Hij is zeven en hij krijgt een hond,af te halen op 6 december. Het hele Sintgedoe met de intrede verzinkt erbij in het niets. Van enthousiasme telt hij zelfs de dagen niet meer af zo hard klopt bij momenten zijn hartje : hij-krijgt-een-hond. Dat staat vast, dat is zeker, het hondje is echt.
Over de Sint is hij niet helemaal zeker meer, of die echt is, zeven en schrander zijnde.
Het hondje heeft al een naam en het is een meisje. Dat noemen ze een wijfje, zegt hij met kennis van zaken. Nu is ze nog bij de moederhond want ze is nog een baby. Hij heeft haar zelf mogen kiezen en soms al mogen vasthouden. Ze is klein en lief. En ze blijft klein en lief. Want haar moeder is ook zo.
Thuis staan al meubelen en huisgerief. Er is een etensbakje en een drinkbakje en ook een slaapkussen dat hij van Oma gekregen heeft. Het is van poezen geweest, maar dat weet het hondje niet. Er moet een dekentje op, want het is winter. En omdat het winter is heeft mama kleine jasjes besteld op het internet. De zakjes voor de poepjes krijgt hij ook van Oma. Cadeau. Hij bekijkt en keurt alle stukken en dan wordt hij stil van zoveel geluk. Een hondje.
En er is de bench, zo’n binnenhuiskooi in draadwerk, de slaapkamer van het hondje. De kooi is ruim genoeg voor een grote hond. In de bench zal Zijn Hondje slapen, op dat slaapkussen, onder dat dekentje.
Een bed en een deken kent hij. Maar hoe voelt een bench? Af en toe kruipt hij er in, om te weten hoe het daar ligt. Soms trekt hij het deurtje toe en sluit de ogen. Zo zou Zijn Hondje dus slapen. Het jongetje zuchtte van contentement.
Toen kwam daar een van de groten langs en die sloeber draaide de grendel van de kooi naar beneden. Dicht! Plots was de bench te klein, en het huis ook. 18h15 : ze zijn hem aan het uitleggen dat zo’n grote binnenhuiskooi voor een kleine hond veel ruimer aanvoelt dan voor een jongen van zeven.
te gast bij Wim Helsen, Geert Van Istendael met Aandenken van Friedrich Hölderlin.
Noordoostenwind, mij het liefst van alle winden Hij die vurige geest en behouden vaart beloofd aan alle schippers. Ga nu en groet de mooie Garonne en de tuinen van Bordeaux, daar, waar op de steile oevers het pad loopt en diep in de stroom de beek neerstort, waarboven echter uitkijkt een edel paar eiken en zilverabelen.
Nog steeds blijft het mij bij, ook hoe de brede toppen wuiven van het olmenwoud, boven de molen, in de tuin echter groeit een vijgenboom. Op feestdagen lopen de bruine vrouwen daar over zijden weiden, zo omstreeks maart, als dag en nacht gelijk zijn en over trage paden van gouden dromen zwaar een wiegende bries trekt.
[…] En ook de liefde richt onvermoeibaar de ogen, wat blijft echter stichten de dichters. Friedrich Hölderlin, 1803 vertaling : Geert van Istendael en Erik Derycke
te gast bij Wim Helsen, Eva de Roo met 'Verliefdheid is sterk' van Herman Brusselmans
Ik was twaalf jaar en verliefd op het mooiste meisje van heel ons dorp.
Wij hadden nog nooit een woord met elkaar gesproken,
tot ik haar vroeg of ze mijn vriendinnetje wilde worden.
Toen ze ‘Ja, heel graag’ zei hoorde ik dat ze heel erg stotterde.
En meteen werd ik ook nog ‘ns verliefd op het meisje met het mooiste spraakgebrek van heel ons dorp. Verliefdheid is sterk, 1997, Herman Brusselmans uit: Meisjes hebben grotere borsten dan jongens
Dit is de eerste dichtbundel voor kinderen van Herman Brusselmans, de bekende en vooral onder jongeren geliefde romanschrijver en columnist -ook op de radio. Zoals in zijn boeken probeert Brusselmans ook hier te provoceren; hij doet dit door de keuze van de titel, door de manier waarop hij met onderwerpen als kinderseks en -geweld en racisme omgaat en door zijn taalgebruik. De zwart-wit tekeningen passen wonderwel bij de brutale sfeer van de gedichten. De bundel bestaat uit twee delen: "Het rijmt" en "Het rijmt niet". Rijm en metrum doen in het eerste deel geforceerd en gekunsteld aan, de niet-rijmende gedichten lopen veel beter en natuurlijker. Hoewel sommige gedichten de indruk wekken zonder veel overweging geschreven te zijn, blijft er veel te lachen over om de grappige gedichten.
