Herinneringen aan mijn geboorteland Ik werd in 1938 geboren in het toenmalige Nederlands-Indië, in Batavia. In 1956 ben ik met mijn ouders, broer en zuster naar Nederland gerepatrieerd. De verhalen op deze weblog gaan over herinneringen aan mijn LAND VAN HERKOMST.
(Door op de foto's bij de artikelen te klikken worden deze enigszins vergroot)
19-07-2008
Djagoeng bakar,adoeh enak sekali!!..
Djagoeng bakar,adoeh enak sekali ..
(Geroosterde maïs, wat heerlijk!)
Welke Anak Betawi kent die verkopers van djagoeng bakar (geroosterde maïs) niet. Ze zaten met hun houtskoolroostertje en hun maïskolven aan de kant van de straat. Bijvoorbeeld op pasar Senen, op pasar Baroe, aan het Koningsplein of zo maar in een willekeurige straat. Ook in de Vliegveldlaan (later Jalan Garuda) , waar we toen woonden, zat er zon man voor een Chinese toko. De baas van de toko had er alle belang bij, dat de man daar voor zijn winkel zat. Immers als iemand een maïskolfje had gekocht was de kans aanwezig, dat hij of zij daarna nog de Chinese winkel bezocht en al kluivend op de kolf ook nog iets anders bij de Chinees kocht.
Het rook altijd zo lekker als je langs de maïsverkoper liep. Ik kreeg steevast trek van de geur alleen al. En dan voelde ik snel in mijn broekzakken of er nog wat centen in zaten, genoeg om zon heerlijke geroosterde maïskolf te kopen . En als dat inderdaad het geval was, dan ging ik bij de man in de buurt op mijn hurken zitten (djongkok) en bestelde een geroosterde maïskolf. " Dengan garam, pak" (Met zout, pak). Hij knikte dan terwijl hij met zijn kipas (waaier van bamboe) het vuur van de rooster nog even aanwakkerde.
Dan nodigde hij me uit om zelf een kolf uit te zoeken uit de grote bak die bij hem stond, die hij dan van me overnam en van de schutbladeren ontdeed. Daarna bestreek hij de kolf met wat zoutwater met behulp van een kwastje (meestal van kokosvezels) en legde die dan op het vuur.
Af en toe draaide hij de kolf om en bestreek die nogmaals met zoutwater. Ik zei hem dan, dat ik de maïs het lekkerste vond als die goed donker geroosterd waren. Weer knikte de man, want je kon het krijgen zoals je het hebben wil. De klant is koning ook bij hem.
Als mijn maïskolf klaar is, lekker bruin geroosterd, betaal ik de afgesproken prijs en neem ik de djagoeng bakar dankbaar en gretig in de hand om er lekker aan te knabbelen.
De eigenaar van de Chinese warong staat in de deuropening van zijn winkel. Ik zwaai naar hem. Vandaag koop ik niets bij hem, helaas, want mijn geld is op .
19-07-2008 om 13:22
geschreven door rene persijn
18-07-2008
In de kampong
In de kampong
Batavia was in de jaren 50, toen we daar nog woonden aan de Vliegveldlaan, een stad van nieuwe wijken (Kebajoran Baroe) en moderne gebouwen, maar ook van kampongs. Ook achter de Vliegveldlaan lagen de kampongs met hun nauwe straatjes van verharde grond en hun huisjes van hout of bilik (gevlochten bamboe) met daken van oude dakpannen, golfplaat of atap (palmbladeren). In de kampong heb ik leren fietsen omdat ik daar geen last had van ander verkeer, maar wel aandacht kreeg (en vaak ook aanmoedigingen en aanwijzingen) bij mijn eerste pogingen om de fiets van mijn moeder, die dan haar middagslaapje deed, onder controle te krijgen.
De kampong, waar de tijd scheen stil te staan en men nog tijd en aandacht had voor elkaar.
Ik was daar heel graag en maakte vaak een praatje met de bewoners, die me niet zelden uitnodigden om wat te drinken of te eten. Daar proefde ik ook voor het eerst het gerecht dat de kampongbewoners met een vorm van zelfspot sajoer orang miskin noemden, "groentegerecht voor de armen".
De verzuchting " What is in a name?" gaat wat mij betreft zeker voor deze sajoer op. Ik vond en vind de sajoer orang miskin één van de lekkerste gerechten bij de witte rijst. Een sajoer van kangkong, tahoe, tempé en lombok idjo (groene pepers). Voor de armen .. maar met een rijke smaak!
In de kampong leerde ik ook de allerkleinste boengs kennen, de nazaten van Europeanen met vaak alleen nog hun Europese namen die naar hun afkomst verwezen , maar volkomen geïntegreerd in het kampongleven. Vaak zonder werk en dikwijls uit noodzaak scharrelaars geworden, die allerlei spullen kochten en met (kleine) winst weer verkochten en hun vele vrije tijd invulden met vliegeren (met glasdraad), hanengevechten houden of sleutelen aan een oude auto die ze ergens voor een prikje op de kop hadden getikt. Daarbij rookten ze kretek of zware Van Nelleshag.
Hoewel ze nog Europese, vaak Nederlandse, namen hadden, konden ze doorgaans niet meer met officiële papieren aantonen dat ze Europeaan waren. Veel van hen bleven dan ook achter toen enkele jaren later de repatriëring van de Indische Nederlanders begon (zelf vertrokken we in 1956 naar Nederland), omdat zij niet konden bewijzen dat ze Nederlander (of andere Europeaan) waren.
De allerkleinste boengs, nog lager op de sociale ladder dan de kleine boengs, die tenminste nog een baantje hadden als lage ambtenaar of laaggeplaatste employé bij een groot bedrijf.
Deze allerkleinste boengs, zo noem ik ze maar gemakshalve, woonden meestal in een kampong, hadden een Inlandse vrouw en een rijtje kinderen en geen uitzicht op een regelmatige en goedbetaalde baan, veelal omdat ze ook de opleiding daarvoor misten.
Nu ik hier in Nederland sinds 2003 bezig ben met mijn stamboom ( zie ook mijn weblog: http://blog.seniorennet.be/renepersijn2006/ ) en in mijn Indisch verleden graaf denk ik heel vaak aan hen, de allerkleinste boengs,die in Indonesia zijn blijven wonen en geen enkele kans meer hadden om naar hun vaderland te gaan, maar wiens voorvaderen, evenals de mijne, eens vanuit hun geboorteland naar het verre Oosten trokken, misschien met de gedachte daar fortuin te kunnen maken.
Allerkleinste boengs, saluut!
18-07-2008 om 17:08
geschreven door rene persijn
17-07-2008
Laan Trivelli( anno 2008: Jalan Tanah Abang II)
Laan Trivelli ( anno 2008: Jalan Tanah Abang II)
Toen we vanuit Cheribon (Bersiapkamp) in Batavia kwamen wonen, kwam Hendrik Jellema bij ons inwonen. Hij verhuisde ook mee naar de Vliegveldlaan.
Zijn ouders( vader en stiefmoeder) en nog thuiswonende broers en zuster woonden toen op de Laan Trivelli, waaraan ook de Prinses Julianaschool stond.
In Laan Trivelli waren de huizen relatief groot met garage en paviljoen ( zowel garage als paviljoen werden vaak ook bewoond). Hier woonden na de oorlog meestal grotere gezinnen of meer gezinnen in één huis. Ook de familie Jellema was tamelijk kinderrijk (in die tijd bestond het gezinuit vader en moeder Jellema, Hendrik, Victor, Bas, Raul, Paul, Otto en Meitie.
We kenden de familie Jellema al uit de tijd dat we (tijdens de oorlog met Japan) bij opa en oma van den Broek in Cheribon woonden toen onze vader in Japan was krijgsgevangen.
In de Laan Trivelli was in de tijd van de oorlog met Japan ook de ingang van het beruchte Tjidengkamp, een Japanse interneringskamp voor vrouwen en kinderen ..
Vanaf april 1944 stond het kamp onder commando van kapitein Kenichi Sonei, die verantwoordelijk was voor veel gruweldaden. Na de oorlog werd Sonei gearresteerd, en op 2 september 1946 ter dood veroordeeld.
Laan Trivelli (Tjideng-buurt) lag ten Westen van het Koningsplein. Als ik daarheen fietste reed ik vanaf Koningsplein-West ter hoogte van het Hoofdkantoor van Politie westwaarts de Museumlaan in en reed dan zo rechtdoor naar Laan Trivelli.
Laan Trivelli, Laan de Bruin Kops, Laan de Riemer en Gang Thomas verbonden de Tanah Abang met Tjjideng-Oost. en liepen vrijwel parallel aan elkaar.
Tussen Laan Trivelli en Laan de Riemer lag Kebon Djahé (met de bekende passar) en ten Zuiden van laan de Bruin Kops lag het complex van de BPM (Bataafse Petroleum Maatschappij).
