Van kinderwoorden herinner ik me niet zoveel als ik wel zou willen.
Terwijl er in onze jonge jaren toch overal peuters & kleuters waren, bij familie, vrienden, kennissen en buren. Overal floreerde taterend grut dat taalpareltjes produceerde en ik kan er niks meer van opdiepen. Dat vind ik erg jammer.
We hadden in onze buurt een 12-tal adressen waar kinderen woonden en we konden nog op straat spelen. Die hoop kinderen was bij momenten wel een grote bende. Er werd Nederlands en Frans door mekaar gesproken, en iedereen had kleine zusjes of broertjes of allebei. Die hadden allemaal hun eigen kinderwoordjes. Wij namen die over, omdat ze verstaanbaar waren en om de communicatie vooruit te laten gaan.
Het was een koeterwaals dat ze twee straten verder -'achter de kerk'- al niet meer verstonden. En thuis evenmin. En er zaten ook een paar woorden Italiaans tussen, want de mama op n° 10 was een Italiaanse, en een woord of twee Engels, want de papa op n° 8 was een Engelsman.
Dat koeterwaals werkte op mijn moeder haar zenuwen en in huis mocht ons dieventaaltje niet meer gesproken worden. Dieventaaltje? Ineens beseften Tina, Laura en ik dat we een soort geheimtaal spraken. Vanaf toen werd het plezant natuurlijk. Een verboden geheimtaal! Wij! In onze eigenste straat!
En ik herinner me daar geen woord meer van. Heel erg vind ik dat.
kinderjargon Toppié, de dochter van mijn zus Tina had als kleuter een eigen woordje om ons de ernst van sommige zaken in haar leefwereldje mee te delen. Daarvoor versmolt ze de woorden erg en eng. Sommige dingen waren erng. Ernge dingen gebeurden bij momenten om de haverklap. Dat bracht ze dan met een gewichtig snuiteke : "Dát-ís-érng" Een nadrukkelijk uitgesproken, duidelijke mededeling waar we maar best rekening mee hielden.
Het volgende was dat er gradaties bestaan en dat men die kan verwoorden ook. Zo was er 'dat is erng óór!' Het zinnetje werd uitgesproken op datzelfde nadrukkelijk toontje, nu met bijbehorende blik. Alles duidde op een crisissituatie.
Later kwam ook nog 'éél erng óór'. Dit duidde op een catastrofe.
De termen erng, erng-óór en éél-erng-óór namen wij over natuurlijk en we gebruikten ze onder ons. Als Toppié er niet bij was. We hielden daar mee op toen we merkten dat we die woorden ook tegenover buitenstaanders begonnen te gebruiken.
Vorige zomer werd Toppiéke 44. Dat vond ze niet zo erng oor.
Vandaag had ik er genoeg van en deed ik er eindelijk iets aan, schreef Peter deze week.
Het verhaal :
Peters neefje Darren (4j) -de moeder vond die naam mooi!- krijgt zelf zijn veiligheidsgordel los en daar zit hij dan mee te prutsen en te klikken terwijl ze nog aan het rijden zijn. Peter kan in de achteruitkijkspiegel niet zien of Darren nu vast geklikt zit of niet en hij had hem sinds het begin van het schooljaar gezegd dat spelen met de veiligheidsgordel niet kan. Niét. En dat, als hij er niet mee ophield, Peter met hem wel eens naar de politie zou gaan. Waarop Darren dan meestal grijnst en blijft zitten klikken. Afgelopen week was de maat vol.
Peter had zijn dochters al afgeleverd aan hun school en reed met zijn neefje naar de ingang van de kleuterschool. Darren zat weer te klikken. - Darren? - mmm … - Darren, blijf van uw gordel. Het geklik ging door. - Darren? - mmm …
Peter gaf gas en reed door naar de parking van het politiekantoor. Hij haalde Darren uit zijn zitje, nam hem horizontaal onder de arm en stapte naar de deur. Darren zette een keel op. Met dat krijsend neefje stapte Peter het kantoor binnen. De planton was een oudere flik met een zware snor (bestaan die nog?) en Peter pootte Darren neer op de balie.
- Hij blijft niet van zijn gordel, hij klikt hem open, zei Peter.
De planton, een man van opa-leeftijd, keek ernstig over zijn bril naar Darren. De jongen was opgehouden met krijsen en wachtte af met een lipje. Hij wou van de balie naar beneden, maar die was wat hoog en Peter hield hem tegen. Nu een beverig lipje.
