‘k Heb een naam gevonden voor het kippetje : Hendrika. Omdat ze woonst gekozen heeft op de hoek met de Henri van de Veldestraat en die man was wereldberoemd in zijn branche, en ook omdat ze een hennetje is hé.
Henri (Hendrik) + hen (vr) = Hendrika.
Het adres had ze al sinds vorige week zondag. Dat heeft ze zelf gekozen en zeer goed gekozen: ze bewoont drie afzonderlijke grasvelden met elk aan de achterkant struikgewas als beschutting en gescheiden door stoeptegels die opwarmen in de zon.
Die stroken voetpad zijn na een regenbui sneller droog dan de grasveldjes en de grond onder de struiken. Op zo’n droge tegel zit ze dan, als een bol pakje pluimen, de genoeglijkheid zelve.
Na een adres heeft ze nu ook een naam maar dat weet ze nog niet. Morgen haal ik kippenvoer, want ik zou het erg vinden dat ze verder trekt omdat haar grasveldjes en struikgewas na elf dagen niks meer te bieden hebben. En misschien koop ik ook een drinkbakje. Met daarop haar volledige naam. Hendrika Hen, Kip.
‘k Ben al elf dagen aan het opzoeken en lezen & studeren over kippen. Ik spreek zelfs al wat kips.
In die elf dagen zijn nogal wat pogingen ondernomen om haar te 'redden'. Hoe beter ik haar gedragingen leer kennen, hoe beter ik kan inschatten na hoeveel tijd de redders het zullen opgeven. Hendrika heeft haar instinct en haar struikgewas, de maquis. De doe-goeders hebben enkel hun onhaalbare ideeën, inadequaat materiaal en onhandige gebaren.
Vorige zondag was echt een topdag, drie. ‘k Heb over die drie verschillende ploegjes en hun pogingen een relaas in de steigers staan, maar na een paar lijnen is het telkens alsof mijn pen met vitriool schrijft. Niet geschikt voor publicatie. Dat moet herwerkt worden. En ondertussen lach ik mij een kriek wanneer ik de zoveelste poging zie stranden op het kippig gedrag van Hendrika. Want ze heeft misschien niet veel hersens maar heel haar nek en ruggegraat zitten vol met reflexen en overlevingsdrang.
Hendrika is de kip en de doe-goeders zijn de kiekens. Vandaag is de stand der dagen 11-0 voor Hendrika.
Dit jongetje had wat problemen met het begrip tweetaligheid.
Hij vernam dat zijn favoriete Nonkeltje een stage ging doen in Engeland. Er werd uitgelegd over 'stage' en over Engeland. Een stage is zoals werken. En ginder blijven slapen ook. Ginder wonen dus. Voor een tijdje. In Engeland.
- Gaat gij dan Engels spreken? vroeg de Kleine. - Ah ja, natuurlijk, zei het Nonkeltje. - Altijd? - Altijd.
Daar werd de kleine stil van. Dat bekwam hem niet. Er was iets. De Mama boog zich over dat klein hoofdje en fluisterde : "Zeg het maar."
- Als hij Engels spreekt, bibberde zijn lipje, dan zal ik hem niet meer verstaan.
Op vrijdag zag ik in de straat hier achter een kippetje los lopen.
Awel, twee dagen later, in alle zondagse vroegte, zag ik haar hier rechtover rondstappen, in het plantsoen aan de overkant. Ik geloofde mijn ogen niet. In twee dagen was ze tot hier gekomen. Op haar kippenmaniertje, al scharrelend. Overdag, wanneer er gerij is. Ik moet er niet aan denken. Nuja, ze kan ook rennen als het nodig is.
Daar was ze dan. Op een zonnige zondag. En ze is gebleven.
Ze heeft haar terrein goed gekozen. Elk grasveldje is aan de achterkant afgezoomd met struikgewas. Wanneer de kauwen of meeuwen of kraaien komen kijken wat ze zoal aan het doen is stapt ze de bosjes in. Daar volgen ze haar niet want ze kunnen er niet opvliegen wanneer nodig. In het struikgewas heeft ze beschutting tegen gevaarlijke gevederde moeiallen.
Katten zijn hier niet dit jaar en honden blijven aan de leiband. Maar hier leeft nog een ander gevaar: mensen. En die lopen wél los. Niet alleen hangjongeren, maar ook de doegoeders die haar willen 'redden'. Die hebben tot hiertoe telkens het onderspit moeten delven. Al negen dagen. Vandaag is het dus 9-0.
Voor wie wil zien waar KippetjeKip woonst gekozen heeft, op de hoek met de Henri van de Veldestraat is een grasveldje waar in het midden hoge 1 boom staat. In dat perk woont KippetjeKip nu. Daar en in de twee perken rechts ervan, waar het struikgewas denser is.
Ze zal ergens een tak gevonden hebben om op stok te gaan want na 11 dagen vrijheid, waarvan negen hier, doet ze nog even monter en vinnig. En stortregens heeft ze ook al overleefd. 9-0 dus. Ik hou de stand bij. En ik hou u op de hoogte.
