is om eigenschappen aan de werkelijkheid toe te schrijven. Ook Wittgenstein is het daar heel duidelijk mee eens.
Wat we wel kunnen doen is ons een beeld van de werkelijkheid vormen. En aan dit beeld kunnen natuurlijk wel eigenschappen onderkend worden. Maar dit is heel iets anders dan dat we daardoor ook de werkelijkheid zouden kennen. Het komt mij voor, dat het ontbreken van dit besef een rol heeft gespeeld in bijvoorbeeld de discussie tussen Einstein en Bohr, als Einstein zegt: “God dobbelt niet.” Mij lijkt het in elk geval duidelijk dat we dit 'heel gewoon' niet kunnen weten en dan ook nooit zullen weten. Het komt zo vaak voor, dat als het in het publieke debat gaat over de betekenis van wetenschappelijke bevindingen, dit aanleiding is tot allerlei getheoretiseer dat niet alleen overbodig is, maar ook schadelijk. Met name denk ik dan aan debatten over de evolutieleer.
Waarschijnlijkheid is een concept dat voortkomt uit de waarschijnlijkheidsleer en is ook een heel fundamenteel concept ervan. Daarom denk ik dat het voor onze verdere gedachtewisseling wel van belang is, dat we van elkaar weten van welk standpunt we uitgaan. Als we onder een attributie verstaan, dat het een eigenschap is die we aan de werkelijkheid toeschrijven, dan zal uit het bovenstaande duidelijk zijn, dat mijn mening een andere is. Belangrijk in mijn ogen is het onderscheiden van 'werkelijkheid' en 'beeld van de werkelijkheid'. Deze twee concepten met elkaar verwarren leidt tot heilloze misverstanden.
02-02-2009, 21:33 geschreven door John L. Horowitz Reacties (0)
29-01-2009
op 27 januari 2009 schrijft Rens van de Schoot, naar aanleiding van het voorbeeld over het "zoeken naar bruine schoenen":
Het concept dat jullie beschrijven heet binnen de statistiek Bayesiaans updaten van waarschijnlijkheden.
toevoeging door John:
realiseer je je, dat de Bayesiaanse statistiek hier niet wordt toegepast op door onderzoek verkregen numerieke gegevens, maar direct op gedrag. Een heel verschil met de gangbare toepassing!
29-01-2009, 16:14 geschreven door John L. Horowitz Reacties (0)
27-01-2009
Commentaar van John op het stuk van Klaas Linker, dd. 6 januari 2009:
Ik las onderstaand betoog van jou, Klaas. Het begrip waarschijnlijkheid krijgt pootjes binnen het domein van gedrag! De vraag die te zijner tijd nader dient te worden onderzocht is of waarschijnlijkheid tot de attributies behoort. Zover is het nu nog niet.
Ik knip de door jou geciteerde zin van jouzelf in tweeën. Daarbij neem ik de stelling over: “ik kan de rol van het toeval in mijn leven terugdringen”. Het tweede deel is de formulering van een voorwaarde, die geheel apart bekeken moet worden. Althans, dat is mijn voorstel.
“Toeval” is taaltechnisch gezien een zelfstandig naamwoord, dat daardoor een aspect van “dingachtigheid” suggereert. Zo kan dat niet bedoeld zijn, want dan verliest het immers zijn functie in een bewering. Van Dale stelt:
Gebeurtenis of omstandigheid die niet voorzien of gewild, niet te berekenen is geweest; onberekenbaar, onvoorzien voorval.
In de omschrijving ontbreekt nu juist iedere substantialiteit en is zelfs de uitdrukkelijke ontkenning daarvan. Het lijkt me goed je te realiseren dat dit bij redeneringen een bron van verwarring kan opleveren. Denk bijvoorbeeld aan de zin: “dit kán geen toeval zijn!” Niet alleen zijn mensen tot zulke ingewikkelde kronkels in staat. Ze kunnen hier tevens een correctie op toepassen, waardoor het alsnog een juiste functie krijgt in een bewering.
Dat het moduleren van de kansschatting tot wijziging in de waarneming kan leiden, bewijst mijns inziens het volgende:
1.Of ik uit de garage bruine schoenen wil meenemen.
2.Ik zie daar geen bruine schoenen.
3.Mijn vrouw stuurt me terug met de mededeling: “ze staan er écht. Ik heb ze er zelf neergezet”.