- Is dat waar manneke? vroeg de planton, van die gordel?
Darren knikte en zijn lipje begon nu echt te trillen.
- Dan moet ge dit meenemen, zei de planton streng en van onder de balie nam hij een sticker. Het logo van de politie. Peter nam de sticker aan en zelf een beetje onder de indruk antwoordde hij - Dankuwel, Meneer De Agent.
Hij wou Darren al van de balie plukken. - Zo rap niet! zei de planton streng en hij stapte naar achter. Hij kwam terug met een koekje van de koffiehoek. Hij overhandigde het speculoosje aan Darren. - Alstublieft jongeman, zei de planton van onder zijn snor. - Danku Meneer, prevelde Darren, zeer stil.
De sticker kleeft nu al een paar dagen achterop de zetel van Peter, vlak voor de neus van Darren. De gordel blijft dicht en iedereen die het horen wil mag weten dat hij op het politiekantoor geweest is. Bij de échte politie.
Peter schrijft (met een brede glimlach): ik heb daar grote chance gehad, met die opa-flik. Stel u voor dat er een jonge stagiaire gezeten had die zei: daar houden wij ons niet mee bezig, meneer, met jong kattekwaad. Ja, we hebben chance gehad.
Een schuchtere veertiger staat te golfen en slaat de bal de bosjes in. Hij gaat zoeken en treft daar een heks die in een grote pot staat te roeren.
- Wat zijt gij aan het doen? vraagt hij voorzichtig. - Ik maak een toverdrankje. Men wordt er golfkampioen van. - Ôoo, zucht de man, krijg ik een taske van die soep? Aub? - Ge wordt er wel golfkampioen van maar uw seksleven zal eronder lijden, waarschuwt de heks. - Bôf, zegt de man, schouderophalend. - Allez vooruit dan, zegt de heks, en ze laat hem een portie drinken.
Vanaf dan wint de man ongeveer elke partij, raakt bekend in de clubs van de streek, speelt tegen alle regionale kampioenen en het jaar is voorbij. Hij gaat terug naar heks in het bosje en doet dankbaar het relaas van zijn sportprestaties. - Jaja, zegt de heks, maar uw seksleven trekt op niet veel meer zeker? - Dat gaat, mompelt de man, dat gaat ... - Hoeveel keer hebt ge seks gehad, het afgelopen jaar? - Een keer of vier... of drie ... - Drié keer? En gij vindt dat dat gáát? krijst de heks. - Bôf, zegt de man bescheiden blozend, 'k vind dat toch niet mis voor een pastoor met een klein dameskoor.
m EZW-07/2011, HiH-11/2015, nooit bij een koor geweest
het mantra bij de vaatwasser Af en toe de clown uithangen is wel nodig nu. Want van de zonneschijn zullen we voorlopig niet meer breed gaan glimlachen.
Absurditeiten debiteren is een manier om de clown uit te hangen. Maar wanneer ik een paar voorbeelden op een rij zet leest dat zo melig dat ik ze allemaal gediliet heb. Onverwachte uitspraken doen wél de zon schijnen hier thuis.
Iets dat op Discovery Channel verscheen in een trailer, over visserij: het deck krijgt enorm stuifwater, ligt glad. Het schip rolt. Het is koud. De cameraman heeft zich waarschijnlijk vastgeklonken tegen een buitenschot want de camera blijft lopen. Links in beeld reciteert iemand van de bemanningsleden zijn mantra -met de zeggingskracht van vloeken- want hij moet zichzelf overtuigen dat zijn vingers niet aan het afvriezen zijn terwijl hij de krabbefuiken leegt :
I-LOVE-my-job, I-LOVE-my-job, I-LOVE-my-job …
Sinds mijn lumbale wervels tegenwerken -gelukkig heb ik er maar vijf- maakt LM de vaatwasser leeg. Dat doet hij blijkbaar niet elke dag van harte. Op een keer kwam ik de keuken binnen en terwijl hij voorover gebogen stond voorzichtig te wezen met breekbaar spul hoorde ik hem zeggen:
I-love-my-job, I-love-my-job, I-love-my-job …
Op diezelfde toon als de visser in nacht en ontij. Met dezelfde intonatie en kracht.