In Laan de Riemer vestigden in 1902 de Vrijmetselaars een school, daarbij het startsein gevend voor hun werk in Batavia.
Deze school verhuisde later naar Koningsplein-Oost en werd bekend als de CAS (Carpentier Alting Stichting) ( zie ook het artikel "Fietsend naar school" in deze weblog)
17-07-2008 om 00:00
geschreven door rene persijn
16-07-2008
Hoera, de rantang!
Hoera, de rantang!
Welke Indo die zich zijn of haar jeugd in het toenmalige Nederlands-Indië nog herinnert, heeft niet een herinnering, in welke vorm dan ook, aan de onvolprezen RANTANG (zie foto), de etensdrager.
Soms werd de rantang gebruikt om eten te halen in de waroeng makan ( eethuisje) of bij de Chinees als de kokkie afwezig was en moeder geen tijd (of zin) had om te koken. Ook kwam wel eens één of andere kookgrage tante (hoeft niet persé familie te zijn) langs om ons de resultaten van haar kookexperimenten te laten proeven. "Tjoba ja, of lekker dese ." (Proef maar eens of dit lekker is).
Toen we na de oorlog in Batavia woonden aan de Vliegveldlaan hadden we maar één baboe, omdat bedienden toen schaars en duur waren. Meestal waste ze de kleren en kookte ook nog, wat voor de oorlog in menig Indisch gezin de taak was van de kokkie.
Een djongos (huisjongen) hadden we al helemaal niet meer. Om maar te zwijgen over een kebon (tuinjongen). Neen, na de oorlog was het behelpen en zelf de handen uit de mouwen steken ..
Toen we een tijdje geen baboe hadden, omdat de vorige wegens familieomstandigheden ontslag had genomen en we nog geen vervangster hadden sprak mijn moeder af, dat we warm eten zouden laten brengen, d.w.z. eten-halen-buitenshuis. Meestal gebeurde dat bij een wat oudere Indische dames, die eten kookte en bij wie je een abonnement kon nemen voor een dagelijkse warme maaltijd. Je moest dan opgeven voor hoeveel personen de maaltijd was bestemd en wat je persé niet wilde eten. Dat laatste was in ons gezin geen probleem, want we vraten van alles.
Het eten werd dan elke dag op hetzelfde tijdstip aan huis bezorgd en dat gebeurde met de rantang.
Als de rantang kwam was het gauw even kijken wat er vandaag weer op het menu stond. Dat was elke keer weer een aangename verrassing. In de onderste (grote) pan zat meestal de rijst. De kookmevrouw (nu zouden ze haar een cateringdame noemen) gaf er meestal een sajoer bij, een sambal goreng en een droog gerecht, zoals empal, gereh, kroepoek, lalap.
De rantang roept bij mij sindsdien altijd gevoelens op van: verrassing en lekker smullen.
Leve de rantang!
16-07-2008 om 08:32
geschreven door rene persijn
20-06-2008
Als de avond valt..................
Als de avond valt........
Batavia, de 50-er jaren. Vliegveldlaan in de wijk Kemajoran. Later werd de straatnaam omgedoopt tot Jalan Garuda. We woonden op nr. 56. Een huis met een open voorgalerij.
Als het begon te schemeren, dan zat ik graag in een gemakkelijke stoel in de voorgalerij of als het mooi weer was op de bank in de voortuin. Gezellig schemeren. In de woningen wordt het licht zo lang mogelijk uitgelaten. Niet alleen uit zuinigheidsoverwegingen, maar om langer dat schemergevoel vast te houden. De schemering in Indië had een speciale sfeer.
De meeste vaders zijn dan al thuis van het werk en hebben na het mandiën (baden) zich meestal in pyjama omgekleed, de huisdracht bij uitstek van veel Indische mannen . Vaak zit men dan ook op de voorgalerij of in de tuin met een drankje en een zware shag.
Vanuit de kampongs in de buurt hoor je het specifieke geluid van de bedoeg (bedug), de trom, opgesteld in de missigits (Islamitische bedhuis) die de gelovigen oproept tot hun avondgebed, het Maghrib-gebed, het gebed bij de ondergang van de zon.
De schemering is ook de tijd voor de kalongs (Pteropus vampyrus), de grote vleerhonden, om uit te vliegen en de dichtstbijzijnde mangaboom op te zoeken voor een fruitmaaltijd.
En de kleine vleermuizen gaan op jacht op de eveneens uitzwermende tjapoengs (libellen).
En in de regentijd is de schemering ook de tijd voor de larons, de vliegende termieten, om het licht van lampen en kaarsen in de huizen op te zoeken (zie ook het artikel "De jacht op muskieten en larons" op deze weblog).
De sfeer die de schemering brengt nodigt ook uit om met huisgenoten en/of buren in de tuin wat te ngobrollen (klessebessen), waarbij het shagje of de kretek (kruidnagelsigaret) niet mag ontbreken.
In de Vliegveldlaan hoor je in de schemering, die overigens maar kort duurt, ook al vrij vroeg het geluid (tok-tok-tok) van de eerste bamiverkoper, die langs de huizen loopt met zijn karretje op zoek naar klanten.
En weldra wordt de fijne geur van de melati s (Indische jasmijnen) overdonderd door de hongermakende geur van satés die op de rooster liggen te bruinen. Bij de buren heeft de satéverkoper klandizie gevonden en is hij nu bezig een maaltijd te bereiden in hun voortuin . De rook kringelt in onze richting de tuin is en hoewel we zelf net het avondeten op hebben, weet ik dat het niet lang zal duren of ik zal linksaf de Vliegveldlaan aflopen op zoek naar en warong makan (eetstalletje) om de lekkere trek te stillen .
20-06-2008 om 13:58
geschreven door rene persijn
19-06-2008
De kapper knipt en knipt!!.
De kapper knipt en knipt......
Af en toe moesten we uiteraard naar de kapper. Ook in Batavia in de 50-er jaren. Het liefst had je hetzelfde kapsel als dat van de helden van het witte doek in die dagen, zoals Clarck Gable ( o.a.: Muiterij op de Bounty, Gone with the wind), John Wayne ( verschillende western-films), Errol Flynn (o.a. als Robin Hood met Olivia the Havilland).
Althans, daar droomde je van
En ik denk wel, dat het mogelijk was om in de dure kapsalons in de stad jezelf een dergelijk kapsel aan te laten meten. Maar de kapper waar mijn broer Boengke (eigenlijk: Johan Marcus Polydor) en ik altijd naar toe gingen had zijn zaakje in de Vliegveldlaan, niet ver van ons huis vandaan. Nu ja, zaakje .. Hij had een stoel onder een waroeboom (`Hibiscus tiliaceus`) geplaatst, een spiegel aan een spijker in de boom gehangen en er stond nog een hoog tafeltje met zijn kappersbenodigdheden en zie daar . de kapper .
Uiteraard vroeg je hem om je een filmsterkapsel te geven en bracht je voor alle zekerheid nog een kauwgumfoto mee van je idool. Maar eigenlijk wist je van te voren al, dat je de toekang tjoekoer (de kapper) jou op dezelfde manier zal knippen als al die voorgaande keren, namelijk rechttoe- rechtaan en van achteren hoog opgeknipt (met de handtondeuse).
Maar ja, je bleef dromen en hopen en proberen, ja toch?
Je wachtte dan op een bank gezeten je beurt af. Op de grond lagen plukken haar van de vorige klanten. Af en toe kwam een familielid van de kapper uit zijn huisje in de buurt om het haar bij elkaar te vegen en af te voeren.
Meestal stond naast de kapper nog een stalletje met bijvoorbeeld ijs of drankjes, doorgaans van een familielid van de kapper. Duurde het wachten je te lang, dan bestelde je een drankje bij die buurman, had die ook wat inkomsten.
Als je aan de beurt bent, krijg je zodra je op de stoel bent gaan zitten, een doek over je schouders die de kapper met een veiligheidsspeld vastzet. Dan vraagt hij hoe je het haar geknipt wilt hebben, maar zoals al eerder door mij opgemerkt, het beantwoorden van die vraag heeft weinig zin. Maar ja, je hoopt telkens weer (tegen beter weten in) dat je straks als John Wayne naar huis gaat .
De kapper gebruikt zoals elke kapper kam en schaar en daarna een handtondeuse om het haar op te knippen. Daarna de "finishing touch" met een scheermes, die hij eerst scherp maakt aan een leren band.
Is het kapsel naar je zin ( wat kun je anders zeggen dan " ja, want je haren zijn er al af!) dan pakt hij een waterspuit en spuit daarmee je haren nat. In de spuit zit homemade reukwater, gemaakt van water waar doorheen het sap van de bloemblaadjes van rozen is gemengd. Het ruikt trouwens wel lekker, dat moet gezegd worden . Dan smeert hij nog een dot Brylcreme door je haar en kamt het in model.
Ik kijk in de spiegel en droom verder over Clarck Gable, John Wayne en Errol Flynn .