4.Ik keer terug naar de garage en vind de schoenen er nu wel.
Ik interpreteer dit als volgt: de kansverwachting van het optreden van bruine schoenen heeft een bepaalde waarde, groter dan nul: waarschijnlijk staan ze er wel, anders was ik niet gaan kijken.
Vervolgens beïnvloedt mijn vrouw deze attributie (?) door de geschatte trefkans te verhogen. Dit beïnvloedt mijn waarneming zozeer, dat na intensiever zoekgedrag de schoenen alsnog worden aangetroffen. Ik meen zulke manipuleerbaarheid aan te treffen, zowel individueel alsook in het contact met anderen.
Het tweede deel van jouw bewering: “…als ik controle heb over mijn gedrag en invloed heb op het gedrag van anderen, op de situaties waarin ik terecht kom”, is een veronderstelling. Deze parkeer ik voorlopig, daar mij niet duidelijk is wat de psychologische betekenis daarvan is. Jouw formulering is een onderling geaccepteerde manier van formuleren. Die bewering wordt ingepast in sociaal aanvaarde gedachtegangen. Je kunt er zelfs argumenten mee verbinden. Je kunt bijvoorbeeld stellen: indien dat niet lukt, had je dus niet voldoende controle over jouw gedrag en op dat van anderen. Er rijst wel een vermoeden, hoe we dit in een deugdelijke theorie kunnen onderbrengen. Dat komt later. Mij is binnen de context van onze exploratie niet duidelijk, welke betekenis de conclusie “dus” waard is. Is het een tautologie? Ik laat het nog even open.
Fascinerend vind ik jouw voorbeeld, hoe mensen elkaars en het eigen gedrag sturen. Jouw voorbeeld kun je uitbreiden naar: hoe bewegen mensen zich in een ogenschijnlijk chaotische verkeersdrukte, zoals wandelaars doen op een druk marktplein?Er treedt sociale sturing en terugkoppeling op, bij het langs elkaar heen lopen. Daarbij functioneert de sociale context soms als hulp: wij allen houden rechts, dus dat verwacht je ook van de tegenkomende partij. Blijkt de tegenligger een Schot, ja dan…boem! Als zijn tartan eerder ware opgevallen, dan ware een botsing mogelijk vermeden. Tenzij het een Nederlander is die naar een uitvoering van nep-Schotse doedelzakspelers is geweest en er mitsdien als een “echte” Schot uitziet. Dan opnieuw: boem!
Zo komen we op missers die tot verwarring, op grotere schaal misschien tot pathologie kunnen leiden. Tegelijkertijd gaf jij een voorbeeld hoe wij uit chaos toch tot ordening kunnen komen en daarmee de overleefbaarheid verhogen. Het symmetrieprincipe lijkt ook hier te werken. Ik beschouw het als een nuttig stuk gereedschap.
Als nagenoeg vanzelf kwam je met jouw redenering op het spoor van het “sociaal contract” dat er tussen mensen zou bestaan. In dit voorbeeld: houdt rechts. Op de middelbare school leerde ik dat dit klassieke (o.a. Plato) product vooral tijdens de Verlichting tot wasdom kwam en aan Jean-Jacques Rousseau dient te worden gekoppeld. Hij zou een tractaat hebben geschreven met deze titel: “le contrat social”.
Jouw opmerking over de voorkeur voor het gebruik van het begrip “persoon” laat ik liggen. Ik zoek naar de functionaliteit binnen deze context. Hoewel het mogelijk niets toevoegt, leidt het evenmin tot verwarring, lijkt me op het eerste gezicht.