'k Beet op mijn lip en ging in achteruit de keuken weer uit. In de woonkamer kon ik mijn lach niet meer houden en ik vouwde dubbel. Weer niet goed voor de lumbalen natuurlijk. Gealarmeerd kwam LM kijken waarom ik die hoge geluiden produceerde. - Is er iets? - Ie-îîee-hie! Hie-ie!
En 'k zit hier weer te lachen terwijl ik het typ. 'k Weet het, het houdt geen steek, maar ik vond mijn zeebonk hilarisch, daar in zijn eentje in de keuken. Mijne puit moest aan boord elk van die zware machinerijen kunnen demonteren & assembleren voor onderhoud, maar om een vaatwasser te legen heeft hij een mantra nodig!
In de zomer van '71, toen ik 19 geworden was, heb ik een tattoeke laten zetten.
Ik was pas thuis weg en ik voelde me herboren. Ademlucht. Om dat keerpunt te markeren wou ik iets dat helemaal van mij was want mijn gestalte heb ik van mijn moeder, van gelaat lijk ik op mijn vader en over mijn karakter-&-temperament zwijg ik liever. Wat aan mij was er echt van míj?
Van de kruin op mijn hoofd tot in de tippekes van mijn tenen was er niks van mezelf. Alles wat ik heb of ben werd doorgegeven via die twee sets chromosomen die voorafgegaan werden door eeuwen genetisch materiaal van vroede voorvaderen en -moederen.
Het was werkelijk een beangstigende gedachte dat alle materiaal waaruit ik bestond, zijn oorsprong had in het ontstaan van de mensheid. Van dat besef ben ik weken niet goed geweest.
Maar het gaat beter, dank u.
Mijn navel was geknoopt door een klungel die zichzelf verloskúndig noemde. Kortom, er zat vanalles in mij en aan mij dat van een ander was of kwam.
Mijn namen! De naam heb ik van mijn pa, de voornaam werd gekozen door mijn ma en de afkorting, daar heeft Tina voor gezorgd toen ze leerde praten. Waar was mijn ikkigheid? Besef van identiteit heet dat nu, maar die begrippen moest ik toen nog leren verwoorden.
Het was een existentiële crisis, wist ik achteraf pas, en na vaag overleg met mezelf besloot ik dat er iets moest komen waar niemand anders dan ikzelf zeggenschap zou over hebben : een tattoo.
Die staat er ondertussen al 46 jaar, op de linker bovenarm, tegen de schouder, klein en het ontwerp is helemaal van mezelf.
Van Veen zingt 'alleen mijn kippevel is van mezelf' wat ondertussen óók achterhaald is, maar het nummer blijft een knap filosofietje natuurlijk.
te gast bij Wim Helsen, Eefje de Visser met de songtekst 'Australia' van The Shins
Born to multiply? Or born to gaze into night skies All you want’s one more Saturday Well look here until then, they’re gonna buy your life's time So keep your wick in the air and your feet in the fetters 'Till the day … They come in doing cartwheels We all crawl out by ourselves And your shape on the dance floor Will have me thinking such filth I'll gouge my eyes You’d be damned to be one of us girl Faced with a dodo’s conundrum I felt like I could just fly But nothing happened everytime I try
Geboren om te vermenigvuldigen of geboren om in de nachthemel te staren? Maar je wil alleen maar een extra zaterdag Wel, kijk hier, we gaan je levenstijd kopen Dus houd je vlam in de lucht en je voeten geketend tot de dag … dat we radslagendraaiend binnenkomen We kruipen op onszelf weer naar buiten En je vorm op de dansvloer zal me vieze dingen doen denken en mijn ogen doe opensperren Je bent gedoemd om een van ons te zijn meisje, geconfronteerd met het dodo-vraagstuk Ik voelde me alsof ik gewoon kon vliegen Maar er gebeurde niets telkens als ik het probeerde
In de jaren zeventig, (ik 25j) toen we in Ganshoren nog alle drie in mekaars buurt woonden zagen we mekaar regelmatig. Maar met periodes ook niet.
Laura en ik hebben een tijdje naast mekaar gewoond, elk in een klein huisje. Het gekke is, toen ik mijn zusje (18j) veilig dicht in de buurt wist, haar omzeggens bij de hand kon houden en haar elke dag kon zien, was dat ineens niet meer zo nodig. Soms gingen er drie weken voorbij eer we nog eens samenkwamen.
Ik zag haar soms op de stoep en dan wuifden we eens of soms babbelden we wat, of ik hoorde haar al eens rommelen in mijn keuken terwijl ik nog in bed lag. Er was een doorgang langs de tuin en de achterdeur deed ik niet op slot, dat kon toen nog.