in de keuken, vandaag Vandaag gaat LM osso buco maken. Voor morgen. Het gerecht moet eerst helemaal afkoelen en wordt morgen zachtjes weer opgewarmd. Tot zover de theorie. In de praktijk staat er voor het ogenblik een 83 kilo enthousiasme, goede wil en ondernemingszin in de keuken. De kennis van zaken ligt in print naast hem. Hij wou nog een videootje bekijken bij njam.tv maar Telenet ligt hier plat sinds een uur of wat, hij zal het moeten doen met zijn A4-tje.
Voor het ogenblik is hij bezig met de mise en place. Dat heb ik hem goed ingeprent, ttz, ik heb hem getoond dat zelfs de grootste chefs dat doen. En toen nam hij het aan, dat men eerst alle nodige ingrediënten moet gereed zetten.
"Waar staat de rozemarijn?" "Op zijn plaats!"
Omdat ik uit de keuken gevlucht ben en vermits zowel Net als TV geveld zijn hou ik me in stilte bezig. Ik maak me nuttig met schrijven. Een blad vol. Of twee bladdes. Of meer. ’t Hangt er van af hoe lang de panne duurt. Door de panne voel ik me compleet afgesloten van de wereld. Ik zit in een saai landschap te wachten op betere tijden, zoals onder die vulkaan bvb, en ik kan niet eens opzoeken wie dat boek nu weer geschreven heeft. Malcolm Lowry, 1947
De Internetverbinding is mijn lijn naar mijn extern geheugen. En die is nu onderbroken door ergens een technisch falen. Jamaar! Het Internet is juist de bypass voor mijn falend geheugen! Geen Encyclo-woordenboek, geen synoniemen.nl, geen beeldmateriaal, geen documentatie, niksni. ‘k Zit hier te schrijven met enkel mijn twee povere hersenhelftjes. Voorlopig lukt dat nog, maar het voelt al wat benepen. Het had zo niet hoeven te zijn. Telenet leverde TV en Mobistar leverde Internet. Nu vroeg ik me vanmorgen af hoe het kon dat én Telenet én Mobistar tegelijk een panne meemaakten. Zouden zij een gemeenschappelijke infrastructuur hebben? Wat bleek : LM heeft weken geleden voorzieningen van Mobistar ondergebracht bij leverancier Telenet. Zonder me dat te zeggen.
- Waarom? vroeg ik. - Omdat het voordeliger is. Dat is een geldige reden. - Waarom hebt ge mij dat niet gezegd, bedoel ik. Daarop had hij kermille geen zinnig antwoord.
Daarom zeg ik niet waar de rozemarijn staat. Tussen de oregano en de tijm. Maar ik zeg het niet.
In de lagere school heb ik dat een hele tijd gedaan, op potloden knabbelen & sabbelen. Het hoorde erbij. Maar niet de potloden met gommetjes! Die gommetjes zaten in een koperen bandje en eens het gommetje er uit, kon men zich aan zo’n koperen randje lelijk pijn doen. Daarom knauwden we dat bandje dicht en viel er aan het potlood nog weinig genoegen te beleven. Trouwens gommetjes waren niet lekker, te korrelig.
Eerst alleen potloden, later ook bics. Liefst de echte, die met een houdertje en een drukknopje bovenaan. (foto links) Dat houdertje raakte na verloop van tijd kromgebogen. En het topje verdween ook al eens. Dan moest men de bic indrukken met wat men ter beschikking had. Een passerpunt bvb. ‘k Kan me niet herinneren dat iemand dat gek of eigenaardig vond, want er waren nog kinderen met omgekrulde houdertjes.
Het model rechts, de bic crystal was bijlange niet lekker, trok op niks. En wanneer het achtereinde kapot geknabbeld was, moest men nog opletten dat men geen inkt mee naar binnen zoog. Door het knabbelen kan men zich concentreren hé. Het was ook een bron van inspiratie. Nu heet het gewoon pica.