27-01-2009, 16:44 geschreven door John L. Horowitz Reacties (0)
Klaas Linker schreef op 6 januari 2009:
In mijn mailtje 'Waarschijlijkheidsleer' schreef ik: "Ik kan de rol van het toeval in mijn leven terugdringen als ik controle heb over mijn gedrag en invloed heb op het gedrag van anderen, op de situaties waarin ik terecht kom." Wanneer ik naar iemand toeloop en hem of haar duidelijk groet, dan is er een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid dat de betrokkene de aandacht op mij vestigt en een vrij grote waarschijnlijkheid dat de betrokkene mij terug zal groeten. Wanneer ik op het midden van een wandelpad loop en vanuit de tegenovergestelde richting komt mij iemand tegemoet lopen, dan kan ik met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid voorspellen, dat degene die op mij toeloopt, als deze mij tot op ongeveer 20 à 30 meter is genaderd, aan de rechterkant van het wandelpad zal gaan lopen. Rechts gezien vanuit het gezichtspunt van de andere persoon. Probeer het maar eens! In beide gevallen kan ik door mijn gedrag invloed uitoefenen en "de rol van het toeval terugdringen". Deze "controle" is afhankelijk van het bestaan van zoiets als een stilzwijgende, collectieve afspraak. In Ierland bijvoorbeeld gaat de persoon die mij tegemoet komt links van het wandelpad lopen. (Dat heb ik geprobeerd en dat wat ik verwachtte gebeurde) Naar mijn idee is dit één van de manieren (er zijn nog wel andere methoden) waarmee in een samenleving gepoogd wordt om aan het toeval te ontkomen en de noodzaak om statisticus te zijn afneemt. Het zijn dit soort methoden die een belangrijk bestanddeel vormen van het onderzoeksonderwerp van de psychologie, hoewel ons onderzoeksonderwerp meer omvat, meen ik. Je zou bijvoorbeeld ook kunnen zeggen, dat ik stilzwijgen afspraken met mezelf heb gemaakt, waaraan ik mij probeer te houden. Omdat het persoonlijke in ons gedrag zo manifest is heb ik een voorkeur om in plaats van de term individu de term persoon te gebruiken.
27-01-2009, 16:40 geschreven door John L. Horowitz Reacties (0)
17-01-2009
“GEDRAG, WAT IS DAT?”
DE STAND VAN ZAKEN
TUSSENTIJDS BERICHT OVER ONS ONDERZOEK
John Horowitz, 17 januari 2009
De opening van het nieuwe jaar is een goede gelegenheid om de stand van zaken in kaart te brengen. Zie het als een positiebepaling. Tevens worden er lijnen naar de nabije toekomst uitgezet.
Dit onderzoek werd aanvankelijk vooral geïnspireerd door de natuurkunde. Zo vormde het zoeken naar een unificerende theorie over gedrag - analoog aan het natuurkundig standaardmodel – de directe aanzet tot dit onderzoek. In de titel van dit stuk vind je dat terug.
De natuurkunde gaf trouwens in het recente verleden meerdere impulsen aan de psychologie, die toen nog in statu nascendi verkeerde. Denk bijvoorbeeld aan de wet van Weber-Fechner over drempelbepalingen in de waarneming, waarbij de relatie tussen stimulus en respons verloopt volgens een logaritmische schaal. De natuurkunde hield zich in die dagen vooral bezig met de thermodynamica – zo zou Sigmund Freud sterk zijn beïnvloed door de wet van behoud van energie[1] – en met het elektromagnetisme (Faraday, later Maxwell).
Tegenover het determinisme dat een fundament vormde van de psychoanalyse, stellen wij een aanzienlijk minder optimistische visie omtrent de voorspelbaarheid van gedrag. De natuurkunde waarschuwt ons immers voor non-lineaire processen die tot instabiele structuren kunnen leiden, met soms chaospatronen tot gevolg. Voor determinisme is hier weinig ruimte in de theorievorming. Wel onderbouwt dit eens te meer de teleurstellende uitkomsten van klinische voorspellingen, zoals die in de jaren ’50 door Meehl e.a. werden geconstateerd. Dat bracht toen een schok teweeg onder de clinici.
Onze methode dient als fenomenologisch te worden aangemerkt – Husserl, Brentano - maar dan zonder de metafysische en wijsgerig-antropologische bijproducten uit die dagen. Denk daarbij terug aan de Utrechtse School uit de jaren vijftig van de vorige eeuw: Buytendijk, Langeveld en Van Lennep[2].
Om de deugdelijkheid van ons denkproces – hier ontbreekt immers het empirisch onderzoek als directe toetsingsmogelijkheid - te bewaken, besteden we veel aandacht aan de methodologie. Ook het bepalen van de grenzen van het mogelijk bereikbare via deze methode, vormt een blijvend onderwerp van aandacht. Daarmee voorkomen we zelfoverschatting.
Deze methode leidt tot vermoedens, schattingen en waarschijnlijkheden. Het best bereikbare is dat we anderen inspireren tot empirisch onderzoek.