Tina (22j) woonde twee straten verder om de hoek. Laura en ik hielden haar dochtertje Toppie (4j) regelmatig bij. Toppie bleef ook dikwijls logeren. Soms bij Laura, soms bij mij. We hadden een tweede babyfoon via de tussenmuur. Dat het een dunne muur was wisten we al wel, maar dat die muur maar een steen dik was, dat was een meevaller toen de babyfoon geïnstalleerd werd.
Het waren 'open' huisjes, er kwamen collega’s en studiegenoten en kameraden over de vloer en er bleef ook al eens buitenlands volk logeren wanneer de jeugdherberg van Brussel volzet was.
Een dame die rechtover woonde, boven de bibliotheek, zat elke dag aan haar raam en bekeek het gedoe en het geloop. Soms wuifden we naar haar.
Toen we uitzonderlijk eens tegelijk bij de beenhouwer stonden, vroeg ze vriendelijk : van wie is dat kindje nu eigenlijk? En ik flapte eruit : och madame, dat weten we soms zelf niet.
Pas toen ik haar geschokte uitdrukking zag besefte ik dat ik iets raars gezegd had. Bedoelde ze de vader? Ik had het over drie moeders, Tina, Laura en ik. Zo verweven was ons bestaan in die dagen.
En toen kwam het beroepsleven. Toen werd er verhuisd. Toen werd het anders.
Je in verstrijkende tijd onder een ondergaande zon tijdens een eindig leven in een uitstervende taal proberen te zeggen dat iets ondefinieerbaars niet zal blijven.
En dat dat troost biedt.. Marco Houtschild ~~~~~~~~~~
tweede lezing :
Je in verstrijkende tijd onder een ondergaande zon tijdens een eindig leven in een uitstervende taal proberen te zeggen dat iets niet zal blijven.
“Ja, we brengen humor. Maar daar zit altijd iets pijnlijks of triestigs in, hè.”
“Nu – de laatste tien jaar – komen de mensen net voor die mix tussen sérieux en slapstick naar ons kijken. De sfeer op een koffietafel na een begrafenis, maar als iedereen al vijf pinten op heeft. Een kruispunt tussen toneel, cabaret en concert. Een voorstelling van ons wordt nooit vergeleken met iemand anders. Dat vind ik een heel fijne constatatie.”
“Wij zijn nu bekend zonder bekend te moeten zijn. Een fantastische positie. Mensen komen naar onze voorstellingen. Maar als ik op straat loop, heb ik geen problemen. Wij zijn geen televisiefiguren meer – we doen bewust geen series op tv, we zijn cabaretiers en geen acteurs – maar we zijn wel bekend genoeg opdat alle zalen vol zitten. Want je mag nog zo goed zijn als je wil, mensen moeten wel weten dat je speelt.”
Gisteren keek ik eens of er op de boekenplanken iets staat dat ik nog niet gelezen heb. ‘k Moest niet lang zoeken, er staat al jaren een dikke pocket met een brede gele rug naar mij te grijnzen. Het ding bezorgt me sinds '92 een ongemakkelijk gevoel. Gekregen van LM en in die 25 jaar tijd nog altijd niet gelezen.
'k Had toen zo terloops eens gezegd dat ik feitelijk wat meer over Japan zou moeten weten. Omdat we zouden monsteren op een schip dat gecharterd was voor Japan en we daar om de zoveel weken zouden gaan lossen.
LM -in zijn kersverse getrouwde status galant, behulpzaam, zorgzaam & verliefd zijnde- komt thuis met een klepper van een boek, door ene K.G. van Wolferen: JAPAN, de onzichtbare drijfveren van een wereldmacht, 808 pagina’s, kleine druk. De voetnoten alleen al beslaan 70 blz’s.
Oei. Dat was mijn eerste reactie, oei. Want ik moest niet per se iets weten over de wereldmacht, maar over de havensteden. Aiai : hun 'onzichtbare drijfveren' waren evenmin mijn bekommernis, wat mij betreft doen ze maar ginderachter, in de Far East.
‘k Wou gewoon een handleiding over de Japanse omgang, welke valkuilen men moet vermijden, westerse barbaar zijnde. Een handleiding over de Japanse sociale geplogenheden, dat was hetgeen ik bedoeld had, Japan voor Beginners ~ Japan voor Dummies.
Hadden we toen maar Internet gehad.
‘k Heb het boek nooit kunnen wegdoen, bij geen enkele opruimbeurt, omdat het toch zo goed bedoeld gegeven was.
‘k Zal het waarschijnlijk niet meer lezen want het dateert van ’89, dus is de inhoud al lang achterhaald. Maar ik kan het niet wegdoen. ‘k Krijg het niet over mijn hart.
Misschien verdwijnt het ooit vanzelf, het verpulvert. Of het verdampt. Of zo. Dat zou een oplossing zijn. Dat zou me hartzeer besparen.
Die in onszelf dragen we hoop: als dat niet het geval is, is er geen hoop.
Hoop is de kwaliteit van de ziel en hangt af van wat er in de wereld gebeurt.
Hoop is niet te voorspellen of vooruit te zien. Het is een gerichtheid van de geest, een gerichtheid van het hart, voorbij de horizon verankerd.
Hoop in deze diepe krachtige betekenis is niet hetzelfde als vreugde omdat alles goed gaat of bereidheid je in te zetten voor wat succes heeft.
Hoop is ergens voor werken, omdat het goed is, niet alleen omdat het kans van slagen heeft.
Hoop is niet hetzelfde al optimisme evenmin overtuiging dat iets goed zal aflopen. Wel de zekerheid dat iets goed is, afgezien van het resultaat. Václav Havel (1935-2011)
In luchtkastelen bouwen ben ik tamelijk goed. Dat mag ook wel, want ik ben al een paar decennia bezig. In een advertentie zou ik zonder blozen mogen schrijven: meer dan 50 jaar ervaring. Met in het logo zo'n lauwerkransje rond het getal 50.
Het is een eenpersoonsbedrijfje. Zo blijft het overzichtelijk. Bij mij komen geen Amerikaanse babbel-technologen het boeltje uithollen en opblazen. Mijn zeepbellen blijven helemaal de mijne. Als ik ze wil delen zal ik ze wel cadeau doen. Dat is plezanter voor de boekhouding, er ís namelijk geen boekhouding.
Luchtkastelen bouwen mag niet verward worden met dagdromen. Het luchtkasteel en de dagdroom zijn wel verwant. Bij dagdromen laat men zich drijven op een stroom van gedachten. Dat kan plezierig zijn, maar dat kan ook chaos veroorzaken. Bij luchtkastelen modelleert men zelf de gedachten.
Het plezierige aan luchtkastelen: men moet ze niet afbreken, men moet geen puin ruimen.
Iets anders is het wanneer een luchtkasteel verplaatst moet worden naar de tastbare wereld. Men wil een project verwezenlijken. Dan houdt men best rekening met een paar Realiteiten : stress, budget, tijd, tegenslag ... Het boosaardig neefje dat dan al eens ongevraagd komt meespelen heet Wensdenken. Wensdenken doet het project soms struikelen. Daarna moet men puin ruimen: fysiek en financieel, psychologisch en emotioneel ... Dat kan pijn doen.
Een luchtkasteel bouwen is niet gebonden aan tijd of ruimte of budget of andere wetmatigheden.
Ik begin met een onderwerp aan de voordeur, bouw verder op terwijl ik naar de bushalte stap, bouw een paar barokke bedenksels in tijdens de rit en schuif de funderingen er onder wanneer ik afstap.
Is het kasteel onbruikbaar? Dan zal de frisse buitenlucht het oplossen.
te gast bij Wim Helsen, Jules Deelder met een tekst van Frans Vogel
Klaaglied van een gastarbeider
Ieke srijve aan mijn vrou, ieke nie fan Hollant hou. Hier die mense zo gauw kwaat as jij seg ”Iek nie verstaat’’ Kom jij binne ien die kroeg sij nooit groeten jou teroeg.
In fabriek jij doen vies werk, hier jij heb geen eigen kerk. Vaak jij wonen voor 1 huur, die sij maken veels te duur. Sij jou beetsje oenderdrukken en probieren jou te pluken.
Siet jij in die bus of trem, sij jou duwen bijna klem. Of as jij jouw krant ga kopen, sij jou onderboven lopen. Ieke nie graag spreke kwaat, maar so ies as ut hier gaat.
Al die tijd dat jij hier ben, ies dar niemant die jij ken. Hier jij eenzaam en verlaten, jij kapoet door lege straten. Ieke srijve aan mijn vrou, ieke nie fan Hollant hou. Klaaglied van een gastarbeider, 70’s, Frans Vogel
In bubbelplastic de bubbels platknijpen helpt soms bij sommige mensen om kalm te blijven. Die bubbelplastic zou in goed Nederlands 'noppenfolie' heten.
Nu las ik niet noppenfolie maar noppenfolie, want voor sommige mensen is het een folíe met die fôlie, er bestaat zelfs virtuele hulp.
klank moet aan hoor, http://www.therightfoot.net/mystuff/whatever/swf/bubblewrap.swf Om een nieuw velletje plastic te krijgen : op FRESH SHEET klikken. Als het vooruit mag gaan of (hoog)dringend is : MANIC MODE aanvinken. Voordeel : het is gratis en het aantal blaadjes kan onbeperkt vernieuwd worden.
Maar wat als men onderweg is, wanneer men de handen niet vrij heeft voor virtueel soelaas?
Vanmorgen werd ik wakker op een menselijk uur, -eens niet in het putteke van de nacht- én ik was uitgerust. Waar gaan we dát schrijven? Hier. Hier gaan we dat schrijven.
'k Startte het koffieapparaat, keek in de mails of er iets te zien was en toog badkamerwaarts, fluks & gezwind. Of wat daar vandaag nog kan voor doorgaan.
'k Draaide de douchekraan open, deed mijn brilleke uit, 'k trok de pyjamavest over mijn hoofd en toen zat ik vast. Mijn haar hing in de knoopjes van de pyjamavest.
Daar stond ik dan. Ik zag vaag de drie knoopjes, maar ik zag niet langs welke kant of hoe ik mijn haar moest losmaken. Daarvoor had ik mijn bril nodig. En mijn bril lag op het tablet van de wastafel. Ik kreeg mijn ogen vrij van onder de vest, ik kreeg mijn bril op mijn neus, en toen moest ik me weer naar de knoopjes tunnelen, om daar een reddingsoperatie te starten.
Ondertussen liep het water van de douche nog. Die kraan moest dicht. Maar ik had mijn mouwen nog aan. Linkermouw opgestroopt, 'k geraakte maar tot aan de ellenboog.
Dus moest ik wéér vanonder de vest met mijn hoofd, de twee mouwen opgestroopt, gaf ik met de rechterarm de douchekop een tits naar rechts en met de linkerarm draaide ik de kraan dicht. Armen een beetje afgedroogd en terug de tunnel in, naar de knoopjes. Met al dat gemanoeuvreer was mijn haar tussen de knoopjes nog meer in de knoop geraakt. Wat een gesukkel. Er was feitelijk geen beginnen aan.
Toen hoorde ik de deur van de slaapkamer gaan. En de deur van de WC. Gered, LM was wakker. 'k Tikte op de deur van de WC : 'kunt gij sebiet efkes komen?' en 'k ging dan verder in de badkamer mijn lot zitten overdenken.
Waar bleef hij nu?
LM vond me niet direct, hij dacht dat ik in de keuken was en daar een probleem had. Omdat hij me niet in de keuken zag dronk hij dan maar een taske koffie. Ja, ik had een probleem! En nee, ik was niet in de keuken!
- Ha, hiér zijt gij, deed hij verwonderd. - Mijn haar zit vast in de knoopjes en ik krijg het niet los.
Gelukkig had hij zijn bril al op en zijn pantoffels al aan, of het had nóg langer geduurd eer hij de reddende engel kon zijn.
- Dat zit hier vast hé, constateerde hij zeer ter zake. - Krijgt gij dat los? kuchte ik vanonder die tent. - Nee. Dat wordt knippen. - In mijn haar? - En anders in uw pyjamavest, heel de strip er uit.
Ofwel een pyjamavest naar de vaantjes, ofwel een stuk haar weg.
- Eh, dat is een pyjama van u hoor, zei ik naar waarheid.
Dat veranderde de zaak blijkbaar. Ik hoorde hem nadenken …
We zijn tot een vergelijk gekomen, er werd niet geknipt in mijn haar, er werd niet geknipt in zijn pyjamavest, er werd niet geknipt tout court. De knoopjes werden losgedraaid. Puur op mankracht.
Nu moet ik straks drie knoopjes aannaaien. Maar 'k heb zitten denken, LM doet de knoopjes nooit dicht dus als ik de drie knoopjes er af laat, heeft hij daar geen last van en mij kan die haartoestand niet meer overkomen hé. Een vest zonder kleine knoopjes. Dat bespaart straks -en misschien ook later- een hoop gefrutsel.
Voor elke lekkernij ben ik te vinden, zolang het maar geen zoetigheid is.
Dat heeft ooit vervelende situaties opgeleverd, wanneer ze ergens kwamen aandraven met lokum of met dadels moest ik bedanken en weigeren is in sommige landen juist heel onbeleefd. Dan heb ik er 'doctor’s orders' van gemaakt, no sweets. Dat gaf dan gegons bij de werkgever als zou ik diabetes hebben. Gelukkig kon de medische dienst dat weerleggen.
‘k Word gewoon wee & mottig van zoetigheid. Een proevertje, ok. Maar dat proevertje is dan het tipje van een hoekje.
Alle andere lokale lekkernijen wil ik wél meegemaakt hebben. Zo hadden we op een avond een paar uren vrij aan de wal in Boma en de stalletjes met geitenvlees roken appetijtelijk. Daar moest ik iets van proeven. Onder zwakke peertjes ziet men niet hoe schamel dat allemaal is natuurlijk. Schamel qua hygiëne, bedoel ik.
Ik stond me daar te verlekkeren terwijl de man van het stalletje met mijn bestelling bezig was. Ineens een tikje op mijn schouder. De chef steward.
- Wilt gij morgen in uw cabine blijven misschien, zei hij tamelijk nors. - Eh, nee Chef.
Ze hadden ons aan boord gebriefd dat we NIKS mochten eten aan de wal, op straffe van acute buikloop. En dat was ik toch wel vergeten zeker! Zo lekker rook dat geitenvlees.
De chef trok verder, met zijn plaatselijke verloofde en ik ging mijn kant uit, met mijn bakje geitenvlees.
Bloemen heb ik nog nooit gegeten, toch niet dat ik weet. Kappertjes en artisjokken niet meegerekend, dat zijn knoppen.
Op Njam TV is een programma met Gert De Mangeleer en die chef gebruikt nogal wat bloemetjes is de afwerking. Hij staat buiten te koken, op de achtergrond ligt de moestuin. Tegen het einde van de bereiding brengt de tuinman Bart Praet de vers geplukte garnituur, de bloemekes.
Die Twee met hun Bloemekes, noemt LM het programma. De Hofleverancier, heet het. Alle groenten en bloemen komen recht uit den hof. Vandaar.
“Pure ingrediënten gecombineerd met zuivere eenvoud is zijn handelsmerk”
De Mangeleer werkt af door omstandig te garnieren met kleine bloemetjes, tot er bijna een bruidssluier over de teloor ligt. Zuivere eenvoud? Gefrutsel en gefriemel! Misschien kan dat in een professionele keuken, met verwarmde borden op een verwarmd aanrecht en onder een infraroodlamp, maar buiten in de open lucht? Dat eten wordt koud. Oké, ’t is TV. We worden niet verondersteld dat bord leeg te eten.
Wij hebben een gewone keuken. Borden warmen doen we ongeveer elke avond, maar we hebben geen verwarmd aanrecht en geen infraroodlamp zoals een professionele keuken. Ik weet zeker dat als ik die tijdrovende garneringen thuis zou proberen, het eten van de gasten zou koud zijn omdat ik met bloemekes heb staan friemelen.
Eigenlijk zegt het me niet veel, bloemen op het bord. ‘k Heb er ook nog niks over opgezocht. Welke kunnen en welke niet? Waar moet men op letten? Mag men bloemen wassen en zwieren? Want pierekes en mierekes serveren, dat vind ik maar niks.
Nee, bloemen op het bord, ‘k zou niet weten hoe ik er moet aan beginnen. Of hoe ik LM zou enthousiast krijgen om er van te proeven.
optische illusie in een tattoo ~ tegen hoofdpijn bestaan pillekes
Op het Net zijn er bij de vleet foto’s van mislukte tattoos te vinden. Klungelwerk, haastwerk, bedrog, spelfouten … in de Mensentuin heeft dit allemaal een plaats. Een tamelijk definitieve plaats als het over tattoos gaat.
Er zijn op het Net ook meesterwerkjes van precisie te vinden natuurlijk. Hieronder een trompe l’oeil op de bovenarm. Vlak boven de vouw in de arm, door ene Paul O’Rourke.
Dit is maar een foto, de arm staat stil en als ik langer kijk wemelt het mij voor de ogen. Wat moet dat dan zijn als die arm beweegt. Continue hoofdpijn?
Maar die graduele schaduwen, die het hol effect veroorzaken, dat is wel héél knap precisiewerk.
Aan de afgunst kun je ontkomen, als je de kunst verstaat in stilte blij te zijnvan P²Ke
De afgunst, dat valt nogal mee, vind ik voor mezelf. Ik ben niet zo'n dupe van die emotie. ‘k Weet eigenlijk niet of ik die emotie wel in mijn gamma heb. Er zijn mensen die met twee chihuahua's in een villa willen wonen, er zijn mensen die met vanalle geld vanalles doen en daarmee in het nieuws komen. De upper-class, BCBG, de jetset, de jeunesse dorée … Laat hen doen. Dat het hen moge bekomen.
Als prille mens had ik ook geen last van afgunst of gelijkaardige impulsen. In het derde studiejaar was er een meisje die een groen gevlamde parelmoeren vulpen had. Die vond ik zó mooi, dat ik dacht dat er maar één van bestond. Dus blijft men er af. Vijftien jaar later kon ik zelf zo’n pen bekostigen, maar ik deed het niet. Dan zou het maar de zoveelste pen zijn, niet meer De Mooie Pen van Danielle.
Nu herinner ik me ineens de naam van het klasgenootje! Wat schrijven al niet doet …
Dus geen afgunst in de jonge jaren. Tenzij het om toestemmingen ging natuurlijk. Als iemand van de buurt langer mocht buiten spelen of langer mocht opblijven dan ik, dan was het 'alle kinderen van de buurt mogen …' Maar dat was eerder om aan mijn moeder duidelijk te maken dat zij een hardvochtig wezen was dan dat ik afgunstig was op wat elders, in andere huishoudens gangbaar was.
Tenzij misschien als peuter in de zandbak van het park, dat had ik moeten vragen aan mijn Bevoegde Instantie. Misschien ging ik vormpjes roven en emmertje wegtrekken en zo … Maar misschien was ik gewoon eentje dat stilletjes zat te rijven en verder niks. 'k Had het haar moeten vragen.
Qua afgunst is het dus allemaal nogal meegevallen tot hiertoe. Soms ben ik wel een 'bitteke sjaloes'. Dat heeft niks te maken met jaloers, want jaloers is totaal iets anders dan afgunst natuurlijk. En sjaloes is ook nog iets anders.
Sjaloes heeft te maken met bewondering. Sjaloes is wanneer iemand iets kan waarvan ik vind dat ik het ook zou moeten kunnen of had moeten gekund hebben. Dus niet Olympisch turnen of Koningin Elisabethwedstrijden spelen of zo, ik ken mijn beperkingen en bescheidenheid siert de mens. Maar soms lees ik iets, een woordgebruik, een zinswending, een vergelijking, waarvan ik denk : Waarom kom ík niet op dat soort dingen? Kermille, ik wou dat ik het zelf gevonden had.
Waarom kan ik geen poëzie plegen? Of rijmelarijtjes maken waarvan de cadans klopt als een bus. Of kolderproza. Van kolder wordt ik helemaal blij en holderdebolder. LM en ik houden soms kolderieke conversaties, maar ik krijg ze niet geschreven. Anderen schrijven kolder alsof ze zo geboren zijn. Ze begeven zich in een verhaal vol chaos en houden dat dan nog in de hand ook. Dan ben ik een bitteke sjaloes want zo’n knappe dingen zou ik ook willen kunnen.
Ja, bij sommige dingen proef ik een tipje afgunst tussen de bewondering. Als een snuifje cayenne bij de honing. Dat klein prikje en dat zoet geven samen 'sjaloes'. Eigenlijk een leefbaar mengsel hoor.
m
HiH-11/2015, herwerkt. Aan de afgunst van anderen ontkomen, dat is een gans ander verhaal natuurlijk. Een dat niks met schrijven te maken heeft. ~ Pour vivre heureux, cachons nos bonheurs …
te gast bij Wim Helsen, Ruth Joos met een tekst van Hugues C. Pernath
Aan mijn vrienden die ik niet wil vernoemen Omdat het vernoemen de vriendschap vernedert, Er de vernedering de vreugde verbreekt Die tussen jullie en mij, tussen mij en jullie De jagende jaren draaglijk zal maken. Misschien omdat ik geen hitte vrees, Maar koude ken. Misschien de trage reizen Van het afdalen in elkanders nacht En onder kwade manen het morren van het morgenuur.