Ergens in het middelbaar kwamen de Parkers in de mode ('67?) en die hebben een metalen uiteinde. De makers van Parker wisten wel wat ze deden. Ze wilden niet dat een van hun producten afgesabbeld en afgeknabbeld ergens op een lessenaar of op een bureau lag te liggen. Dat zou antireclame zijn.
De vader van een klasgenote vloog op New York en bracht de Parkers mee per doos van 24 stuks. Zijn dochter verkocht ze aan 50 BF per stuk. Dat was, als ik me goed herinner, vijf keer minder duur dan in de winkel. Op een keer had hij Lady Parkers meegebracht. Een vergissing maar het formaatje was op school een onmiddellijk succes. Het was korter en dunner dan de gewone Parker, was meer hanteerbaar en lag beter in de hand.
De mijne was ivoorwit, de onderste helft, de bovenste inox natuurlijk. En het woord 'lady' gaf cachet. Dat woord had toen nog geen sanitaire bijklank, het klonk nog chic.
Met de komst van de Lady Parker was het gedaan met knauwen en sabbelen. Maar dat was niet erg, ‘k had me allang een weggetje geknabbeld naar de schoolkrant.
te gast bij Wim Helsen, Herman Koch met 'Droom' van Gerard Reve.
Vannacht verscheen mij in een droomgezicht mijn oude moeder, eindelijk eens goed gekleed: boven het woud waarin zij met de Dood wandelde verhief zich een sprakeloze stilte. Ik was niet bang. Het scheen mij toe dat ze gelukkig was en uitgerust. Ze had kralen om die goed pasten bij haar jurk.
Blijf altijd alert, en word wakker als je wakker bent.van P²
Dat alert-&-wakker zijn hier een probleem. Ik heb glijdende uren voor slapen en waken. Zo kan het gebeuren dat ik ’s nachts alert & wakker ben en overdag enkel nog wakker.
In de nacht van zaterdag op zondag had ik een hele organisatorische constructie over waarom ik pas op maandag of beter nog dinsdagvoormiddag bouillon zou maken. Allemaal heel logisch en helder, het klopte als een bus met de keukenplanning en ik was tamelijk tevreden over mezelf.
Maar ja … wie ’s nacht slim zit te doen loopt overdag te suffen natuurlijk Zo begon ik zondagnamiddag op automatische piloot aan de bouillon (4L) en tegen de avond pas herinnerde ik mij dat het niet klopte, ik had nog 2L visfumet in de koelkast staan die eerst ging dienen! Plus, er waren dingen die eerst op moesten, als middageten dan, en in de diepvries is voor het ogenblik geen plaats voor 4 literbekers met bouillon. Daar stond ik dan met mijn 4L. Gelukkig is het nu buiten kouder dan in de koelkast.
En ik had het allemaal toch zo wakker overdacht!
Hier is het 4°C op het terras, dat is 2° kouder dan in de koelkast. Daar staan de vier literpotten bouillon nu, op de vensterbank van het bureautje. Van waar ik zit te typen kan ik ze zien staan. Of beter, zij zien mij zitten typen. Alle vier staan ze daar hooghartig te zwijgen. Verbannen van de grote witte koelkast, hun tabernakel, naar een grijze vensterbank buiten.
In het kort, zaterdagnacht klopte mijn keukenprogrammatie tot en mét maar door te weinig slaap heb ik met mijn suffe kop zondagnamiddag heel die planning overhoop gehaald en 4L bouillon gemaakt. Dat was twee volle dagen te vroeg.
Daarbij komt dat LM gisteren wou gaan Chinees eten en ik ben te tam om te roepen : “Oh, nee dat kan voorlopig niet hoor! We moeten eerst ons teveel aan voorraad wegwerken!” Dat roep of zeg ik niet. Ik ga mee Chinezen. Gewillig. Want zo kan ik ook soms zijn.
Van kinderwoorden herinner ik me niet zoveel als ik wel zou willen.
Terwijl er in onze jonge jaren toch overal peuters & kleuters waren, bij familie, vrienden, kennissen en buren. Overal floreerde taterend grut dat taalpareltjes produceerde en ik kan er niks meer van opdiepen. Dat vind ik erg jammer.