Toen ik bij de apotheker buiten kwam nam ik de andere straat want ik moest nog langs de glasbak. Dat had ik eigenlijk eerst moeten doen, môja …
Naar huis komen via die andere straat is oké hoor, die straat heeft ook haar charmes. Er zijn een paar mooie voortuinen. En richting hoek zijn een paar volgroeide perken, met boom en struik en klimplanten al. Een beetje wild, maar sommige huizen kunnen dat hebben.
Ik was ter hoogte van nr 29 toen ik een paar tuintjes verder op de stoep een kippetje zag lopen. Ze stapte met die behoedzame elegantie waarvoor u en ik naar de balletles moeten. Hadden gemoeten.
Ik vroeg me af van waar ze kon ontsnapt zijn. Er geeft geen enkele achtertuin rechtstreeks op de straat uit. Nuja, de bewoners houden haar wel in het oog, dacht ik. Zoiets is wensdenken natuurlijk, het is een stille woonstraat en in juli brengen de mensen hun tijd door aan de achterkant van het huis. Niémand houdt dat kippetje in het oog.
Het kippetje deed een paar haastige pasjes, ze had iets zien liggen dat van kippebelang was. Ziezo, opgeruimd. En ze keurde de tegels. En de voegen. En dan repte ze zich weer. En dan vergat ze naar waar en waarom en bleef met een opgeheven poot twee tellen staan denken. Langer denken kippen niet.
Ik kon daar niet blijven staan kamperen - 'k had al een gordijn zien bewegen- dus bracht ik mezelf traag terug op gang. Na enkele meters haalde ik het kippetje in natuurlijk. Dat vond ze niet erg, haar wereldje is groot genoeg om er een voorbijganger bij te nemen. Ze verdween ongehaast het stuikgewas in, maakte zich daar nuttig en ik bestond al niet meer in het kippekopje.
Wat een gemoedsrust moet dat zijn. Bijna benijdde ik haar.
Een mooie toupet is een flinke hap uit het gezinsbudget maar als haar lieve man dat toupetje nodig heeft voor zijn zelfvertrouwen en zijn zelfbeeld dan kómt die toupet er.
Hij is geen uitgaander en heeft geen dure hobby’s. 5.000 fr moet kunnen, zij zal daar haar schouders onder zetten: 'We zullen een efforke doen'. Liefst zo dat de andere gezinsleden er niet onder lijden.
Dank zij haar vindingrijkheid komt er 5.000fr vrij in de planning van het budget én komt die toupet er!
En dan gaan ze naar het jaarlijks lente-bal, hij in zijn schoon kostuum. Dit jaar ook met haar op zijn hoofd.
Hij is niet echt een danser, maar zijn vrouw amuseert zich daar zo en zij mag toch ook iets hebben. Vooral nu, sinds ze die 5.000fr voor hem aan het verrekenen is in het huishoudbudget.
Na de obligate slows met zijn vrouw gaat hij zich verschuilen aan de toog, daar komen haar vriendinnen hem niet halen om te dansen. Hij geraakt in gesprek met vier vrolijke gasten van elders uit de streek. Na drie glazen (lauw) bier wordt hij sentimenteel en vertelt hoe 'n goed vrouwke hij wel heeft … zie mijn toupetje.
De vier bavianen ruiken prooi en drijven het drinktempo op. Na het achtste glas hebben ze hem zover dat hij een bijdrage wil leveren aan de financiële inspanningen van zijn lieve schat en hij ontvangt een bankbriefje in ruil voor zijn toupet.
Met in zijn ogen tranen van dankbaarheid over zoveel goedheid in de wereld brengt hij statig-scheef-kaarsrecht het bankbriefje naar zijn vrouw.
Zij schrikt van zijn onbedekt hoofd, van het bankbriefje, van zijn kleur, snapt ongeveer de situatie, springt recht om de snoodaards aan te pakken, trekt daarbij haar orangeade over haar 'goed' kleed -en wij weten allemaal dat orangeade lelijke vlekken maakt- en ziet dat de boosdoeners verdwenen zijn.
Die zijn weg naar een ander bal in een andere gemeente. En passant zwieren ze de toupet in de gemeentevijver. Of was het de kasteelgracht.
-----
Maanden later staat hij in zijn moestuin, een pet op zijn hoofd tegen de herfstmisten. Zuchtend legt hij een sigaret terug in zijn tabaksdoos. Niet meer roken is ook besparen.
Schaamte en schuldgevoel, telkens hij een sigaret weer terug in zijn tabaksdoos duwt.
m EZW-08/2011 – HiH-10/2014 naar een idee van AV, waarvoor dank
Nu is het duidelijk, nu staat het vast, Vaderschap maakt Slim. Of toch vindingrijk. Of beide.
Kleine Marty wordt twee en moet kaarsje-blazen. Dat lukt nog niet zo goed. Dat lukt helemaal niet. - Ge bakt er niks van, constateert de papa voor zichzelf.
