Vliegveldlaan 110, Batavia
Vóór de oorlog met Japan woonden mijn ouders, broer Boengke (officieel: Johan) en ik aan de Vliegveldlaan op nr. 110 in de wijk Kemajoran in Batavia .
Naast het maken van grote vliegers (zie artikel Geboren in de wijk KEMAJORAN in het toenmalige Batavia) was een andere hobby van mijn vader het figuurzagen. Hij figuurzaagde van alles en nog wat: hanglampen met Indische taferelen (donkere houten silhouetten, beplakt met perkament waar het licht zo mooi doorheen scheen), een medicijnkastje versierd met Chinese draken, een rookstelletje voor op de salontafel, maar ook een complete en fraai bewerkte poppenkast met verschillende decors. Een zoon van de familie Van Delft die een paar huizen verder woonde, Karel, die toen ongeveer 14 jaar was, hielp mijn vader met het wisselen van de decors, wanneer hij een poppenkastvoorstelling gaf. Meestal waren het bekende sprookjes die hij opvoerde, zoals de ook in Indië bekende en vaak aan Indische omstandigheden aangepaste sprookjes Roodkapje, Sneeuwwitje en Doornroosje. Behalve Boengke en ik behoorden ook andere kinderen uit de buurt tot het enthousiaste publiek. En ook de kinderen van onze bedienden en van die van de buren. Die Indonesische kinderen begrepen weliswaar niets van de in het Nederlands vertelde verhalen maar genoten intens van de vaak overdreven acties van de houten poppen en de geluiden die zowel door mijn vader als zijn assistent Karel werden gemaakt. Vooral in het gillen en nabootsen van geluiden was Karel een expert, bijvoorbeeld als Grietje door de boze heks wordt gepakt en dan angstig schreeuwt: Adoeh bioeng,tolong, tolong!!! (Help!Help!) Of wanneer hij het geluid van het geweer nabootst als in het verhaal van Roodkapje de jager de wolf met een gericht schot neerlegt: Gedjedoer!!! Dit op zn Indisch uitgesproken ( met een dikke d) gedjedoer galmde dan door het hele huis.
Maar Karel bleek ook in andere dingen zijn mannetje te staan. Ik had in die tijd vaak een matrozenpakje aan met nogal wijde broekspijpen, zoals vóór de oorlog door veel Indische jongetjes werd gedragen . Als ik in mijn broek een grote boodschap had gedaan, dan draaide Karel heel snel en behendig mijn broekspijpen dicht, dit om te voorkomen dat de drol zich uit mijn broek zou bevrijden en leverde me zo als een feestpakketje bij mijn moeder in.
Toen we in dit huis woonden gebeurde vlak bij ons huis een vliegtuigongeluk. Hoewel het in oktober 1941 gebeurde en ik dus nog net geen 3 jaar oud was, heeft deze gebeurtenis kennelijk op mij als kind een zodanige diepe indruk gemaakt dat als ik er aan terugdenk er in mijn geest nog beeldflarden tevoorschijn komen, beelden die daar kennelijk op één of andere manier in gebrand zijn, beelden van vlammen en angstig en in paniek schreeuwende mensen.
Ik doel hier op het vliegtuigongeluk, waarbij de commandant van het het Koninklijk-Indisch leger, de Indische luitenant-generaal Gerardus Johannes Berenschot die, na een bespreking met de Britse maarschalk Robert Brooke-Popham in Batavia en op zijn vlucht terug naar het hoofdkwartier in Bandoeng, zon 5 minuten na het opstijgen van het vliegveld te Kemajoran met zijn Lockheedvliegtuig( Lodestar in de buurt van ons huis neerstortte op kampongwoningen nadat het vliegtuig eerst nog een klapperboom had geraakt . Hierbij kwamen alle inzittenden om het leven en ook 6 personen, die zich in de brandende huizen bevonden. Gerardus Johannes Berenschot was in Nederlands-Indië de enige commandant van Indische afkomst (Indo) geweest
29-01-2008 om 00:00
geschreven door rene persijn
|