19-06-2008 om 17:56
geschreven door rene persijn
Obat-obat
OBAT-OBAT
Natuurlijk waren er artsen in Nederlands-Indië, uiteraard werd de dokter ook eens geconsulteerd door ons gezin, maar daar was ook mijn oma, de Madoerese oma Katie, die voor elk ongemak wel een obat of jamu (medicijn) had. Die haar kennis over geneeskruiden niet uit boeken had (ze kon niet lezen, noch schrijven), maar door overlevering en ervaring.
Zo maakte ze, als we last hadden van diarree steevast een mengsel van geraspte koenirwortel (kurkuma of geelwortel) en fijngestampte bladeren van de jamboe klutuk (guava). Dat mengsel werd met water aangelengd en door een doekje geperst en het sap kregen we dan te drinken. Het smaakte vies maar werkte uitstekend!
En als ik koorts had zei ze dat de koorts goed was voor het lichaam en dus niet mocht worden onderdrukt. Daar gaf ze dan ook niets voor . Wel gaf ze me ter verkoeling kompressen van fijn geraspte laboe air (Lagenaria vulgaris), een soort pompoen. Vooral de kompressen op het hoofd waren weldadig . Alleen daarvoor zou je al koorts willen hebben!
En kreeg je bij het eten van vis per ongeluk een graat in je keel. Geen nood, hoofd achterover en mond open en oma perste wat druppels uit een jeroek nipis (lemoen) in je keel om de graat zacht te maken en een balletje gekookte rijst doorslikken en de (nu zachte) graat verdween in je maag. Zo simpel was dat .
Later begreep ik, dat mijn oma als kenner van geneeskrachtige kruiden in de lange traditie stond van Indonesische kruidenkenners. Medicinale kruiden waren en zijn ook in de handel verkrijgbaar, zoals in de "warong jamu" (kruidenwinkel), maar ze werden ook in speciale fabrieken verwerkt en eventueel gemengd en in de handel gebracht. Bekende merken waren: " Nyonya Meneer" en " Jago " (Haan).
De fabriek van de jamu s van "Nyonya Meneer" staat in Semarang en aan de Jalan Raya Kali Gawe vind je tegenwoordig (opgericht in 1984) het kruidenmuseum Nyonya Meneer, waar je meer te weten kunt komen over de geschiedenis van de jamu (Indonesische kruidenmedicijn). Het gebruik van jamu gebeurt al sinds de oudheid. De jamu wordt uit verschillende producten gemaakt (volgens heel oude recepten). Bepaalde jamuprodukten zijn ook te gebruiken om gezond en fit te blijven en hebben dus een meer preventieve werking.
Zo gebruikte mijn oma zelf een poeder die ze maakte van de witte kern van de zwarte zaadjes van de soldatenbloem (Catharanthus roseus). Ze vermaalde de kern en mengde dat met water. Het " zalfje" smeerde ze dan elke avond op haar gezicht en hals. Dat hield de huid soepel en gaaf tot op hoge leeftijd.
Mijn oma maakte ook wel eens een obat, die we elke dag moesten drinken, zoals de obat tegen malaria, een aftreksel van takken van de klimplant Broto Wali of Anta Wali (Tinospora crispa Miers).
Die drank was ontzettend bitter, en het was geen pretje om het spul elke morgen te moeten drinken, maar . we hebben al die tijd dat we in Indië woonden nooit malaria gehad!. Alsnog .. Terima kasih, oma Dank u wel!
19-06-2008 om 14:46
geschreven door rene persijn
Wajang wong
Wajang(Wayang) Wong
Nadat wij ( mijn moeder, broer en ik) uit het Bersiap-kamp in Cheribon kwamen en in Batavia werden herenigd met onze vader, die tot dan toe krijgsgevangen had gezeten in Japan, zijn we uiteindelijk (tot 1956) gaan wonen in de Vliegveldlaan. In dat huis( nr.56) waren meerdere gezinnen gehuisvest in verband met het schrijnende woningtekort in het Batavia van na de oorlog.
Zo woonde er ook nog een Javaans gezin. Soegito was een broertje van de heer des huizes in dat gezin en ongeveer van mijn leeftijd.
Toen Soegito volgens Islamitisch gebruik moest worden besneden werd er een groot feest georganiseerd. Naast het gebruikelijke lekker eten ( waar ik natuurlijk flink aan mee deed) en de vele drankjes en hapjes die er de hele dag werden geserveerd was er s avond ook een wajang-wongvoorstelling.
Wajang wong is een bepaalde soort wajang (wayang).
Maar eerst iets over wajang in het algemeen.
Wayang is het Javaanse woord voor schaduw of schim .
Hoewel de wajang meestal refereert aan het schimmenspel met behulp van leren poppen (wayang kulit) wordt het woord daarnaast ook gebruikt voor andere vormen van het wajang- of wayangspel, zoals wayang golek (met driedimensionale poppen), wayang krucil of wajang kroetjil (met platte houten poppen), wayang gedog, een wajangspel met levende acteurs die allemaal een masker ( van: kedhok = masker) dragen en de wajang wong, zoals ik die zag ter gelegenheid van de besnijdenis van Soegito.
Wajang wong is een wajangspel met mensen ( wong is Javaans voor mens), een vorm van toneel met levende acteurs, opgevoerd in de stijl van een wajangspel. Ook de dalang (poppenspeler) van het schimmenspel is aanwezig, maar zijn taak bij de wajang wong is de begeleiding van de muzikanten en het markeren van de overgangen tussen de diverse scènes met zogenaamde soeloek-gezangen.
Soeloek (suluk) is hier afgeleid van sa-uluk (met stemheffing). De gezangen zijn meestal religieus en bespiegelend van aard.
In tegenstelling tot bij de wajang gedog dragen de acteurs bij de wajang wong geen maskers.
Het verhaal bij de wajang wong moet wel gebaseerd zijn op de Ramayana of Mahabharata.
De Ramayana is een groot epos uit India, het verhaal over prins Rama en zijn vrouw Sita. De Ramayana is al duizenden jaren oud en behoort tot de beroemdste werken aller tijden.
De Mahabharata is een groot religieus en filosofisch werk, eveneens uit India. Samen met de Ramayana vormt het de belangrijke culturele hoeksteen van het Hindoeïsme.
Rechts van ons huis was een open veld en daar werd het toneel gebouwd van bamboe en hout, zodanig dat onze voortuin als zaal fungeerde en we op banken en stoelen konden zitten en genieten van het schouwspel. Er was geen muur tussen ons huis en het open veld naast ons, want die was al een tijdje geleden omgevallen en niet meer herbouwd (Wat vaker gebeurde in het Indië van na de oorlog!) .
Ik ging naast mijn vader zitten, omdat hij een echte kenner was van de wajang en hij me af en toe kon toefluisteren waar de scène van dat moment over ging. Immers alleen op die manier had ik er wat aan om naar de voorstelling te kijken en te luisteren, wat ik dan ook (met open mond) deed. En tijdens de voorstelling besefte ik nogmaals hoe rijk de Javaanse cultuur was en hoe bevoorrecht ik was om een kind te zijn van zowel de Europese als de Javaanse wereld.
19-06-2008 om 10:34
geschreven door rene persijn
17-06-2008
Daar bij de waterkant!!
Daar bij de waterkant.......
In Batavia, waar we na de oorlog woonden, kon je goed vissen. Als beginneling begon ik eerst te vissen in de kali (de gekanaliseerde Tjiliwoeng) aan de Postweg Noord. Aan de overkant van het kanaal lag de Schoolweg Noord.
Om op de Postweg Noord te komen moest ik van de Vliegveldlaan via de Marinelaan, de brede Goenoeng Sari oversteken en het zgn. kippenbruggetje (voetgangersbrug) over.
Ik ging dan op de fiets met mijn hengeltje, mijn vismand (voor de vangst) en een doosje tjatjings (pieren).
Aan de Postweg Noord aangekomen zocht ik een rustig plekje, als dat tenminste te vinden was, want in de kali gebeurde van alles. Vrouwen (en ook mannen) wasten er hun kleren, anderen baadden in het bruine water en weer anderen deden er hun kleine en grote behoefte. Aan de kalikant verveelde ik me nooit.
De vangst bestond hier voornamelijk uit "ikan lilih", van die vette zoetwater meervallen. Waarschijnlijk waren ze (denk ik nu) zo vet omdat er veel fecaliën ronddreven in het bruine water en die dieren daar wel pap van lusten.
Maar tja, daar stond je toen niet bij stil. Je was blij met elke lilih die aan je haak hing en van daar in je mand verdween. Thuis gekomen maakte de baboe van de lilihs dan lekkere pepesan, goed heet.. En dan smullen (!) : warme rijst met de pepesan en dan het liefst met je vingers eten uiteraard. Kon je die na afloop ook nog aflikken
Later, toen ik een meer gevorderde henglaar was, ging ik mee met mijn vader, oom Coen ( een broer van mijn vader), die toen tijdelijk bij ons inwoonde, en Hendrik Jellema, een huisgenoot, naar zee om te vissen. Meestal gingen we vissen op een pier. Hier werd met stukjes paling gevist of met garnalen. Die haalden we eerst op de visafvalberg op de vismarkt van Antjol. Nier meer geschikt voor consumptie, maar ideaal om te vissen.