Daar & dan neemt het vaderschap over, papa krijgt een ingeving om de kleine aan dat succesje te helpen. Ondernemingszin moet gestimuleerd worden, succes versterkt het gevoel van eigenwaarde …, opvoedkundige principes die de papa misschien wel ergens gelezen heeft maar op het moment zelf neemt gewoon het slim vaderschap over. En dat komt uit het ruggemerg, niet uit opvoedkundige artikels of boeken.
Op 01min05 in het filmpje: - Wacht eventjes, zegt hij tegen Marty en hij haast zich van tafel. - Slow down, daddy! (niet rennen, papa) antwoordt Marty. ‘Niet rennen’, dat hoort Marty per dag dikwijls zeggen.
De papa komt weer in beeld met iets nuttigs. Marty blaast het vlammetje uit. Helemaal alleen, want nú kan hij het.
het Jachtinstinct van de Man Er zit een vlieg in huis. Soms is ze in de woonkamer, soms in de keuken.
LM heeft een vliegenmepper in de hand. In dit appartement is er per vertrek een vliegenmepper beschikbaar. Wij zijn de zwaarst bewapende woonst in het gebouw.
LM beweegt zich sluipdansgewijs en scandeert zachtjes : waar is da beesje HIÉR is da beesje
Natuurvolkeren hebben ook zulke rituelen.
MEP
Na de mep gaat de uitvaart van het beesje via het balkon vooraan of via het terras achteraan en dan klinkt de triomfantelijke brommelodie
waar gaat da beesje DÁÁR gaat da beesje
Aan zijn onderlip zie ik dan dat de oermens in hem tevreden is. Oer-tevreden.
Waarover het ging . Jantje zag eens pruimen hangen, O! als eieren zo groot. 't Scheen, dat Jantje wou gaan plukken, Schoon zijn vader 't hem verbood.
Hier is, zei hij, noch mijn vader, Noch de tuinman, die het ziet: Aan een boom, zo vol geladen, Mist men vijf, zes pruimen niet.
Maar ik wil gehoorzaam wezen, En niet plukken; ik loop heen. Zou ik om een hand vol pruimen Ongehoorzaam wezen? Neen !
Voort ging Jantje, maar zijn vader, Die hem stil beluisterd had, Kwam hem in het lopen tegen Vooraan op het middenpad.
Kom mijn Jantje, zei de vader, Kom mijn kleine hartedief! Nu zal ik u pruimen plukken, Nu heeft vader Jantje lief. *
Daarop ging Papa aan 't schudden, Jantje raapte schielijk op. Jantje kreeg zijn hoed vol pruimen, En liep heen op een galop.
Auteur: Hiëronymus van Alphen (1746 - 1803)
Hoe het verder ging
Jantje liep dus heen in een galop, hij rende zwaar beloond en beladen weg met zijn hoedje vol pruimen. Dat is al een kilo of meer. Hij heeft zich ergens in de graskant gezet en hij heeft al die pruimen opgegeten. Allemaal. Ze waren zoet en sappig, hij kon niet ophouden, die hoed moest leeg. Die avond aan tafel wou hij niet eten natuurlijk. Zijn vader dacht, van die paar pruimen kan dat toch niet zijn …
’s Nachts kreeg Jantje buikloop. Acute buikloop. Zijn moeder werd wakker van het gestommel. Ze kon al direct aan de slag met pyjama’s en beddengoed. En er waren in die tijd nog geen wasmachines hé.
Van al dat gedoe werd de vader ook wakker en toen hij zag hoe ziek zijn zoon was zei hij nadenkend : tiens, van die paar pruimkes zo ziek zijn …
Tussen twee krampaanvallen kwam aan het licht dat Jantje de pruimen niet had afgegeven in de keuken, maar dat hij ze allemaal zelf opgegeten had. Heel de hoed leeg.
De moeder trok wit weg en de vader stond er wat bedremmeld bij.
Het duurde bijna drie dagen eer de aanvallen afnamen. Ondertussen vreesde men voor Jantjes leven. Vraag maar aan de Wereldgezondheidsorganisatie hoe gevaarlijk diarree kan zijn.
Jantje heeft het overleefd, maar in die drie dagen stierf het huwelijk van zijn ouders. Zijn moeder heeft haar man nooit kunnen vergeven dat hij hun kind in levensgevaar gebracht had, met zijn pedagogische principes en praktijken, met zijn over-belonen!
Men heeft een kind niet lief omdat het braaf is. * Men heeft een kind lief omdat het ís.
En men geeft het twee pruimkes, de rest brengt men zelf naar de keuken, het kind kennende.
Een jaar later waren ze uit elkaar. Dat was een ramp, want zij waren eigenlijk allebei gezinsmensen. In zijn eentje bakte hij er niks van, hij raakte aan de drank, verloor zijn werk, werd dakloos en eindigde in anonimiteit. In haar eentje bakte zij er niks van, ze verzeilde in de armoede en is in eenzaamheid omgekomen van ontbering.
Jan onthield uit het pruimenvoorval dat hij van die boom zo volgeladen beter vijf à zes pruimpjes gepikt had ipv het modelkind uit te hangen en dat zijn braaf-zijn niets dan kommer en kwel had voortgebracht.