Als controlemechanismen letten we op interne consistentie, logische structuren, helderheid van de gestelde vragen en op de vrijheidsgraden van de mogelijke antwoorden op die vragen. Ook kunnen we persoonlijke ervaringen gebruiken, die onderling worden vergeleken en aldus onderhevig zijn aan enige ijking. Dat is één functie van de onderzoekskring die wij nu vormen.
Als quasi externe toetssteen wijzen we voorlopig een probleem aan waar – zover bekend - nog geen plausibele verklaring voor bestaat: het voortdurend verschillen van de klokketijd met de beleefde duur van tijdsintervallen[3]. Of dit een goede keus van onderwerp en een deugdelijke manier van kwaliteitscontrole betreft, zal pas later blijken.
De psychologie heeft in de tweede helft van de twintigste eeuw een enorme ontwikkeling doorgemaakt, die in deze eeuw verder uitdijt. De vraag dient daarom gesteld of wij met onze bescheiden middelen in staat zijn om daar iets aan toe te voegen.
Begrijpelijkerwijs zoekt een nieuwe wetenschap naar vaste steunpunten waar het op verder kan bouwen. Vastigheden gaan vóór waarschijnlijkheden; vastomlijnde begrippen verdienen de voorkeur boven entiteiten die permanent veranderen, zoals het begrip “permanente fluctuatie”[4], waar wij in ons onderzoek op stuiten.
Ons richtend op de kernvraag: “wat is gedrag?” laat de gangbare psychologie hier waarschijnlijk iets liggen, dat wij hopen aan te vullen. Met het invoegen van waarschijnlijkheid, complexiteit (gevolg van non-lineaire processen) en permanente fluctuaties in de theorievorming over de kernvraag, verwachten we de psychologie een dienst te kunnen bewijzen. Dit alles dient te worden uitgewerkt tot een deugdelijke theorie, met zoveel mogelijk onderbouwing vanuit collectief onderkende ervaringen.
“Permanente fluctuaties” werd als begrip voorgesteld als alternatief voor onveranderlijkheid in de waarneming, cognities, taalhantering en psychomotorische activiteiten. Het lijkt een culminatie van onzekerheden die inherent lijkt aan ieder gedrag. Ook in het sociale verkeer spelen permanente fluctuaties vermoedelijk een belangrijke rol en vormen onder meer een belangrijk bestanddeel van het dagelijks discours. Ook dit wordt in de toekomst uitgewerkt.
Tot nu toe wezen we geen entiteit aan die verondersteld wordt, permanent te fluctueren. Het gebruik van de term “gedrag” is in dit verband te generaliserend, daar dit immers alle menselijke activiteiten omvat.
Het begrip “attributie” lijkt een serieuze kandidaat. Het werd in de jaren vijftig van de vorige eeuw in de sociaalpsychologie geïntroduceerd. In de persoonlijkheidspsychologie komen we terecht bij Kelly (‘grid’, ‘personal constructs’) en waarschijnlijk ook bij Hermans[5], met zijn “Zelfconfrontatiemethode”.[6]
Misschien blijkt het nuttig om psychologische “elementen” voor te stellen. Naar verwachting zullen deze een rol spelen in zowel individuele als sociale contexten.
We stellen voorlopig dat psychologische elementen:
intentionaliteit missen. Ze zijn richtingloos. In de vroegere fenomenologie was intentionaliteit juist een centraal begrip. Je vindt dat terug in wijsgerig antropologische beschouwingen uit de vorige eeuw. Wij proberen dit concept te vermijden, daar het iets toevoegt dat overbodig lijkt. Hier hanteren we met graagte het “scheermes van Ockham”![7]
zingeving missen. In feite hebben ze geen enkele “diepe” betekenis voor het individu. Het is van belang om dit zo te stellen, ter onderscheiding van de verondersteld onderliggende structuren uit de psychoanalyse. “Onbewuste motieven” beschouwen we eveneens als een onnodige toevoegingshypothese. Het is zelfs de vraag of aan deze elementen een belangrijke betekenis wordt gegeven in het dagelijks discours.