Op een keer, toen we weer op de pier visten werden we verrast door een storm.
De golven werden steeds hoger en er kwamen schuimkoppen op. Mijn vader zei: " Laten we maar naar huis gaan" . We pakten onze spullen bij elkaar en op dat moment sloeg een grote en sterke golf een deel van de pier weg, zodat er een bres ontstond waardoor het water heen golfde.
Om over de pier weer naar het strand te komen moesten we dus een eindje door het water waden, namelijk in dat gedeelte waar de pier was weggeslagen. De golven werden steeds wilder en de wind onstuimiger, we raakten door de golven die over ons hen sloegen ook wat spullen kwijt, waaronder de vismand met de gevangen vissen. Met veel moeite en inspanning kwamen we gelukkig nog aan land, namen snel plaats in de jeep, die mijn vader van zijn werk te leen had gekregen en reden huiswaarts, zonder vis ..
17-06-2008 om 20:25
geschreven door rene persijn
Adoeh, die katapult !!
Adoeh, die katapult
Tja, het was in Indië een ultieme jongensdroom voor iedere Indische jongen, die net uit zijn tjelana monjet was gegroeid : het schieten met een zelfgemaakte katapult! . De tjelana monjetof apenbroek was een typisch Indisch kledingstuk voor kinderen, meestal met een grote zak voorop waar je heel veel in kon stoppen!). Was je eigenlijk al te groot voor zo n tjelana monjet, dan bleef je die toch vaak nog dragen, juist omdat die grote zak er zat. Daar kon immers je katapult in en ook de munitie ( stenen).
Een katapult bestond uit twee armen (meestal een vorkvormige tak) waartussen een elastiek is opgehangen waarin zich een leertje bevindt. Hiermee kunnen steentjes worden weggeschoten.
Het maken van zo n katapult werd vaak van vader op zoon of van oudere op jongere broer overgedragen.
Mijn eerste katapult maakte ik van een vorkvormige tak van een Djamboe Kloetoek-boom. ( Gujava of psidium guajava).
Het hout werd ontdaan van de bast en goed glad geschuurd. Toen ik het V-vormige hout had gladgeschuurd hield ik het even boven een vlammetje om er zo van die bruine vlamvlekken op te krijgen ( die staan stoer immers ..).
Aan de bovenkant van de twee armen maakte ik met een zakmes (gekocht op Pasar Baroe) een inkeping en bond de uiteinden van het elastiek (geknipt uit een oude fietsband) om de armen, zodanig dat ze in de inkepingen zaten en dus niet konden glijden.
In het midden van de karet (elastiek) werd een stukje leer bevestigd. Daarin kwam straks de munitie ( speciaal uitgezochte stenen).
Toen de katapult klaar was moest er uiteraard eerst mee worden geoefend.
Ik liep naar de overkant van ons huis, waar een groot veld was met alang-alang (tropische grassoort met stugge, scherpe bladeren, kan meer dan 1 meter hoog worden). Er liep een paadje door het veld naar een klapperboom. Eerst maar oefenen op deze boom. Toen het raken van de stam van de boom geen probleem meer was,werd een spijker in de boom geslagen en daaraan een kaleng (leeg blikje) aan een touw bevestigd. Dit blikje werd het volgende object waarop geschoten moest worden.
Wanneer je in staat was om met een air van nonchalance de kaleng acht van de tien keer te raken, dan ging je op jacht. Hierbij was dan de katapult het wapen.
Je prooi varieerde van de mangas ( niet die in je in eigen tuin, maar bij de buren!) tot kalongs ( vleermuizen) of grendo s, de vliegende honden of vleerhonden ( Acerodon jubatus).
Bij de manga s (in Nederland zegt men: mango) ging mijn voorkeur uit naar de boom in het midden van de kampong achter ons huis. Dat waren van die harde, groene mangga s die vaak werden gebruikt in de roedjak (schijfjes onrijp fruit in een hete saus van Javaanse suiker). Gewoon met wat fijngemaakte tjabe rawit (kleine groene pepertjes) met wat zout in je handpalm om de mangga in te dippen, was ook heerlijk .
17-06-2008 om 15:35
geschreven door rene persijn
Topeng monjet of tandak bedes
Topeng monjet of tandak bedes
In het Batavia van na de oorlog ( we woonden tot 1956 aan de Vliegveldlaan, Kemajoran) hoorde je af en toe, vooral in de straten in de buurt van kampongs een eentonig getrommel. Doek doek doek-doek-doek. En dan wist je, dat er een voorstelling werd gegeven van topeng monjet/ monyet, ook wel tandak bedes genoemd. Monjet of monyet is aap en topeng is het Indonesisch woord voor masker. Topeng monjet is een vertoning waarbij een (meestal) kleine aap allerlei kunsten vertoont op commando van zijn baas. Meestal loopt aan het begin van de voorstelling het aapje gewoon rond langs de toeschouwers die in een kring om de aap en de dresseur zijn gaan zitten. Dan roep de dresseur zoiets als Monjet pake topeng ( = aap doet een masker om) en dan pakt het aapje en maskertje uit de hand van zijn baas en zet het voor. Vervolgens zegt de dresseur bijvoorbeeld monjet ke pasar ( = aap gaat naar de markt) en dan pakt het beest een mandje, draagt het aan zijn arm en loopt ermee rond. En de hele voorstelling wordt begeleid door eentonig tromgeroffel door de dresseur. Soms krijgt het aapje ook een pakje of een jurkje aan, gaat het op een stoeltje zitten en springt het door een hoepel. Als de show is afgelopen laat de dresseur de aap met een centenbakje rond gaan om de omstanders te vertederen ( ) en zo geld binnen te halen.
Er werd verteld dat in Oost-Java een dorpje Wates ligt, in de regio Blitar waar veel inwoners zich bezig houden met het vangen en trainen van een bepaald soort aapjes voor de topeng monjet . Een aapje dat in Wates is getraind brengt veel geld op bij de apendresseurs in Batavia, die met het diertje hun dagelijkse kost verdienen.
17-06-2008 om 09:45
geschreven door rene persijn
14-06-2008
De jacht op muskieten en larons
De jacht op muskieten en larons
Toen ik op de HBS (CAS, Koningsplein, Batavia) zat lazen wij tijdens de lessen Nederlands behalve proza uiteraard ook veel poëzie. De leraren Nederlands, waaronder de heren Stam en Nas, brachten door hun enthousiasme bij vele leerlingen hun liefde voor poëzie over , zo ook op mij. Zo lazen we ook een gedicht van de Zuidafrikaanse dichter A.D. Keet. Dit gedicht, getiteld Muskietejag ( Mukietenjacht) heb ik eens voor de klas gedeclameerd, omdat ik het een grappig gedicht vond, niet alleen vanwege de taal (Zuid-Afrikaans), maar ook vanwege het onderwerp: de jacht op een vervelende muskiet.
Het gedicht van A.D.Keet gaat als volgt:
Muskietejag
Jou vabond, wag, ek sal jou kry, Van jou sal net 'n bloedkol bly Hier op my kamermure. Deur jou vervloekte gonsery, Deur jou gebyt en plagery Kon ek nie slaap vir ure.
Mag ek my voorstel, eer ons skei, Eer jy die doodslag van my kry - My naam is van der Merwe. Muskiet, wees maar nie treurig nie, Wees ook nie so kieskeurig nie, Jy moet tog ééndag sterwe.
Verwekker van malaria, Sing maar jou laaste aria - Nog een minuut vir grasie. Al soebat jy nou nòg so lang, Al sê jy ook: ek is nie bang, Nooit sien jy weer jou nasie...
Hoe sedig sit hy, O, die kreng! Sy kinders kan maar kranse breng, Nóu gaan die vabond sterwe... Pardoef! Dis mis! Daar gaan hy weer! Maar dòòd sal hy, sowaar, ek sweer - My naam is van der Merwe
De inhoud van dit gedicht sprak me aan, kwam me bekend voor. Immers, in Batavia, stad aan zee, had je s avonds nog al veel last van muskieten. Je sliep niet voor niets onder een klamboe en voordat je onder dat dak van muggengaas kroop ging je eerst nog op jacht naar muskieten, bijvoorbeeld met de sapoe lidi ( van jou sal net 'n bloedkol bly hier op my kamermure ) of .. veel effectiever met de flitspuit ( Verwekker van malaria, Sing maar jou laatste aria ) De flitspuit, de bij Indische mensen van tempo doeloe zo bekende handspuit, waarmee men in huis door FLIT (insectendodende, vernevelbare vloeistof voor huiselijk gebruik) te vernevelen insecten en dus ook muskieten doodt. Opmerking: FLIT is een merknaam en de flitspuit is naar dit merk genoemd.