Kortom, door de gevolgen van zijn bravigheid raakte zijn normbesef compleet verwrongen en hij verzeilde in de criminaliteit. Hij werd neergeschoten tijdens een afrekening in het Russisch fruitmilieu.
Wanneer de natuur zich klaarmaakt om te gaan slapen word ik wakker. Al van toen ik heel jong was. Het was in de kleuterschool en er lagen herfstbladeren, zoals nu. Die bladeren konden ritselen.
In dezelfde klas zat een jongetje die een zus had ergens in een hogere klas en dat meisje had een eigen springkoord. Ik niet. Waarschijnlijk was ik nog te klein om al te kunnen touwspringen.
Ik knuffelde en kuste dat broertje zowat plat tot hij hulp ging zoeken bij zijn zus. Dan volgde ik hem aan een slip van zijn schort tot bij zijn zus. Zij verloste haar broertje van mijn attenties door mij haar springtouw te lenen en ik ging dan het touw op de speelplaats door de herfstbladeren trekken omdat ik ze wou horen ritselen.
Eigenlijk was dat gekus tegelijk stalking, gijzeling en afpersing hé. En toch hebben ze mij daar ooit losgelaten. Zou dat een procedurefout geweest zijn?
Als ik me goed herinner valt grootouderdag in de loop van het eerste schooltrimester. Maar ik heb voor 2017 geen datum kunnen vinden. Misschien varieert het van school tot school?
Of Grootouderdag de States gevierd wordt weet ik niet, maar ze hebben daar wel een klasje jong volk dat iets weet te vertellen over het wezen ‘oma’. Hier enkele fragmenten :
In hun kinderogen zijn kinderen jonge mensen tot een bepaalde leeftijd. De volwassen dochters en de zonen van de oma zijn dus geen ‘kinderen’.
Een grootmoeder is een mevrouw die zelf geen kinderen heeft en dus heel veel van kinderen van anderen houdt en een grootvader is een mannetjesgrootmoeder.
Grootmoeders hoeven eigenlijk niets te doen; ze hoeven er alleen maar altijd te zijn. Ze zijn oud, dus kunnen ze niet wild spelen of hard lopen. Het is leuk als ze ons meenemen naar de supermarkt, want daar is een neppaard en ze hebben altijd genoeg muntjes om erin te gooien.
Grootmoeders zijn meestal heel dik, maar niet te dik om je veters te strikken. Ze dragen brillen en ze kunnen hun tanden en tandvlees eruit halen! Ze hoeven niet zo slim te zijn, maar weten wel vaak het antwoord op vragen als "Waarom jagen honden op katten?" en "Waarom is God niet getrouwd" Ze praten niet als babies zoals sommige tantes doen, want dat is moeilijk te verstaan en als ze voorlezen, slaan ze nooit woorden over en ze vinden het nooit erg om altijd hetzelfde voor te lezen.
Iedereen zou een grootmoeder moeten hebben, vooral als je geen televisie hebt, want grootmoeders zijn de enige volwassen die altijd tijd hebben voor kinderen.
Mijn grootmoeder gebruikte 'de waan van de dag' om te zeggen dat iets een vluchtige mode, een rage of een trend was. Of een tijdelijke gekte.
Een gebloemd halsdoekje geknoopt in de openstaande kraag van een chemisier dragen bvb. Dat was een tijdje absoluut een must. Anders gingen wij tieners de deur niet uit. Blinkende plastieken handtassen. Die waren zeer Carnaby Street. Veel van de '60s mode was volgens haar 'de waan van de dag'. En dat was ook zo, achteraf bekeken.
Ze wist wat ze zei want in haar jonge jaren volgde ze zelf eventjes de dolle charleston-mode. Daar bestaan nog foto’s van.
'Och, 't is de waan van de dag, 't zal zijnen tijd wel hebben' zei ze wanneer mijn ma weer eens uitvloog over onze korte rokken. En ze kreeg gelijk ook. Na de mini kwam de midi-lengte. (verschrikkelijk, die kuitlengte) En daarna de maxi. (zeer onpraktisch, maar zeer elegant)
Nu kan ik de rages en de trends niet meer volgen. De verschillende modes eigenlijk ook niet meer. Ze doen maar. 't Zal zijnen tijd wel hebben.
Het traject dat ik te doen heb, van Ekeren naar Merksem-Palfijnziekenhuis, is een ritje van 20 minuten tussen woonwijken met hier en daar een veld en ook een wei of twee waarin soms vijf koeien in nat gras liggen te herkauwen. Het nat gras lijkt hen niet te deren. Vijf vredige koeien in een groene wei, met de roze zonsopgang als toemaatje.
Het is zo’n traject waarvan men denkt, hier gebeurt nooit niksni. In de eerste wijken zijn de mensen naar hun werk en in de wijken met de rieten daken zijn de mensen de beursberichten van de Tokio, Hong-Kong en Sidney aan het herkauwen, onder diezelfde roze zonsopgang.