Deze gedachtegang suggereert dat zingeving en persoonlijke betekenissen geen deel uitmaken van de elementaire gedragsprocessen. Speciaal in dit Darwin-jaar[8] lijkt het goed om te stellen dat een zinledige en richtingloze psychologie weleens nuttiger kan blijken, dan het vasthouden aan quasiverbanden die bij nadere beschouwing niet verder reiken dan het aangeven van incidentele relaties in specifieke situaties. In het dagelijks discours over eigen of andermans gedrag gebeurt dit juist heel veel. Dat dient dan grotendeels als ruis te worden opgevat.
Als een serieuze kandidaat om als eerste “elementaire deeltje” of “elementaire factor” te worden aangemerkt, noemen we: korrelgrootte[9]. Dit zou een maat voor de detaillering van zowel het waarnemings- als handelingsgebied aangeven. We veronderstellen dat de korrelgrootte zo klein kan zijn, dat deze binnen het gebied van de permanente fluctuaties valt.
Het is voor het eerst dat een veronderstelling wordt geformuleerd over nog te vinden structuren. Dit is een toetsbare onderneming en draagt dan in belangrijke mate bij aan het valideren van dit deel van het onderzoek.
Misschien lukt het in een later stadium om een evolutionaire dimensie toe te voegen.
Hoewel we vertrokken vanuit de sociaalpsychologische benadering, bereiken we nu eveneens de individueel-psychologische onderwerpen. Daarmee dekken we dan de gehele psychologie.
Met het loslaten van de natuurkunde als inspiratiebron en het zoeken naar het “eigene” van gedrag en van de psychologie, keren we – althans voor een klein gedeelte – opnieuw terug naar diezelfde natuurkunde.
*************
[1] Heb dat ooit ergens gelezen. Weet je een verificatie voor deze bewering?
[2] Hierover zal veel terug te vinden zijn in de dissertatie van Trudy Dehue; 1990; de regels van het vak; Nederlandse psychologen en hun methodologie, 1900-1985; Van Gennep, Amsterdam;
17-01-2009, 15:02 geschreven door John L. Horowitz Reacties (0)
08-01-2009
John schreef op 6 januari 2008:
Ik parafraseer jouw commentaar op de bijdrage van Klaas, bij wijze van vingeroefening voor dit onderzoek.
Ik lees het van Klaas geciteerde als: de individuele onzekerheid culmineert bij een groepsgebeuren zodanig, dat verwacht kan worden dat de groepsonzekerheid groter zal zijn dan de individuele.
Dit lijkt me een juiste gedachtegang. In de groepsdynamiek wordt daar soms juist ten voordele gebruik van gemaakt. Ik denk aan psychodrama. Het is hier juist de feitelijke onbestuurbaarheid van een groepsgebeuren door een enkel individu die tot fascinerende situaties en inzichten kan leiden.
De vraag rijst of onzekerheid steeds als geïsoleerde gebeurtenis bestaat of dat het individu of (sub-)groepen strategieën ontwikkelen om zich te handhaven. Overgeleverd blijven aan een toevalsproces zal waarschijnlijk tot tegenkrachten leiden die enerzijds als “coping mechanism” zijn op te vatten. Daarnaast kan het zijn dat deze tot ruis leiden in andere situaties of op andere tijdstippen, waardoor de winst daarvan sterk situatiegebonden of slechts tijdelijk geldig, kan blijken. Dat kan dan weliswaar voldoende zijn om het hoofd te bieden in die ene situatie. Minder ter zake doet dan soms het feit dat op een ander tijdstip en in een andere situatie dat gedrag juist schadelijk effect kan sorteren of tot ruis kan leiden, waardoor dan verwarring wordt geproduceerd.
Dan jouw bewering over de “volksmenner” en diens geïnterviewd worden. Het is ons al lang bekend dat de voorspelbaarheid van gedrag zelden iets voorstelt, maar door velen volstrekt wordt overschat. Hoe minder men van gedrag afweet, hoe stelliger men soms met zekerheid een gedragsvoorspelling aandurft. Denk aan allerhande piskijkers, astrologen of Jomandoïde figuren: “ik krijg zojuist uit de andere wereld door, dat je binnenkort……”.
De Assyriërs hadden naar ik meen de sterrenwichelaars als adviseur des konings, de Etrusken kenden de “haruspex”. Dat was iemand die uit de ingewanden van een geslacht dier veel kon aflezen. Ik heb de kift in: kon ik dat maar!