We hadden in onze buurt een 12-tal adressen waar kinderen woonden en we konden nog op straat spelen. Die hoop kinderen was bij momenten wel een grote bende. Er werd Nederlands en Frans door mekaar gesproken, en iedereen had kleine zusjes of broertjes of allebei. Die hadden allemaal hun eigen kinderwoordjes. Wij namen die over, omdat ze verstaanbaar waren en om de communicatie vooruit te laten gaan.
Het was een koeterwaals dat ze twee straten verder -'achter de kerk'- al niet meer verstonden. En thuis evenmin. En er zaten ook een paar woorden Italiaans tussen, want de mama op n° 10 was een Italiaanse, en een woord of twee Engels, want de papa op n° 8 was een Engelsman.
Dat koeterwaals werkte op mijn moeder haar zenuwen en in huis mocht ons dieventaaltje niet meer gesproken worden. Dieventaaltje? Ineens beseften Tina, Laura en ik dat we een soort geheimtaal spraken. Vanaf toen werd het plezant natuurlijk. Een verboden geheimtaal! Wij! In onze eigenste straat!
En ik herinner me daar geen woord meer van. Heel erg vind ik dat.
kinderjargon Toppié, de dochter van mijn zus Tina had als kleuter een eigen woordje om ons de ernst van sommige zaken in haar leefwereldje mee te delen. Daarvoor versmolt ze de woorden erg en eng. Sommige dingen waren erng. Ernge dingen gebeurden bij momenten om de haverklap. Dat bracht ze dan met een gewichtig snuiteke : "Dát-ís-érng" Een nadrukkelijk uitgesproken, duidelijke mededeling waar we maar best rekening mee hielden.
Het volgende was dat er gradaties bestaan en dat men die kan verwoorden ook. Zo was er 'dat is erng óór!' Het zinnetje werd uitgesproken op datzelfde nadrukkelijk toontje, nu met bijbehorende blik. Alles duidde op een crisissituatie.
Later kwam ook nog 'éél erng óór'. Dit duidde op een catastrofe.
De termen erng, erng-óór en éél-erng-óór namen wij over natuurlijk en we gebruikten ze onder ons. Als Toppié er niet bij was. We hielden daar mee op toen we merkten dat we die woorden ook tegenover buitenstaanders begonnen te gebruiken.
Vorige zomer werd Toppiéke 44. Dat vond ze niet zo erng oor.
Vandaag had ik er genoeg van en deed ik er eindelijk iets aan, schreef Peter deze week.
Het verhaal :
Peters neefje Darren (4j) -de moeder vond die naam mooi!- krijgt zelf zijn veiligheidsgordel los en daar zit hij dan mee te prutsen en te klikken terwijl ze nog aan het rijden zijn. Peter kan in de achteruitkijkspiegel niet zien of Darren nu vast geklikt zit of niet en hij had hem sinds het begin van het schooljaar gezegd dat spelen met de veiligheidsgordel niet kan. Niét. En dat, als hij er niet mee ophield, Peter met hem wel eens naar de politie zou gaan. Waarop Darren dan meestal grijnst en blijft zitten klikken. Afgelopen week was de maat vol.
Peter had zijn dochters al afgeleverd aan hun school en reed met zijn neefje naar de ingang van de kleuterschool. Darren zat weer te klikken. - Darren? - mmm … - Darren, blijf van uw gordel. Het geklik ging door. - Darren? - mmm …
Peter gaf gas en reed door naar de parking van het politiekantoor. Hij haalde Darren uit zijn zitje, nam hem horizontaal onder de arm en stapte naar de deur. Darren zette een keel op. Met dat krijsend neefje stapte Peter het kantoor binnen. De planton was een oudere flik met een zware snor (bestaan die nog?) en Peter pootte Darren neer op de balie.
- Hij blijft niet van zijn gordel, hij klikt hem open, zei Peter.
De planton, een man van opa-leeftijd, keek ernstig over zijn bril naar Darren. De jongen was opgehouden met krijsen en wachtte af met een lipje. Hij wou van de balie naar beneden, maar die was wat hoog en Peter hield hem tegen. Nu een beverig lipje.
- Is dat waar manneke? vroeg de planton, van die gordel?
Darren knikte en zijn lipje begon nu echt te trillen.
- Dan moet ge dit meenemen, zei de planton streng en van onder de balie nam hij een sticker. Het logo van de politie. Peter nam de sticker aan en zelf een beetje onder de indruk antwoordde hij - Dankuwel, Meneer De Agent.