En naast al deze voorzorgsmaatregelen stak je voor alle zekerheid ook nog een obat njamuk aan, de in spiraalvorm verkocht insectenwerende pyrethrine. Je plaatst de spiraal op een speciaal standaardje of gewoon om de hals van een lege fles, steekt hem aan en de obat njamuk smeult de hele nacht en houdt de muskieten op een afstand.
Vond ik de muskieten alleen maar lastig, plezier had ik wel met de komst (na een fikse regenbui) van de larons, de gevleugelde termieten, dier na een regenbui uit de grond kruipen en naar het licht toevlogen. Deze laatste eigenschap, daar maakte je handig gebruik van. Je plaatste een emmer water in de voorgalerij, legde een smal latje op de emmer, zette op het latje een kaars en stak die aan. Vervolgens deed je het licht uit, zodat alleen de kaars nog licht gaf. De larons vlogen dan direct naar het kaarslicht toe, hun vleugeltjes verschroeiden en ze plonsden in het water in de emmer. Had je er al voldoende verzameld, dan schepte je de larons uit het water om ze vervolgens te frituren. Heerlijk knapperig en vet .njami njami .
14-06-2008 om 16:47
geschreven door rene persijn
De betjak, HET vervoermiddel in het Batavia van na de oorlog
De betjak, HET vervoermiddel in het Batavia van na de oorlog.
Toen we nog in Batavia woonden (tot maart 1956) was de betjak nog een veel gezien vehikel in de stad (nu verboden in de binnenstad). Deze driewielige fietstaxi, waarbij de passagiers voor de bestuurder zitten,was het vervoermiddel bij uitstek als je ergens heen moest en je geen zin had om te lopen of omdat de afstand te groot was om te voet te gaan . Zo huurden we altijd een betjak om naar het museum (Koningsplein), naar de dierentuin of naar de bioscoop te gaan. Betjaks met of zonder passagiers doorkruisten de straten van de stad en je hoefde slechts voor je eigen deur te staan en een betjak aan te roepen, die op dat moment geen passagiers had te vervoeren. Uiteraard moest er eerst worden getaward ( tawarren=afdingen). Dat was een hele sport, waarbij je niet te snel moest instemmen met het door de toekang betjak ( de bestuurder) voorgesteld bedrag, maar desnoods dreigt naar de concurrentie te stappen. Betjaks genoeg immers! Meestal wordt dan al gauw een veel lagere prijs genoemd. In een betjak kunnen twee, soms ook drie passagiers worden vervoerd, als ze niet al te groot of dik zijn, want dan begint de toekang betjak al bij voorbaat te kreunen en kun je beter meerdere betjaks huren voordat de pas gesloten deal eenzijdig wordt geannuleerd.
Is de deal gesloten, dan kan worden ingestapt. Afhankelijk van het weer wordt al dan niet met een dak van zeildoek gereden. Regent het, dan worden ook de zijkanten en de voorkant van de passagiersruimte bedekt met zeildoek, waarin meestal een raampje van doorzichtig mica is aangebracht.
In de regentijd, als de straten in de wijk Kemajoran, waar we woonden, blank stonden, dan huurden wij, kinderen, vaak een betjak om ons door de straten te laten rondrijden. Dat was een happening op zich! Het geluid van de wielen die door het water kliefden, het water dat aan alle kante hoog opspatte je waande je in een soort motorboot . Meestal wisten we hiervoor wel een toekang betjak te strikken, die het zelf ook leuk vond, want het was zwaar trappen door het water! Als we geluk hadden, dan werden we gereden door de betjakbestuurder Amat , die mijn ouders al kende van de tijd voor de oorlog, toen we nog in een ander huis woonden in dezelfde wijk. Deze man had bovendien ook nog een oogje op onze baboe Tjemiel, dus was hij altijd schappelijk in zijn prijs, vooral als we Tjemiel vroegen om voor ons een deal te sluiten.
Op een zondag zouden we naar de dierentuin gaan. We huurden, na flink tawarren, 2 betjaks. In de voorste zat mijn moeder en broer Johan, in de tweede betjak mijn vader en ik, terwijl zusje Yvonne bij mijn vader op schoot. Toen we een tijdje hadden gereden maakte de bestuurder van de betjak waar mijn moeder en broer in zaten in een tamelijk scherpe bocht een verkeerde manoeuvre, waardoor het voortuig omkiepte en op zijn zij kwam te liggen. Mijn broer was al snel uit de betjak gekropen en terwijl mijn moeder om hulp riep greep mijn broer naar mijn moeders tas. Waarom help je mij niet eerst overeind? vroeg mijn moeder verontwaardigd aan haar oudste (en dus meest verantwoordelijke .) zoon nadat ze zelf met veel moeite uit het voertuig was gekropen. Waarop die laconiek antwoordde: Eerst moet je tas met het geld veilig zijn, anders kunnen we niet naar de dierentuin. En als kleine broer (adik) vond ik toen dat grote broer (boeng) gelijk had ..
14-06-2008 om 16:00
geschreven door rene persijn
Het stond in de kranten geschreven!!
Het stond in de kranten geschreven....
Toen we in Batavia woonden ( van na de oorlog tot maart 1956) was mijn vader geabonneerd op de Javabode en later op de Nieuwsgier. Voor school moest ik voor het vak Geschiedenis en dan in het bijzonder voor het project History in making (docent: Van den Berg) vaak artikelen/foto s uit de krant knippen ( zie ook het artikel De eerste AA-conferentie op deze weblog). Daardoor werd ik (achteraf gezien: heel positief) gedwongen de krant goed te lezen. Natuurlijk sloeg ik daarbij de stripverhalen niet over, al droegen die niet bij aan een verhoging van de kwaliteit van je intellectuele bagage .(aldus de pedagogen ). Zo was er de spannende strip Flash Gordon (tekenaar Alex Raymond), die de spannende avonturen liet zien van Flash Gordon en zijn genootschap, bestaande uit Dr.Hans Zarkov en Dale Arden op de planeet Mongo. En uiteraard ook Tekko Taks (Henk Kabos), Tom Poes en Kappie van de maarten Toonder Studios. Leuk om te zien vond ik ook de kale, maar slimme Henry, getekend door Don Trachte.
Maar genoeg over de strips. Ik moest immers de kranten lezen voor History in making, dus ik moest mijjn aandacht vooral richten op de actuele politieke en culturele gebeurtenissen van die dagen. En die vond ik volop in die twee dagbladen, de Nieuwsgier en de Javabode.
De Nieuwsgier De Nieuwsgier was eigenlijk een ex-kampkrant. In augustus 1945, vlak na de Japanse capitulatie, verscheen het gestencilde nieuwsbulletin de Tanah Abang Bode . Onder leiding van journalist J.G. Gleichman (overleden in 1990) werd dit nieuwsblad dagelijks in het kamp Tanah Abang (Batavia) op een stencilmachine gedraaid en verspreid. In september 1945 verandert de naam in Nieuwsgier, een blad dat al snel uitgroeide tot een opinieblad. In 1948 verschijnt de Nieuwsgier, Ochtendblad voor Indonesië, in gedrukte vorm in krantenformaat. J.G. Gleichman bleef hoofdredacteur tot 1949, toen hij overstapte naar het Nieuwsblad voor Sumatra, waar hij van 1950 tot 1955 werkzaam was. In 1949 / 1950 was Jaap Joppe hoofdredacteur van de Nieuwsgier.
De Javabode. De Javabode, Algemeen Dagblad voor Nederlands(ch)-Indië was een voortzetting van het Bataviaasch Advertentieblad (1851-1852). Verschijningsjaren Javabode : 1852-1942, 1949-1957 In 1932 werd Henri Carel Zentgraaff (1874-1940), die tot dan in Soerabaja woonde en werkte als freelance- journalist, hoofdredacteur en directeur van de Javabode.
In beide kranten kon ik voldoend materiaal vinden voor het History in making-project, zoals uitvoerige verslagen en fotoreportages over de eerste A-A- (Aziatisch-Afrikaanse) conferentie in Indonesia in 1955 , het proces tegen de Nederlandse zakenman Leon Nicolaas Jungschlager, die in 1954 in Djakarta werd gearresteerd onder beschuldiging van het op touw zetten van een samenzwering met het doel de Indonesische regering omver te werpen. Maar ook verslagen van de Tour de France, zoals die van 1955 met bekende namen als Fransman Louison Bobet (Fransman, winnaar in dat jaar), de Luxemburger Charly Gaul, de Belg Stan Ockers en de Nederlander Wout Wagtmans. En natuurlijk ook de voetbalverslagen, maar die werden ook gevolgd via de radio. Door de speaker hoorde je dan namen als Abe Lenstra, Faas Wilkes, Kees Rijvers.