Overigens begrijp ik na een reis naar het klassieke Griekenland dat de orakels die men in Delfi haalde, wel degelijk goede, persoonlijk relevante adviezen konden bevatten. Staar je namelijk niet blind op het feit dat het een hallucinerende priesteres was die – beïnvloed door zwavelhoudende aardgassen – wartaal uitsloeg. Voordat de reiziger in Delfi arriveerde, had hij een lange reis achter de rug. Met andere reisgenoten heeft hij dan al enige orde op zaken kunnen stellen ten aanzien van zijn probleem. Aangekomen bij Delfi neemt een priester een intake af. Diezelfde persoon vertaalt vervolgens het gebrabbel van de pythia in begrijpelijke taal. Ook de lange reis terug kan door de goden zodanig zijn begeleid, dat de betrokkene bij thuiskomst geheel anders tegen zijn actualiteit aankijkt, dan toen hij vertrok.
Wat je vervolgens schrijft achter “En:”: anderen hebben al lang ingezien dat het niet moeilijk is om “alle weldenkende mensen”, “God” of: “iets binnenin mijzelf” tijdelijk of blijvend, individueel of collectief af te splitsen:
Anton Constandse: “God is de buiksprekerpop van de gelovige”. Of een ander: “God schiep de wereld in zes dagen. Op de achtste dag schiep de mens: God.”
08-01-2009, 13:50 geschreven door John L. Horowitz Reacties (0)
07-01-2009
Roos de Klerk-Swart schrijft op 16 december 2008:
Alvorens op de overige stukken die ik kreeg in te gaan, even een korte reactie op Klaas' bijdrage over de waarschijnlijkheidsleer:
Ik vind het een heldere gedachtegang, ik heb alleen wat vraagtekens bij het volgende: Klaas schrijft: "Als het gaat om het gedrag van anderen in groepen dan wordt het steeds moeilijker om invloed te hebben op dat wat anderen doen naarmate de groep groter wordt." Je veronderstelt, lijkt het, een lineair verband tussen de mate van controle die het individu heeft / kan hebben en de groepsgrootte.
Ik denk dat dat niet altijd opgaat. Het zal afhangen van de rol die een individu in een groep heeft. Even een extreem voorbeeld: Wat te denken van een "volksmenner" die in een toespraak zijn duizend toehoorders perfect weet te bespelen, maar in een scherp - individueel - interview volledig door de mand valt?
En: als je doet wat je wilt doen, onttrek je je dan werkelijk even aan de wetmatigheden van het toeval, zoals je schrijft? Of kan er ook wel sprake zijn van een institutie of persoon die de macht over jou heeft jou te laten denken dat je doet wat je wilt doen? Ik denk bijvoorbeeld aan de jonge moslima die "uit vrije wil" gesluierd gaat. (Druk uitoefenen kan in alle gradaties tussen grofheid en subtiliteit).
Tot zover, want ik zit al bijna bij het filosofische thema van de "vrije wil" en dat is niet de bedoeling, dacht ik.
07-01-2009, 07:24 geschreven door John L. Horowitz Reacties (0)
Klaas Linker schrijft op 11 december 2008:
De waarschijnlijkheidsleer is belangrijk in het wetenschappelijk denken. Zoals Roos al opmerkte is dat niet nieuw in de Psychologie. Niettemin ben ik nog eens wat gaan nadenken hoe naar mijn idee de relatie tussen waarschijnlijkheid en gedrag gezien kan worden. In het algemeen lijkt mij dat waarschijnlijkheid, toeval, betrekking heeft op de uitkomsten van processen. Aangenomen kan worden dat gedrag ook de uitkomst van een proces is. Een proces dat enerzijds wordt beïnvloed door factoren in de persoon, anderzijds door factoren in de situatie. Naar mijn idee spreken we van toeval als we geen controle hebben over de uitkomst van een proces. Als we wel kunnen bepalen, of weten, wat de uitkomst is, dan is er geen sprake meer van toeval. Dat zou dan betekenen dat er minder sprake is van toeval als het om het eigen gedrag gaat en meer als het gaat om het gedrag van anderen. Daarmee komt er iets subjectiefs in het concept waarschijnlijkheid. Ik kan de rol van het toeval in mijn leven terugdringen als ik controle heb over mijn gedrag en invloed heb op het gedrag van anderen, op de situaties waarin ik terecht kom. Als het gaat om het gedrag van anderen in groepen dan wordt het steeds moeilijker om invloed te hebben op dat wat die anderen doen naarmate de groep groter wordt. Dan zal ik dus steeds meer statisticus moeten worden. Mijzelf 'ken ik het beste', dus bij mijzelf heb ik de meeste controle over de processen die uiteindelijk in gedrag resulteren. Als ik doe dat wat ik ook wil doen, dan heb ik me even kunnen onttrekken aan 'de wetmatigheden van het toeval'. Het komt mij voor dat dit in een basale theorie voor de psychologie een belangrijke aanname is!