Hij wou Darren al van de balie plukken. - Zo rap niet! zei de planton streng en hij stapte naar achter. Hij kwam terug met een koekje van de koffiehoek. Hij overhandigde het speculoosje aan Darren. - Alstublieft jongeman, zei de planton van onder zijn snor. - Danku Meneer, prevelde Darren, zeer stil.
De sticker kleeft nu al een paar dagen achterop de zetel van Peter, vlak voor de neus van Darren. De gordel blijft dicht en iedereen die het horen wil mag weten dat hij op het politiekantoor geweest is. Bij de échte politie.
Peter schrijft (met een brede glimlach): ik heb daar grote chance gehad, met die opa-flik. Stel u voor dat er een jonge stagiaire gezeten had die zei: daar houden wij ons niet mee bezig, meneer, met jong kattekwaad. Ja, we hebben chance gehad.
Een schuchtere veertiger staat te golfen en slaat de bal de bosjes in. Hij gaat zoeken en treft daar een heks die in een grote pot staat te roeren.
- Wat zijt gij aan het doen? vraagt hij voorzichtig. - Ik maak een toverdrankje. Men wordt er golfkampioen van. - Ôoo, zucht de man, krijg ik een taske van die soep? Aub? - Ge wordt er wel golfkampioen van maar uw seksleven zal eronder lijden, waarschuwt de heks. - Bôf, zegt de man, schouderophalend. - Allez vooruit dan, zegt de heks, en ze laat hem een portie drinken.
Vanaf dan wint de man ongeveer elke partij, raakt bekend in de clubs van de streek, speelt tegen alle regionale kampioenen en het jaar is voorbij. Hij gaat terug naar heks in het bosje en doet dankbaar het relaas van zijn sportprestaties. - Jaja, zegt de heks, maar uw seksleven trekt op niet veel meer zeker? - Dat gaat, mompelt de man, dat gaat ... - Hoeveel keer hebt ge seks gehad, het afgelopen jaar? - Een keer of vier... of drie ... - Drié keer? En gij vindt dat dat gáát? krijst de heks. - Bôf, zegt de man bescheiden blozend, 'k vind dat toch niet mis voor een pastoor met een klein dameskoor.
m EZW-07/2011, HiH-11/2015, nooit bij een koor geweest
het mantra bij de vaatwasser Af en toe de clown uithangen is wel nodig nu. Want van de zonneschijn zullen we voorlopig niet meer breed gaan glimlachen.
Absurditeiten debiteren is een manier om de clown uit te hangen. Maar wanneer ik een paar voorbeelden op een rij zet leest dat zo melig dat ik ze allemaal gediliet heb. Onverwachte uitspraken doen wél de zon schijnen hier thuis.
Iets dat op Discovery Channel verscheen in een trailer, over visserij: het deck krijgt enorm stuifwater, ligt glad. Het schip rolt. Het is koud. De cameraman heeft zich waarschijnlijk vastgeklonken tegen een buitenschot want de camera blijft lopen. Links in beeld reciteert iemand van de bemanningsleden zijn mantra -met de zeggingskracht van vloeken- want hij moet zichzelf overtuigen dat zijn vingers niet aan het afvriezen zijn terwijl hij de krabbefuiken leegt :
I-LOVE-my-job, I-LOVE-my-job, I-LOVE-my-job …
Sinds mijn lumbale wervels tegenwerken -gelukkig heb ik er maar vijf- maakt LM de vaatwasser leeg. Dat doet hij blijkbaar niet elke dag van harte. Op een keer kwam ik de keuken binnen en terwijl hij voorover gebogen stond voorzichtig te wezen met breekbaar spul hoorde ik hem zeggen:
I-love-my-job, I-love-my-job, I-love-my-job …
Op diezelfde toon als de visser in nacht en ontij. Met dezelfde intonatie en kracht.
'k Beet op mijn lip en ging in achteruit de keuken weer uit. In de woonkamer kon ik mijn lach niet meer houden en ik vouwde dubbel. Weer niet goed voor de lumbalen natuurlijk. Gealarmeerd kwam LM kijken waarom ik die hoge geluiden produceerde. - Is er iets? - Ie-îîee-hie! Hie-ie!