Buiten dat sommige buschauffeurs rodeo rijden over de verkeersdrempels op de rechte stukken naast de landbouwpercelen, gebeurt daar dus weinig.
Toen ik drie uren later bij Palfijn de bus richting thuis nam, klom er voor mij een meneer naar binnen die heel snel achter de chauffeur ging zitten en toen hij gezeten was sloeg hij zeer snel en een beetje verdoken een kruis. Terwijl ik mijn betaalkaartje weg borg zag ik uit een ooghoek die beweging en zonder hem aan te kijken moet ik toch verbaasd gekeken hebben want toen ik langs hem ging keek hij me strak aan en met een rukje ging de kin omhoog. Astrant kijken, heet dat in deze contreien.
Had ik nu écht verbaasd gekeken bij dat kruisteken? In mijn koopvaardij-jaren had ik nochtans een diplomatieke pokerface. Misschien ligt astrant kijken in zijn aard, dat kan ook. Zo zijn er nog mannen de laatste decennia in deze contreien.
Toen ik op mijn favoriete zitje zat (hoog, boven het wiel) bedacht ik dat hij misschien uit een land kwam waar overgebleven christelijke stromingen altíjd een kruis slaan bij het begin van een busrit. Zo’n land waar elke weg een smalle kronkelweg is en waar aan de ene kant de scherpe rotsblokken van een steile bergwanden bijten en aan de andere kant de afgronden liggen te grijnzen.
Buiten verkeersdrempels hebben wij geen hoogteverschillen, meneer. Antwerpen en omgeving liggen in een vlakte. Een alluviale vlakte. Hier heet het al eeuwen De Lage Landen bij de Zee. Al eeuwen.
Toen we aan de rechte stukken met de verkeersdrempels kwamen gaf de chauffeur gas en begreep ik het kruisteken. Wie van een ziekenhuis komt zit niet te wachten op een rodeo.
Het Kleintje mocht voor het eerst klasgenootjes uitnodigen voor haar verjaardagsfeestje. Klasgenootjes uitnodigen begreep ze niet goed, want het was toch háár verjaardag, niet die van de andere kindjes. Haar idee van verjaardagsfeest is dat er maar 1 iemand gevierd wordt, in dit geval zijzelf. 1 jarige + 1 familie, anders was het háár feest niet meer.
Ze was duidelijk niet van plan de glorie en de aandacht te delen met andere kindjes die geeneens zelf jarig waren. Bij Oma haar verjaardag kwamen ook geen vrienden en vriendinnen. - Nóóit, gooide ze er achter, om haar punt duidelijk te maken. - Nooit? vroeg ik domweg. Nóóit vrienden en vriendinnen op de verjaardag van haar Oma? Daar kon ik anders wel wat straffe verhalen over vertellen. Om opvoedkundige redenen deed ik dat niet. ‘k Zei niks over het voltooid verleden fuifgedrag van de oma. Ook al omdat zij me dat met één duidelijke blik ontraden had.
Nu had de Mama een probleem natuurlijk, zij had al afspraken gemaakt met andere moeders en nu wilde Kleintje plots geen klasgenootjes erbij. - Wij vieren dat wél hoor Meiske, de verjaardag van Oma, zei ik. Met de vrienden en vriendinnen en uw oma is dan de enige jarige en …
Ik zocht het woord feesteling. Het woord feestvarken wou ik niet gebruiken want wie weet wat dat klein hoofdje daar weer zou van maken. De broer was het gezever beu en rondde af : - Oma is op dat feest de jarige en alle feestvierders waren de niet-jarigen, die zijn iets minder jarig.
En ineens had kleintje het begrepen. Ze liet genadig weten dat alle mínder-jarigen wel op haar feest mochten komen. En hun mama’s ook. En ik ook. Als mínder-jarigen waren we welkom.
Slimme broer, probleem opgelost, Mama opgelucht en iedereen tevreden.
De meisjes waren op weekend. Diane en Peter hielden een luie ochtend. Laat ontbijt, uitgebreid krant lezen, rondsleffen op pantoffels … Peter keek om zich heen. Hij stond op, liep traag door de kamer en bedacht dat Het Leven goed was voor hem. Heel goed. En dit alles kon zó voorbij zijn. In een vingerknip. Die gedachte was ongevraagd gekomen en nestelde zich. Hij voelde een kneepje aan zijn hart en een prik in zijn keel.
- Diane, zei hij schor, als mij iets overkomt moet ge onmiddellijk al mijn spullen wegdoen. Weggeven of verkopen. Alles weg.
Ze keek op van het zondags kruiswoordraadsel, een beetje verstoord.
- Waarom? - Ge zult willen hertrouwen en ik wil niet dat een of andere uil aan mijn spullen zit.
Haar hart smolt toen ze hem zo zag staan, met piekhaar en in pyjama. - Wie zegt dat ik een ándere uil wil? glimlachte ze. En ze legde haar potlood neer want het was tijd voor troost.