07-01-2009, 07:22 geschreven door John L. Horowitz Reacties (0)
John schreef op 6 januari 2009:
Ik parafraseer jouw commentaar op de bijdrage van Klaas, bij wijze van vingeroefening voor dit onderzoek.
Ik lees het van Klaas geciteerde als: de individuele onzekerheid culmineert bij een groepsgebeuren zodanig, dat verwacht kan worden dat de groepsonzekerheid groter zal zijn dan de individuele.
Dit lijkt me een juiste gedachtegang. In de groepsdynamiek wordt daar soms juist ten voordele gebruik van gemaakt. Ik denk aan psychodrama. Het is hier juist de feitelijke onbestuurbaarheid van een groepsgebeuren door een enkel individu die tot fascinerende situaties en inzichten kan leiden.
De vraag rijst of onzekerheid steeds als geïsoleerde gebeurtenis bestaat of dat het individu of (sub-)groepen strategieën ontwikkelen om zich te handhaven. Overgeleverd blijven aan een toevalsproces zal waarschijnlijk tot tegenkrachten leiden die enerzijds als “coping mechanism” zijn op te vatten. Daarnaast kan het zijn dat deze tot ruis leiden in andere situaties of op andere tijdstippen, waardoor de winst daarvan sterk situatiegebonden of slechts tijdelijk geldig, kan blijken. Dat kan dan weliswaar voldoende zijn om het hoofd te bieden in die ene situatie. Minder ter zake doet dan soms het feit dat op een ander tijdstip en in een andere situatie dat gedrag juist schadelijk effect kan sorteren of tot ruis kan leiden, waardoor dan verwarring wordt geproduceerd.
Dan jouw bewering over de “volksmenner” en diens geïnterviewd worden. Het is ons al lang bekend dat de voorspelbaarheid van gedrag zelden iets voorstelt, maar door velen volstrekt wordt overschat. Hoe minder men van gedrag afweet, hoe stelliger men soms met zekerheid een gedragsvoorspelling aandurft. Denk aan allerhande piskijkers, astrologen of Jomandoïde figuren: “ik krijg zojuist uit de andere wereld door, dat je binnenkort……”.
De Assyriërs hadden naar ik meen de sterrenwichelaars als adviseur des konings, de Etrusken kenden de “haruspex”. Dat was iemand die uit de ingewanden van een geslacht dier veel kon aflezen. Ik heb de kift in: kon ik dat maar!
Overigens begrijp ik na een reis naar het klassieke Griekenland dat de orakels die men in Delfi haalde, wel degelijk goede, persoonlijk relevante adviezen konden bevatten. Staar je namelijk niet blind op het feit dat het een hallucinerende priesteres was die – beïnvloed door zwavelhoudende aardgassen – wartaal uitsloeg. Voordat de reiziger in Delfi arriveerde, had hij een lange reis achter de rug. Met andere reisgenoten heeft hij dan al enige orde op zaken kunnen stellen ten aanzien van zijn probleem. Aangekomen bij Delfi neemt een priester een intake af. Diezelfde persoon vertaalt vervolgens het gebrabbel van de pythia in begrijpelijke taal. Ook de lange reis terug kan door de goden zodanig zijn begeleid, dat de betrokkene bij thuiskomst geheel anders tegen zijn actualiteit aankijkt, dan toen hij vertrok.
Wat je vervolgens schrijft achter “En:”: anderen hebben al lang ingezien dat het niet moeilijk is om “alle weldenkende mensen”, “God” of: “iets binnenin mijzelf” tijdelijk of blijvend, individueel of collectief af te splitsen:
Anton Constandse: “God is de buiksprekerpop van de gelovige”. Of een ander: “God schiep de wereld in zes dagen. Op de achtste dag schiep de mens: God.”