En 'k zit hier weer te lachen terwijl ik het typ. 'k Weet het, het houdt geen steek, maar ik vond mijn zeebonk hilarisch, daar in zijn eentje in de keuken. Mijne puit moest aan boord elk van die zware machinerijen kunnen demonteren & assembleren voor onderhoud, maar om een vaatwasser te legen heeft hij een mantra nodig!
In de zomer van '71, toen ik 19 geworden was, heb ik een tattoeke laten zetten.
Ik was pas thuis weg en ik voelde me herboren. Ademlucht. Om dat keerpunt te markeren wou ik iets dat helemaal van mij was want mijn gestalte heb ik van mijn moeder, van gelaat lijk ik op mijn vader en over mijn karakter-&-temperament zwijg ik liever. Wat aan mij was er echt van míj?
Van de kruin op mijn hoofd tot in de tippekes van mijn tenen was er niks van mezelf. Alles wat ik heb of ben werd doorgegeven via die twee sets chromosomen die voorafgegaan werden door eeuwen genetisch materiaal van vroede voorvaderen en -moederen.
Het was werkelijk een beangstigende gedachte dat alle materiaal waaruit ik bestond, zijn oorsprong had in het ontstaan van de mensheid. Van dat besef ben ik weken niet goed geweest.
Maar het gaat beter, dank u.
Mijn navel was geknoopt door een klungel die zichzelf verloskúndig noemde. Kortom, er zat vanalles in mij en aan mij dat van een ander was of kwam.
Mijn namen! De naam heb ik van mijn pa, de voornaam werd gekozen door mijn ma en de afkorting, daar heeft Tina voor gezorgd toen ze leerde praten. Waar was mijn ikkigheid? Besef van identiteit heet dat nu, maar die begrippen moest ik toen nog leren verwoorden.
Het was een existentiële crisis, wist ik achteraf pas, en na vaag overleg met mezelf besloot ik dat er iets moest komen waar niemand anders dan ikzelf zeggenschap zou over hebben : een tattoo.
Die staat er ondertussen al 46 jaar, op de linker bovenarm, tegen de schouder, klein en het ontwerp is helemaal van mezelf.
Van Veen zingt 'alleen mijn kippevel is van mezelf' wat ondertussen óók achterhaald is, maar het nummer blijft een knap filosofietje natuurlijk.
te gast bij Wim Helsen, Eefje de Visser met de songtekst 'Australia' van The Shins
Born to multiply? Or born to gaze into night skies All you want’s one more Saturday Well look here until then, they’re gonna buy your life's time So keep your wick in the air and your feet in the fetters 'Till the day … They come in doing cartwheels We all crawl out by ourselves And your shape on the dance floor Will have me thinking such filth I'll gouge my eyes You’d be damned to be one of us girl Faced with a dodo’s conundrum I felt like I could just fly But nothing happened everytime I try
Geboren om te vermenigvuldigen of geboren om in de nachthemel te staren? Maar je wil alleen maar een extra zaterdag Wel, kijk hier, we gaan je levenstijd kopen Dus houd je vlam in de lucht en je voeten geketend tot de dag … dat we radslagendraaiend binnenkomen We kruipen op onszelf weer naar buiten En je vorm op de dansvloer zal me vieze dingen doen denken en mijn ogen doe opensperren Je bent gedoemd om een van ons te zijn meisje, geconfronteerd met het dodo-vraagstuk Ik voelde me alsof ik gewoon kon vliegen Maar er gebeurde niets telkens als ik het probeerde
In de jaren zeventig, (ik 25j) toen we in Ganshoren nog alle drie in mekaars buurt woonden zagen we mekaar regelmatig. Maar met periodes ook niet.
Laura en ik hebben een tijdje naast mekaar gewoond, elk in een klein huisje. Het gekke is, toen ik mijn zusje (18j) veilig dicht in de buurt wist, haar omzeggens bij de hand kon houden en haar elke dag kon zien, was dat ineens niet meer zo nodig. Soms gingen er drie weken voorbij eer we nog eens samenkwamen.
Ik zag haar soms op de stoep en dan wuifden we eens of soms babbelden we wat, of ik hoorde haar al eens rommelen in mijn keuken terwijl ik nog in bed lag. Er was een doorgang langs de tuin en de achterdeur deed ik niet op slot, dat kon toen nog.
Tina (22j) woonde twee straten verder om de hoek. Laura en ik hielden haar dochtertje Toppie (4j) regelmatig bij. Toppie bleef ook dikwijls logeren. Soms bij Laura, soms bij mij. We hadden een tweede babyfoon via de tussenmuur. Dat het een dunne muur was wisten we al wel, maar dat die muur maar een steen dik was, dat was een meevaller toen de babyfoon geïnstalleerd werd.
Het waren 'open' huisjes, er kwamen collega’s en studiegenoten en kameraden over de vloer en er bleef ook al eens buitenlands volk logeren wanneer de jeugdherberg van Brussel volzet was.
Een dame die rechtover woonde, boven de bibliotheek, zat elke dag aan haar raam en bekeek het gedoe en het geloop. Soms wuifden we naar haar.
Toen we uitzonderlijk eens tegelijk bij de beenhouwer stonden, vroeg ze vriendelijk : van wie is dat kindje nu eigenlijk? En ik flapte eruit : och madame, dat weten we soms zelf niet.
Pas toen ik haar geschokte uitdrukking zag besefte ik dat ik iets raars gezegd had. Bedoelde ze de vader? Ik had het over drie moeders, Tina, Laura en ik. Zo verweven was ons bestaan in die dagen.
En toen kwam het beroepsleven. Toen werd er verhuisd. Toen werd het anders.
Je in verstrijkende tijd onder een ondergaande zon tijdens een eindig leven in een uitstervende taal proberen te zeggen dat iets ondefinieerbaars niet zal blijven.
En dat dat troost biedt.. Marco Houtschild ~~~~~~~~~~
tweede lezing :
Je in verstrijkende tijd onder een ondergaande zon tijdens een eindig leven in een uitstervende taal proberen te zeggen dat iets niet zal blijven.
“Ja, we brengen humor. Maar daar zit altijd iets pijnlijks of triestigs in, hè.”
“Nu – de laatste tien jaar – komen de mensen net voor die mix tussen sérieux en slapstick naar ons kijken. De sfeer op een koffietafel na een begrafenis, maar als iedereen al vijf pinten op heeft. Een kruispunt tussen toneel, cabaret en concert. Een voorstelling van ons wordt nooit vergeleken met iemand anders. Dat vind ik een heel fijne constatatie.”
“Wij zijn nu bekend zonder bekend te moeten zijn. Een fantastische positie. Mensen komen naar onze voorstellingen. Maar als ik op straat loop, heb ik geen problemen. Wij zijn geen televisiefiguren meer – we doen bewust geen series op tv, we zijn cabaretiers en geen acteurs – maar we zijn wel bekend genoeg opdat alle zalen vol zitten. Want je mag nog zo goed zijn als je wil, mensen moeten wel weten dat je speelt.”
Gisteren keek ik eens of er op de boekenplanken iets staat dat ik nog niet gelezen heb. ‘k Moest niet lang zoeken, er staat al jaren een dikke pocket met een brede gele rug naar mij te grijnzen. Het ding bezorgt me sinds '92 een ongemakkelijk gevoel. Gekregen van LM en in die 25 jaar tijd nog altijd niet gelezen.
'k Had toen zo terloops eens gezegd dat ik feitelijk wat meer over Japan zou moeten weten. Omdat we zouden monsteren op een schip dat gecharterd was voor Japan en we daar om de zoveel weken zouden gaan lossen.
LM -in zijn kersverse getrouwde status galant, behulpzaam, zorgzaam & verliefd zijnde- komt thuis met een klepper van een boek, door ene K.G. van Wolferen: JAPAN, de onzichtbare drijfveren van een wereldmacht, 808 pagina’s, kleine druk. De voetnoten alleen al beslaan 70 blz’s.
Oei. Dat was mijn eerste reactie, oei. Want ik moest niet per se iets weten over de wereldmacht, maar over de havensteden. Aiai : hun 'onzichtbare drijfveren' waren evenmin mijn bekommernis, wat mij betreft doen ze maar ginderachter, in de Far East.
‘k Wou gewoon een handleiding over de Japanse omgang, welke valkuilen men moet vermijden, westerse barbaar zijnde. Een handleiding over de Japanse sociale geplogenheden, dat was hetgeen ik bedoeld had, Japan voor Beginners ~ Japan voor Dummies.
Hadden we toen maar Internet gehad.
‘k Heb het boek nooit kunnen wegdoen, bij geen enkele opruimbeurt, omdat het toch zo goed bedoeld gegeven was.