14-06-2008 om 13:41
geschreven door rene persijn
03-04-2008
Sinterklaas, goed heilig man!
Sinterklaas, goed heilig man
Ieder jaar kwam hij weer met het vliegtuig uit Spanje (?) aan en landde dan op het vliegveld Kemajoran, waar ik vlakbij woonde (Vliegveldlaan / Jalan Garuda).
En bijna elk jaar begon hij zijn toespraak weer met de woorden: Ik kom niet alleen als kindervriend, maar ook als een voogd van de vrede, een VREDEVOOGD, warmee hij tevens aangaf wie hij onder zijn tabberd was, wie zijn alterego was..
Immers na de oorlog was het meestal Nico Vredevoogd, die de tabberd aantrok en de mijter opdeed en speciaal voor de kinderen een andere identiteit aannam, namelijk die van de goede Sint
En in die hoedanigheid heeft hij onvermoeid en met veel overgave voor duizenden kinderen een sprookje tot werkelijkheid gemaakt. Hij verscheen niet alleen als de bisschop van Myra op het vliegveld, maar ook op tal van kinderfeesten en daar bracht hij datgene over wat hij ook in de krijgsgevangenkampen op de gevangenen overbracht met zijn zang en voordracht: zijn optimisme en zijn innerlijke blijdschap.
Nico Vredevoogd was zowel vlak vóór als ook na de oorlog een bekende naam In Batavia / Jakarta en verre omgeving.
Via de radio bracht hij vaak gevoelige liedjes ten gehore en met zijnHabis Boelan- en later het A topt Z-cabaret trad hij vaak op.
Na de oorlog woonde hij in een door bloemen en planten omgeven paviljoen, gelegen naast het COMEMO-filiaal op Nusantara, waar hij de filiaalhouder van was.
Zijn kinderen, Wim en Marian, zaten tegelijkertijd met mij op de CAS aan het Koningsplein (Lapangan Merdeka) ( zie ook het artikelOp de CAS op deze weblog), alsmede de kinderen van zijn broer, Nico en Wim.
Nico Vredevoogd, de goede Sint, had als Groninger ook de bijnaam de Indische troubadour gekregen en was als zanger onder de Indos bekend en geliefd.
Op 8 mei 1953 stierfNico Vredevoogd en werd hij begraven op de Begraafplaats Menteng Poelo.
In het Indisch maandblad Tong Tong stond eens onderstaand gedicht over Nico Vredevoogd, geschreven door Piertje Pelikaan:
Nico Vredevoogd
Hij heeft de zang van Nederland
gedragen door het Tropenland,
zijn stem klonk door de radio
vol weemoed van de Domino.
Hij zong zijn milde levenslied
van blijheid en van stil verdriet
met dolifant - die tot besluit-
de kaarsjes doofde .t lied was uit.
Hij heeft gehouden van dat land
haast méér dan van zijn vaderland,
van mensen en van zonneschijn,
van het leven, dat zijn deel mocht zijn.
Hij heeft de taal, die hij zich dacht
al zingende tot ons gebracht
en vond voor t eerzaam dienstbetoon
in zacht applaus zijn eerlijk loon.
Toen is het lied opeens verstild .
Hij heeft dat nooit zo vroeg gewild;
nog eenmaal, voor de laatste keer
ging het gordijn omhoog en neer
Hij zong terwille van de zang,
van dag op dag en jarenlang
en sinds die klank verstorven is,
beseffen wij haar diep gemis.
Hij nam het leven om het lied
en zong en zong .. vergeet dat niet.
Hij kòn niet ongelukkig zijn
bij kleur en klank van zijn refrein .
Zó is dit niet vergeefs gewest,
want stof vergaat, maar niet de geest,
zodat wij zijn herinnering
bewaren als een kostbaar ding.
PIERTJE PELIKAAN
03-04-2008 om 15:16
geschreven door rene persijn
16-03-2008
Het mooiste meisje van de school
Het mooiste meisje van de school
We schrijven 1954. Ik zat op de HBS van de Carpentier Alting Stichting aan de Lapangan Medan Merdeka (voorheen Koningsplein) in Jakarta (Batavia / Djakarta)
Ik hield me (nog) niet echt bezig met het vrouwelijk schoon. Of toch wel? Er was één meisje waar ik toch graag naar keek, Madeleine. Ze zat op de M.M.S. (Middelbare Meisjes School ), van dezelfde stichting. Het gebouw van de M.M.S. stond op hetzelfde terrein als de H.B.S., het Gymnasium en de MULO. Als we pauze hadden dan had Madeleine toevallig ook pauze en stond ze vaak te praten met vriendinnen. Ik stond dan ongeveer 5 meter bij hen vandaan met enkele klasgenoten (waaronder Herman Stam, Eddy Slamet, Fred Corporaal) te pratenen ik ging meestal zo staan dat ik Madeleine goed kon zien. Wat was ze knap .
Uit de opmerkingen die ik van andere jongens hoorde maakte ik op, dat ik niet de enige jongen was, die haar knap vond. Ze was blijkbaar voor een heleboel jongens het mooiste meisje van de CAS!
Maar hoe kon ik haar benaderen?Ik had er geen enkele ervaring mee. Zou ik eerst een keer aan haar vragen of ik haar naar huis mocht brengen? Want ik wist dat ze altijd lopend naar school ging. Maar waar woonde ze eigenlijk?
Ik besloot om die middag, als de school uit was, haar als een soort detective te volgen om te kijken waar ze woonde. Ik was zelf op de fiets, maar die kon ik dan wel zo lang op school laten.
Ik vond het zelf een heel goed plan en toen de bel ging voor de hervatting van de lessen, ging ik opgewekt naar de klas. Geen les, hoe oninteressant ook, kon me uit mijn goede humeur halen.
Toen de school uitging zette ik mijn schooltas vast opde bagagedrager van mijnfiets zodat ik die niet hoef mee te sjouwen op mijn achtervolgingstocht. Ik zou de fiets dan later wel ophalen. Ik zag Madeleine zwaaien naar haar klasgenoten en met de tas over de schouder naar de uitgang van het schoolterrein lopen. Ik liep achter haar aan, niet te snel uiteraard om niet op te vallen en op een afstand, maar wel dicht genoeg om haar niet uit het oog te verliezen. Ze liep de poort uit en ging links af. Dus niet de kant op van het Waterlooplein ( Lapangan Banteng), zoals ik altijd moest fietsen om naar de wijk Kemajoran te gaan waar we woonden. Als het maar even kon, dan verschool ik me telkens eventjes achter een boom. Dit had ik afgekeken van de achtervolgingsscènes in detectivefilms. En bomen waren er toch genoeg .
Toen ik weer eens achter een dikke boom wilde duiken zag ik dat daar al een andere jongen stond, die kennelijk op hetzelfde idee was gekomen als ik, namelijk om Madeleine te schaduwen. Ik kende hem alleen van gezicht. Hij zat een klas hoger dan ik, was een good-looking-Indo, zo eentje met een rijzige gestalte, een lichte huid (koelit langsep), zwart haar en blauwe ogen, een type filmster, Roger Moore bijvoorbeeld
Toen ik hem zag kwam ik tot de conclusie, dat ik bij het dingen naar de gunsten van Madeleine tegen deze Roger Moore geen enkele kans maakte. Ik liep terug naar school. pakte mn fiets en fietste naar huis. Adieu, Madeleine!
16-03-2008 om 08:03
geschreven door rene persijn
14-03-2008
Stoomvaart Maatschappij Nederland
Stoomvaart Maatschappij Nederland
Toen we nog op de Vliegveldlaan 56 woonden en we nog niet wisten dat we eens met het motorschip Oranje van de S.M.N. Stoomvaart Maatschappij Nederland naar Nederland zouden (moeten) vertrekken , had mijn broer Boengke ( Johan Marcus Polydor)al met de S.M.N. te maken.
Na zijn lager schooltijd aan de Javaweg 66 (zie ook het artikel Lopend naar school op deze weblog) ging hij naar de Christelijke Middelbare School aande Sluisbrugstraat ( op nr.11)De naam van deze school werd later (na de souverniteitsoverdracht) omgedoopt tot S.M.P. (Sekolah Menenengah Pertama) Keristen, terwijl de straat vanaf die tijd Jalan Pintu Air heette.
Na zijn schooltijd ging mijn broer werken en wel bij de Stoomvaart Maatschappij Nederland aande Medan Merdeka Barat 3 ( voorheen Koningsplein-West).
De S.M.N. werd opgericht op 13 mei 1870 door onder meer prins Hendrik der Nederlanden.
Van zijn S.M.N.-salaris kocht hij een nieuwe fiets die er wel héél anders uitzag dan de mijne, die voor een groot deel eigenhandig was samengesteld uit onderdelen van diverse gekregen of gevonden fietswrakken van even zo veel verschillende merken en die zich dan ook vaak gedroeg als een monster van Frankenstein, namelijk onberekenbaar en levensgevaarlijk!