In een cursus uit een ver verleden stond ongeveer het volgende:
Een mens zou pas rond het zevende levensjaar gevoel ontwikkelen voor recht en onrecht, beginnend met zeer concrete zaken, binnen het eigen leefwereldje. Rond het vijftiende levensjaar, wanneer het abstract denken zich ontwikkelt, worden die begrippen uitgebreid naar de wereld in het algemeen.
Zo ongeveer stond dat daar. Hoe het verder ging weet ik niet meer. Misschien leert een mens gaandeweg leven met onrecht. Doorgroeien naar maturiteit en zo ...
De twee leeftijden zeven jaar en vijftien jaar heb ik onthouden omdat die twee fasen in de ontwikkeling thuis zo herkenbaar waren door de markante toestanden die ze met zich meebrachten.
'VANAF ZEVEN', zei de cursus
Onrecht voelden we zeer scherp aan en het ging dan werkelijk over zeer concrete zaken: wie haalt deze keer een mandje aardappelen uit de kelder, wie mag vandaag met de fiets naar de bakker, wie gaat ondertussen te voet naar de kruidenier. Over beurtrol, werkverdeling en privileges konden we nogal bakkeleien.
Gedurende een periode zaten wij alle drie tegelijk in die fase en we losten elkaar af. Mijn ouders en de leerkrachten hadden toen continu praktijkexamen in 'eerlijkheid'.
Want 'Dat is niet eerlijk!' was een tijdje onze strijdkreet. Naargelang de aard van de situatie werd het dat-is-niet-eerlijk gevoel heftig uitgeschreeuwd met wilde gebaren, fluisterend naar buiten gebracht met tranen in de stem, of geuit in een van de mogelijke gedragsvarianten daartussen. In gedragingen hadden wij alle drie een zeer uitgebreid gamma ter beschikking.
De ontreddering was er in alle geval, we voelden ons verraden, bekocht en in de steek gelaten wanneer de grote mensen hun eigen code met de voeten traden. Dat soort grote-mensen-wereld moesten wij later in?
'VIJFTIEN EN OUDER', vervolgde de cursus
Van de drie kinderen thuis was ik de eerste om de concrete fase te verlaten en werd het theoretisch voor 1/3de rustiger in huis. Zes jaar later zaten we met drie samen in onze abstracte fase: onrecht in-de-wereld, het schept een band. Wij gedroegen ons opnieuw zeer gelijkaardig, samenhorig bijna.
De debatten aan tafel waren op een bepaald moment zo geanimeerd dat mijn vader een spreekstop probeerde in te voeren: om wereldproblemen op te lossen moet men in de eerste plaats het warm eten opeten terwijl het nog warm is, energie opdoen, dus zwijgen en éten.
Energie hadden wij toen op overschot en die spreekstop aan tafel heeft zes minuten geduurd. Over dat record wordt op familiebijeenkomsten nu nog gesproken: 'ooit' hebben wij het gepresteerd om zes volle minuten stil te zijn aan tafel. Zés!
Verdeling van de landbouwgronden in Zuid-Amerika, analfabetisme, overbevolking ... wij zetten daar onze schouders onder, bij ons aan tafel en achteraf tijdens de afwas werd dat allemaal vrij vlot opgelost. Voor eens en voor altijd. Het was de periode van het eerste rapport van de Club van Rome.
LATER
Als het aan ons lag was er in Zuid-Amerika binnen de kortste keren geen enkel straatkind meer, laat staan hongerig of analfabeet. Want wij gingen daar gewoon iets aan doén. Niet alleen wij drie, maar ongeveer heel onze generatie. We waren met veel, er was dus hoop.
VEEL LATER
We zijn nu een veertig jaar verder en ook twee generaties verder. De beschikbare middelen zijn niet herverdeeld. Straatkinderen zijn er nog altijd. Nu overal.
Het onrecht hebben we de wereld niet uitgeholpen. Daar zijn andere machten voor nodig, weet ik nu.
Onrechtvaardigheid is al een paar keren onze kant uitgekomen. Daar leert men mee leven, weet ik nu.
Ooit, 's avonds met ons drie aan de afwas, leek het nochtans simpel.
Dit is wat somber om de dag mee te beginnen, ik weet het, maar naar aanleiding van wat Jacqueline schreef – reactie bij n°36 – moet me iets van het hart. Van het hart? Van heel mijn ribbekast. Want het bedrukt me al een paar dagen.
Een fragment uit 2006 GEERT HOSTE STAAT VERDER, zaalshow. Versluierde tekst, niks shockerend, maar het feit dat het publiek lacht … in mijn ideale wereld zou de zaal juist verstillen naarmate de tekst vordert, omdat hetgeen Hoste brengt zo grauw en goor is.
Het nummer is goed gebracht, en meesterlijk geschreven, daar niet van, maar ik was in shock toendertijd en zaterdag weer. De zaal … lácht. Het publiek lacht. Hebben die mensen een glas op?
Het was een première, de zaal zat vol met BV’s, het zou dus kunnen dat er een ontvangst vooraf ging aan de voorstelling. Met een glas. Of twee.
In beeld heb ik maar 1 persoon gezien die niet lacht. Wit hemd met ruit, bril, grijs haar. Maar één persoon die de tragiek van de tekst hoort? Of maar één persoon die niet geconditioneerd reageert?
Het konijntje was versleten, heel armoedig allemaal. ’t Had geen tandjes en geen oortjes, het pelsje bijna kaal. Mijn lief klein konijntje, hoe zou het met je gaan? Mijn lief klein konijntje, wat heb ik fout gedaan?
Ach mijn fijne kinderjaren, de buurman liep af en aan. Als mijn ouders er niet waren, dan belde hij soms aan. Om mij te amuseren, verstopte hij vooraan Een knikker in zijn kleren, dan moest ik er achteraan. (gelach) herhaling: Het konijntje was versleten, heel armoedig allemaal. ’t Had geen tandjes en geen oortjes, het pelsje bijna kaal. Mijn lief klein konijntje, hoe zou het met je gaan? Mijn lief klein konijntje, wat heb ik fout gedaan?
Mijn buurman kon ook goochelen, maar dat stelde niet veel voor. Dan nam hij zo’n hoge hoed, en stak er zijn hand door. Hij zette de hoed op zijn schoot, bedekte die met een doek Dan nam hij m’n handje, en zei "Zoek het konijntje, zoek!" (gelach) herhaling: (gelach blijft duren) Het konijntje was versleten, heel armoedig allemaal. ’t Had geen tandjes en geen oortjes, het pelsje bijna kaal. Mijn lief klein konijntje, hoe zou het met je gaan? Mijn lief klein konijntje, wat heb ik fout gedaan?
Een keertje onder ’t spelen, al bij de volle maan. Was ik ’t konijntje aan ’t strelen, maar is het fout gegaan. De buurman keek komiek, een kreetje werd geslaakt. Maar ’t konijntje dat was ziek, want ‘t had in mijn handje gebraakt. herhaling: Het konijntje was versleten, heel armoedig allemaal. ’t Had geen tandjes en geen oortjes, het pelsje bijna kaal. Mijn lief klein konijntje, hoe zou het met je gaan? Mijn lief klein konijntje, dit liedje is gedaan…
Herfst doet me denken aan een uitbundige, weerspannige kleuter die niet wil gaan slapen. Zo een waar men de handen vol aan heeft. De Natuur heeft geen zin om haar pyjamaatje aan te doen, ze moet eerst nog wat ongenoegen ventileren, bij momenten ongeremd : tranen & theater dat is regen & wind, donder & bliksem zijn lawaai & boze blikken.
En als dat allemaal lang genoeg geduurd heeft volgt de uitputting, met een paar nasnikken. Ze valt in slaap. Het is December. In de winter komen haar broodnodige dromen - wij noemen sneeuw en ijzel nachtmerries - en met de equinox van 21/03 gezond weer op, met een verlegen glimlachje.
De herfst zijn de kleuterkuren van de Natuur. Ze durft dat maar op bepaalde breedtegraden, natuurlijk. Onder andere de onze.
“ Geef niet toe aan je ongeduld, het geschikte moment zal zich wellicht vanzelf aankondigen ”van P²
Alles op tijd en stond.
Een aantal jaren geleden zat ik ’s avonds bij de gyneco, hij moest in de PC nog wat intikken en dan mocht ik betalen en kon ik weg.
Toen ging een van zijn telefoons. Hoe meer telefoons een dokter op tafel heeft liggen, hoe belangrijker hij is?
Zo te horen was het geen cliënte aan de andere kant van de lijn, maar iemand van het ziekenhuis.
"Als hij nu weggeroepen wordt voor een bevalling, zit ik tenminste geen drie uren in de wachtzaal zoals toen, want ik ben hier bijna buiten" dacht ik zeer zelfzuchtig.
Blijkbaar was het toch niet de dienst die hem opriep. Het telefoontje kwam zo te horen van een jonge collega die raad nodig had of gerustgesteld moest worden. Duidelijk allebei, want Dr DPF leunde achteruit, een teken dat hij er tijd ging voor nemen.
Hij vroeg een aantal technicaliteiten over de situatie ter plaatse en begon toen met het kalmeren van de jonge arts aan de andere kant van de lijn. Hij zei 'jongen' en 'vriend' en ik hoopte voor de vrouw in arbeid dat er een ervaren vroedvrouw en een geroutineerde verpleegkundige in de buurt waren want van dat onzeker doktoorke zou een arbeidende moeder in paniek raken.
En ik hoopte ook dat hij het gezond verstand had gehad om buiten de kamer te bellen naar Dr DPF, blijkbaar zijn mentor, steun, toeverlaat en hoop in bange dagen. Ge kunt als jonge arts niet staan bibberen waar de aanstaande moeder bij is hé.
Het gesprek bleef maar duren. Ik had mijn geld al op tafel gelegd. En naar voren geschoven. Misschien wou Dr DPF mijn briefke al telefonerend schrijven? Dan kon ik naar buiten. Naar ergens waar geen vrouwen liggen te lijden omdat ze zo nodig kinderen wouden. Of per abuus zwanger geraakt waren en een ballastkind zouden grootbrengen. Ik kreeg claustrofobie van heel die situatie want ik wilde daar weg omdat ik na een simpele routine controle niet betrokken wilde worden in het leven en lijden van andere mensen.