‘k Zal het waarschijnlijk niet meer lezen want het dateert van ’89, dus is de inhoud al lang achterhaald. Maar ik kan het niet wegdoen. ‘k Krijg het niet over mijn hart.
Misschien verdwijnt het ooit vanzelf, het verpulvert. Of het verdampt. Of zo. Dat zou een oplossing zijn. Dat zou me hartzeer besparen.
Die in onszelf dragen we hoop: als dat niet het geval is, is er geen hoop.
Hoop is de kwaliteit van de ziel en hangt af van wat er in de wereld gebeurt.
Hoop is niet te voorspellen of vooruit te zien. Het is een gerichtheid van de geest, een gerichtheid van het hart, voorbij de horizon verankerd.
Hoop in deze diepe krachtige betekenis is niet hetzelfde als vreugde omdat alles goed gaat of bereidheid je in te zetten voor wat succes heeft.
Hoop is ergens voor werken, omdat het goed is, niet alleen omdat het kans van slagen heeft.
Hoop is niet hetzelfde al optimisme evenmin overtuiging dat iets goed zal aflopen. Wel de zekerheid dat iets goed is, afgezien van het resultaat. Václav Havel (1935-2011)
In luchtkastelen bouwen ben ik tamelijk goed. Dat mag ook wel, want ik ben al een paar decennia bezig. In een advertentie zou ik zonder blozen mogen schrijven: meer dan 50 jaar ervaring. Met in het logo zo'n lauwerkransje rond het getal 50.
Het is een eenpersoonsbedrijfje. Zo blijft het overzichtelijk. Bij mij komen geen Amerikaanse babbel-technologen het boeltje uithollen en opblazen. Mijn zeepbellen blijven helemaal de mijne. Als ik ze wil delen zal ik ze wel cadeau doen. Dat is plezanter voor de boekhouding, er ís namelijk geen boekhouding.
Luchtkastelen bouwen mag niet verward worden met dagdromen. Het luchtkasteel en de dagdroom zijn wel verwant. Bij dagdromen laat men zich drijven op een stroom van gedachten. Dat kan plezierig zijn, maar dat kan ook chaos veroorzaken. Bij luchtkastelen modelleert men zelf de gedachten.
Het plezierige aan luchtkastelen: men moet ze niet afbreken, men moet geen puin ruimen.
Iets anders is het wanneer een luchtkasteel verplaatst moet worden naar de tastbare wereld. Men wil een project verwezenlijken. Dan houdt men best rekening met een paar Realiteiten : stress, budget, tijd, tegenslag ... Het boosaardig neefje dat dan al eens ongevraagd komt meespelen heet Wensdenken. Wensdenken doet het project soms struikelen. Daarna moet men puin ruimen: fysiek en financieel, psychologisch en emotioneel ... Dat kan pijn doen.
Een luchtkasteel bouwen is niet gebonden aan tijd of ruimte of budget of andere wetmatigheden.
Ik begin met een onderwerp aan de voordeur, bouw verder op terwijl ik naar de bushalte stap, bouw een paar barokke bedenksels in tijdens de rit en schuif de funderingen er onder wanneer ik afstap.
Is het kasteel onbruikbaar? Dan zal de frisse buitenlucht het oplossen.
te gast bij Wim Helsen, Jules Deelder met een tekst van Frans Vogel
Klaaglied van een gastarbeider
Ieke srijve aan mijn vrou, ieke nie fan Hollant hou. Hier die mense zo gauw kwaat as jij seg ”Iek nie verstaat’’ Kom jij binne ien die kroeg sij nooit groeten jou teroeg.
In fabriek jij doen vies werk, hier jij heb geen eigen kerk. Vaak jij wonen voor 1 huur, die sij maken veels te duur. Sij jou beetsje oenderdrukken en probieren jou te pluken.
Siet jij in die bus of trem, sij jou duwen bijna klem. Of as jij jouw krant ga kopen, sij jou onderboven lopen. Ieke nie graag spreke kwaat, maar so ies as ut hier gaat.
Al die tijd dat jij hier ben, ies dar niemant die jij ken. Hier jij eenzaam en verlaten, jij kapoet door lege straten. Ieke srijve aan mijn vrou, ieke nie fan Hollant hou. Klaaglied van een gastarbeider, 70’s, Frans Vogel