Broer Johan begon zijn loopbaan bij de S.M.N. op het Passagebureau op de bagageafdeling. De toenmalige chef van het passagebureau wasde heer Koomen en de directe chef van mijn broer was Frans Soeters (Soeters was trouwens een bekende familienaamin het toenmalige Nederlands-Indië).
Gedurende het laatste gedeelte van zijn loopbaan bij de S.M.N. (we verlieten Indonesia op 19 maart 1956 met de Oranje (vaart nr.56, gezagvoerder J. Lassche) was hij verantwoordelijk voor de aankoop en verzending van drukwerk en kantoorbehoeften voor de S.M.N. en haar agentschappen in Indonesia.
In die periode wasRaden Sulaeman Kusumahdinata zijn directe chef.
Het gebouw van de S.M.N. stondtussen het gebouw van de Radio Republiek Indonesia en dat van het Hoge Commisariaat der Nederlanden, waar we in een later stadium (toen we al wisten dat we zouden repatriëren) voorlichtingsfilms over Nederland zouden bekijken om zo iets meer te weten te komen over ons vaderland, dat we nog nooit hadden gezien.
14-03-2008 om 14:59
geschreven door rene persijn
29-02-2008
Henkie, de vliegerjager
Henkie, de vliegerjager
In het artikel Keesie, (Hollandse) voetbalvriend uit mijn jeugd op deze weblog schreef ik over een Rotterdamse jongen in Kemajoran, mijn voetbalvriend.
Dit verhaal gaat over een andere vriend van mij uit die Kemajoran-tijd. Een vliegervriend.
Henkie was de zoon van een Hollandse vader en een Hollandse moeder. Beiden waren tijdens de oorlog met Japan overleden en hij werd daarna verzorgd en opgevoed door Oma Henkie , die geen echte oma van hem was maar een oude baboe, die bij zijn ouders had gediend en misschien, afgaande op haar leeftijd, die ik schatte op ruim 60, ook al bij zijn grootouders. Ze had een tanig gezicht met heel veel rimpels, die zo mooi en regelmatig over haar gezicht liepen, dat haar vriendelijk gezichtme vaak deed denken aaneenpatjeh.
Ze had voor het huis waar ze met Henkie woonde een stalletje laten bouwen, waar ze gado-gado verkochten zo wat geld verdiende voor zichzelf en haar Henkie.
Aan alles was te merken, dat Henkie en Oma Henkie heel veel om elkaar gaven.
Henkie en ik gingen elke zondagmiddag naar de zondagschool (bij de Haantjeskerk). Beiden kregen we dan van huis wat kleingeld mee voor de collecte ten behoeve van die arme hongerige negertjes in Afrika. Als ik Henkie van zijn huis afhaalde ( we liepen altijd naar de zondagsschool), dan stopte oma Henkie het collectegeld bij Henkie in de broekzak en zei ze steevast tegen ons dat we goed op elkaar en op het geld moesten passen.
Op elkaar passen dat deden Henkie en ik altijd wel, maar op de centen ..
Weet je, de afstandvan huis naar de zondagschoolwas nogal groot (heel Vliegveldlaan af, dan nog de Goenoeng Sari en dan nog die lange Pintoe Besi tot aan de Haantjeskerk) en we kwamen onderweg heel veel kraampjes tegen met lekker koude drankjes en heerlijke hapjes. en soms brandden de centen in onze broekzakken. Dan keken Henkie en ik elkaar aan en zonder er woorden aan vuil te maken begreep de één de ander en werd wat van het collectegeld (niet alles natuurlijk!. De rest was voor die arme negertjes) bij een stalletje omgezet in en koele dronk of een lekkere pittige hap. Ik moet hier eerlijkheidshalve bekennen, dat ik me helemaal niet bezwaard voelde, want ik rekende mezelf ook tot het minder draagkrachtig deel van de wereldbevolking.
En of de drankjes en hapjes wel hygiënisch waren klaargemaakt, dat heb ik me nooit afgevraagd en Henkie kennelijk ook niet.
Behalve mijn zondagsschoolmaatje was Henkie ook een goede vliegerjager(boeaja lajangan). In Kemjoran werd veel en vaak gevliegerd. Niet alleen met siervliegers, maar ook met vechtvliegers. Een huisvriend van ons, Hendrik Jellema, was één van de djagos(kampioenen) van Kemajoran.
Bij het vechtvliegeren (adoe lajangan)gaat het er om elkaars touw door te slijten, door te snijden, door je eigen touw schuins op het touw van de ander te plaatsen en vervolgens te vieren(als je draad boven op de draad van je tegenstander lag )of juist in te halen (als jouw draad onderlag). Een mooie, snelle duikvlucht kon heel effectief zijn als je meteen en heel snel je draad kon vieren, zodat de ander geen tijd kreeg om zich te verdedigen.
Om een echte djago te kunnen worden, waren enkele dingen belangrijk:
Je moest eenvlieger hebben, die zowel onbeweeglijk in de wind kan blijven hangen, als nauwlettend de bewegingen van je hand kan volgen en dus snel kan duiken of stijgen, en naar links of rechts kan uitwijken; De vlieger moet dus goed uitgebalanceerd zijn In het goed uitbalanceren van de vlieger werd veel tijd geïnvesteerd.
Je touw moet bestaan uit sterk naaigaren aan één stuk, dus niet van aan elkaar geknoopte restjes ( das voor vliegerende meiden!) ; bij voorkeur TjapGajah( naaigaren met een olifant als handelsmerk)
Dat garen werd dan gegelast ( van glasgruis voorzien).
Het garen wordt hiervoor voorzien van een scherpe coating door het door een mengsel van kah (chinese houtlijm en fijngestampt glas te trekken.
Hendrik had de allerbeste *gelasan-mix van de stad, in elk geval van heel Kemajoran en dan uiteraard volgens eigen zeggen. Zijn geheim receptbestond naast de basisingrediënten (kah en tot fijn gruis gestampt glas) nog uit een speciaal ingrediënt, namelijk een flinke eetlepel kippenpoep( tembelek ajam). Dit werd heel zorgvuldig ( er mocht gen zand meekomen) uit het kippenhok geschraapt en heel goed door het glas-kahmengsel geroerd .
De kah werd tot een vloeibaar papje gekookt en vermengd met glasgruis . Bepalend voor de kwaliteit van je gelasan ( zo werd het gecoate draad genoemd) was de verhouding kah-glasgruis en het soort glas. Hendrik gebruikte doorgaans flessenglas, anderen gaven de voorkeur aan lampenglas
De draad werd eerst tot een bol opgewonden (verglijkbaar met een kluwen wol) in de gelasan-mix gedoopt en het uiteind van de draad aan de pagger (heg) vastgemaakt en het bolletje weer afgewonden terwijl je met je vinger de glasmnix weer van de draad veegt en de draad al heen en weer lopend aande pagger ophangt .En dan de draad maar laten drogen in dezon. Als de draad droog is, wordt die draad opgewonden op een groot blik om tijdens het vliegeren het touw gemakkelijk te kunnen vieren. Meestal werd hiervoor een groot Blue Bandblik gebruikt.
Henkie was een rasechte en loepzuivere boeaja lajangan, een vliegerpiraat. De boeaja-lajangans zijn de jongens die afwachten tot een vlieger na een gevecht neerdwarrelt om dezezo mogelijk in te pikken. Wie de vlieger het eerst te pakken had, werd de nieuwe eigenaar van de vlieger en meestal kon je dan de vlieger voor een zacht prijsje(!) weer aan de vorige eigenaar verkopen, vooral als die vlieger een goed uitgebalanceerde en daardoor ook een goed wendbare vechtvlieger was.
Henkie was als jongen van Hollandse afkomst groter en sterker dan zijn Javaanse leeftijdsgenoten en hij was dan ook dikwijls de eerste die een neerdwarrelende vlieger te pakken kreeg.De boeaja-lajangans hadden bijna allemaal hun glahs (stokken) bij zich. Henkie had een lang bamboestok met aan het eindeeen haakje van ijzerdraad om de vlieger bij de driehoekige bedrading te kunnen pakkennog voordat de vlieger de grond raakte .
Met Hendrik Jellema had Henkie een deal gesloten, dat als Henkie een vlieger van Hendrik te pakken zou krijgen hij deze aan Hendrik zou teruggeven zonder dat Hendrik hiervoor hoefde te betalen. Ik had zo n idee dat voor deze deal Henkie door Hendrik die veel ouder en sterker was onder druk was gezet,.zo in de trant van: Als jij mij voor mijn eigen vlieger laat betalen, ik poekoel jou, ja, Belanda? ( dan sla ik je, hè, Hollander ) En Henkie was wel groot en niet gauw bang, maar hij was geen vechtersbaas, maar eerder een pacifist pur-sang.