Gaandeweg hoorde ik Dr DPF mild-ongeduldig worden. Was hij de paniekerd aan de andere kant een beetje aan het plagen? Ineens werd het weer interessant. Hij lachte al eens en zei 'jong!' tegen de jonge collega ter plaatse.
Iets later snapte ik dat ik tussen de coulissen zat van een gebeuren. De kant die we in het echt niet of nooit te zien krijgen. DPF kwam plots recht in zijn stoel en zei zonder lachen in de foon:
- Néé, dat is nu nog geen goed idee. Daarmee komt het kind niet sneller. Zolang de moeder het aan kan, kunt gíj het ook aan. Is dat begrepen? Is dat be-gre-pen?
Ja, ík had het begrepen. Dit telefoontje was belangrijker dan ikke-betalen & ikke-weg-kunnen. Dit telefoontje moest een jong doktoorke bijsturen, omdat hij anders stommiteiten zou doen in zijn zenuwachtig ongeduld. Stond zijn wagen verkeer geparkeerd? Zat er een lief te wachten?
Na het gesprek legde DPF zijn telefoon neer en verontschuldigde zich omdat het zo lang geduurd had.
Ik antwoordde iets van 'niet nodig, dokter, een bevalling is … eh' want ik dierf niet meer denken aan wat ik tevoren in mijn ongeduld gedacht had. Na mijn ongepast ongeduld mocht ik betalen en kon ik weg.
Alles heeft zijn tijd, dat was toen zeer duidelijk.
Of de jonge dokter begrepen heeft dat moeder en kind voorrang hebben op zijn ongeduld, dat het geschikte moment zich vanzelf zou aankondigen weet ik niet. Maar ik hoop het voor hem. En ik hoop het vooral voor iedereen die zich sindsdien aan hem toevertrouwd heeft.
Voor al wie dacht dat het te laat was om nog een verjaardagkaartje te verzenden, is er goed nieuws.
Het goede nieuws is dat de datum van do-28/09 zeker mag overschreden worden want het verjaardagsfeest is gepland op zo-15/10. Dat geeft flink wat meer speling voor wie nog aan het overdenken was of voor wie wat meer tijd had gewild en ook voor wie dacht dat het te laat was om nog iets te verzenden. Niks te laat, er is nog ruim de tijd.
- Heet dit ronselen? - Ja. - Gebeurt dit vaak? - Nee. - Waarom nu wel? - Omdat 70 kaartjes me haalbaar leek en nu met die verlenging zeer zeker. - Is die mevrouw een vriendin? - Nee. - Kent ge haar? - Nee. - Waarom ronselt ge dan? - Zomaar, omdat haar broer een correspondent is. - Is ZOMAAR een reden? - Ja. - Kent ge het adres nu uit het hoofd? - Ja. - Zeg eens? - adres verwijderd 06/10 - Danku voor dit gesprek. - Graag gedaan.
Ooit kregen we als opdracht voor een schrijfwerk de titel : waarom. Zo’n vage titel verbergt een aantal voetklemmen en valkuilen.
Schrijvende begeeft men zich alras naar regionen van diepzinnigheid alwaar men verstrengeld raakt in existentiële vragen die men zich zonder die titel misschien wel stelt, maar waarop men de antwoorden altemet beter niet op schrift stelt. Beter niet. Het is soms gênant dat soort eigen schrijfsels te herlezen. Daaraan dacht ik deze voormiddag toen ik in de keuken de aroma’s van de kokerij van de benedenburen opsnoof :
Waarom ruikt het bij onze benedenburen zoveel lekkerder dan wanneer LM & ik zelf aan het koken zijn? Zij eten ’s middags warm en beginnen tamelijk vroeg aan de kokerij. Soms wervelen in de voormiddag zó’n lekkere aroma’s omhoog dat ik geneigd ben bestek en huisband te nemen en ongenood binnen te stappen bij de buren hier onder.
Waarom ruikt dat zo lekker? Voor een deel omdat zij (allebei 70++) het nog altijd doen zoals ze het thuis geleerd hebben. Zij zoals ze thuis geleerd heeft te koken en hij zoals hij thuis geleerd heeft dat lekker te vinden. Wat LM en ik opsnuiven is de Belgische Burgerkeuken zoals onze grootmoeders kookten.
Met bloem en boter en suiker en alle dingen waarvoor men later (dat is nu) pilletjes moet nemen.
Zonder andere kruiden dan peper en zout en bouquet garni. Geen pimentón of curry of sambal of pad thai. Dat smaakt en ruikt ook allemaal lekker, maar dat is nieuwer dan de kokerij uit onze kinderjaren. Dat is niet zoals vroeger.
Daarom ruikt het bij de buren beter, omdat het ruikt zoals vroeger, toen we ons bord leeg aten toen we ons over gezond niks afvroegen.