Als de vliegertijd begon en de vechtvliegers weer door de blauwe lucht kliefden dan was Henkie heel alert.Hij tuurde dan naar de vliegers die allerlei capriolen maakten en als de strijd tussen twee ( of soms meer tegelijk)vliegers begon, dan kwam Henkie in een soort trance . Hij volgde met kennersblik het titanengevecht in de lucht en wist vooraf meestal al aan te geven welke vlieger straks het onderspit zou delven. Dan verstevigde hij zijn greep om de bamboestok. Als de vlieger inderdaad naar beneden dwarrelde, dan kon Henkie uiteraard stiekem naar de plek hollen waarvan hij dacht dat het de ladingsplaats van de vlieger zou worden maar Henkie hield zich aan de erecode onder de vliegerjagers. Je waarschuwde namelijk de anderen dat er een vlieger naar beneden aan het zeilen is en dus bulderde deze jongen van Hollands bloed, maar een echte anak Kemajoran (kind van Kemajoran) : Lajangan pedot! ( een vlieger is los van zijn draaad!) en dan zette hij het op een lopen, op weg naar de buit!
En in de meest gevallen won Henkie de strijd om de vlieger en was er voor hem weer geld te verdienen
( Behalve bij Hendrik dan )
Toen ik in 1979 voor het eerst uit Nederland (waarheen we in 1956 repatrieerden) naar Indonesia terugging en ook een bezoek bracht aan de Vliegveldlaan in Kemajoran, waarschuwden de toenmalige bewoners van nr. 56 Henkie die nog steeds in hetzelfde huis woonde waar hij vroeger met oma Henkie verbleef, dat ik er was. Hij kwam, wij begroetten elkaar en hij vertelde me dat hij enkele dagen daarvoor had gedroomd, dat ik weer in de Vliegveldlaan (toen Jalan garuda) zou terugkomen en ziedaar, zijn droom kwam uit!. Hij was inmiddels getrouwd, had een paar kinderen en was Moslim geworden. Op dat moment zat hij ook midden in de Puasa (Islamitisch vastentijd)
Deze uit Hollandse ouders geboren anak Kemjoran was dus in Kemajoran gebleven en is één van hen geworden.Saluut, mijn vriend
29-02-2008 om 17:11
geschreven door rene persijn
28-02-2008
Cultuursnuiven
Cultuursnuiven.
Toen we in Kemajoran woonden gingen we onder leiding van vader Johan Persijn ook wel eens cultuursnuiven.
Dat deden we bijvoorbeeld in het Nationaal Museum, Koningsplein-West.
Het gebouw was ook bekend als Gedung Gadjah ( het gebouw van de olifant) omdat in de voortuin een groot beeld van een olifant stond, een geschenk van Koning Chulalongkorn van Siam (Thailand), die het beeld in 1871 schonk.
Op 24 april 1778 werd in Batavia het Bataviaasch Genootschap voor Kunsten en Wetenschappen opgericht door o.a. Jacob Cornelis Matthieu Radermacher (geb.1741 in Den haag, overleden 1783 aan boord van aan schip op weg van Batavia naar Holland, op de Indische Oceaan) als dochter van de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen te Haarlem.
Het doel was niet de bevordering van kunsten en wetenschappen omwille van de kunst en wetenschap, maar om ze in dienst te stellen van het algemeen nut.
Vanaf 1868 werd het gebouw aan het Koningsplein betrokken en officieel geopend. In 1923 kreeg het genootschap het predikaat Koninklijk.
In 1928 werd door het Koninklijk Bataviaasch Genootschap voor Kunsten en Wetenschappen ter gelegenheid van zijn 150-jarig bestaan nog een feestbundel uitgegeven (in twee delen) bij Uitgeverij G. Kolff, Weltevreden, Batavia (bijBatavianen een bekende naam, evenals uitgeverij Van Dorp).
In het museum probeerden broer Boengke (Johan) en ik dan de beelden die er stonden (bijvoorbeeld van Ganesha, de Hindoestaanse godheid met het olifantenhoofd, de god van kennis en wijsheid of van Garoeda, een mythisch wezen, half mens half adelaar, uit de Hindoeïstische mythologie) na te tekenen in een tekenblok, die we van vader hadden gekregen. Ik gebruikte de schetsen die ik maakte ook op school (H.B.S., CAS) voor de tekenles. Daar werkte ik ze dan uit in houtskool of Oost-Indisch inkt.
We gingen op de fiets naar het museum of we huurden een betjak (fietstaxi). Je kon met drie personen wel in één betjak, want moeder was niet zon cultuursnuiver.
We reden dan van de Vliegveldlaan en Marinelaan, langs het kanaal (Schoolweg-Noord) en de Postweg, voorbij het Wilhelminapark linksaf de Citadelweg op, dan rechtsaf Koningsplein-Noord op (langs het Decapark) en zo naar Koningsplein-West.
Het museum bezat onder meer een groot aantal beelden van diverse periodes uit de rijke historie van het Indisch archipel.
Door een kleine expositie die ik bij één van de bezoeken aan het museumzag over het leven en werk van Raden Adjeng Kartini (1879- 1904), Javaanse aristocrate en voorvechtster van de rechten van de vrouw, raakte ik zo geïnteresseerd in haar dat ikboeken van en over haar las en op school in het kader van de geschiedenislessen ook een werkstuk aan haar had gewijd.
In 1900, vier jaar voor haar dood, sprak Kartini nog de volgende woorden:
En al zal ik dan zo gelukkig niet zijn het einddoel te bereiken, al zal ik halverwege reeds bezwijken, ik zal gelukkig sterven, want de ban is dan toch gebroken en ik heb meegeholpen aan het leggen van deweg, die leidt naar de vrijheid en zelfstandigheid der Inlandse vrouw.
28-02-2008 om 17:38
geschreven door rene persijn
27-02-2008
De sapoe lidi
De sapoe lidi
De sapoe lidi, een bezem gemaakt van de nerven van palmbladeren, was een vast attribuut in de Indische slaapkamer. Nadat de insecten (vooral muggen) met de flitspuit waren gedood, werden de dode beestjes met de sapoe lidi van het bed geveegd.
Maar dezelfde sapoe lidi was ook een geducht wapen in de hand van een boze Indische moeder.
Ze kon er zo fijn mee zwiepen op je billen of op je blote benen. En mijn moeder kon er deskundig mee overweg, dat had ik vaak genoeg ondervonden.
Dus toen ze op die bewuste dag weer met een krampachtige trek op haar gezicht naar de sapoe lidi greep ( ik weet niet eens meer wat ik had uitgespookt!) wachtte ik de aanval niet af, maar rende het huis uit, door de poort en toen de straat op
Snel keek ik nog achterom om te zien of mijn moeder in de tuin was blijven staan, maar neen, ze stondal op straat en zette grimmig de achtervolging in. Dus .. blik op oneindig en doorrennen maar .
Omdat mijn moeder me naschreeuwde: Ik krijg je wel!, kwamen nieuwsgierigen naar buiten en bleven anderen, die op straat liepen of fietsten, staan om niets van het schouwspel te missen.
Onder het rennen hoorde ik enkele mensen lachen en het duurde niet lang of iedereen scheen de slappe lach te hebben. Kennelijk was het een koddig gezicht om een boze vrouwmet een bezem in de handachter een vluchtend bruin jongetje te zien rennen.
Ik stopte even en keek snel achterom. Mijn moeder was zon 5 meter achter me blijven staan en had ook de slappe lach gekregen. Haar armen hingen langs haar lichaam en tranen biggelden over haar wangen van het lachen. Blijkbaar had ze nu ook door dat de hele situatie iets had van een slapstick. Haar gelach en die van de omstanders werkte aanstekelijk op me, want al snel gierde ik het ook uit van het lachen. Het was inderdaad een rare situatie, dacht ik.
Al lachend liep ik terug naar mijn moeder, die nog steeds niet was bijgekomen van het lachen.
Ze keek me aan, draaide zich zwijgend om en liep weer naar huis en ik achter haar aan. Sommige omstanders klapten, kennelijk blij dat de situatie in mijn voordeel was veranderd. Ik zwaaide en boog breed glimlachend naar hen om hen tebedanken voor hun support.
Mijn moeder zwaaide de tuinpoort open en ik liep voor haar langs de tuin in. Toen zwiepte ze de poort met een zwaai dicht en siste me toe: Je dacht zeker, dat ik niet meer boos meer ben, hè? Heb je verkeerd gedacht. En de sapoe lidi striemde met kracht op mijn blote benen. Ik schreeuwde. Niet zo zeer van pijn, maar van kwaadheid. Ik was kwaad op mezelf. Ik was argeloos in de val getrapt. Kennelijk had ik toen niet voldoende inzicht in de diepe zieleroerselen van een boze Indische moeder. Of misschien zijn die ook wel nooit te doorgronden Adoeh soedah, laat maar .
27-02-2008 om 00:00
geschreven door rene persijn
E-mail mij
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
Gastenboek
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek