Naar Cheribon
De invasie van Japan in Nederlands-Indië. begon ruim een maand nadat Nederland op 8 december 1941 de oorlog aan Japan had verklaard. Nederland had dit gedaan naar aanleiding van de Japanse aanval op Pearl Harbor. Velen die in Indië de jappentijd hebben meegemaakt waren en zijn er niet van op de hoogte, dat Nederland aan Japan de oorlog had verklaard en dat eerst daarna Japanse strijdkrachten Noord-Celebes en Noord-Borneo binnenvielen en Nederlands-Indië zo in de oorlog werd meegesleept.
De gouverneur-generaal van Nederlands-Indië maakte de oorlogsverklaring aan Japan om 06.30 via de radio aan de bevolking bekend. De algemene mobilisatie werd aangekondigd en mijn vader werd opgroepen om zich te melden om in dienst te gaan als landstormer bij het KNIL.
Ik zie nog hoe mijn vader hij zijn groene puttees (beenwindsels) om zijn benen wond, waarbij ik hem mocht helpen. De puttees moesten zorgvuldig over de onderkant van de broekspijpen en de bovenkant van de schoenen worden gewikkeld.
Landstormers (reserve soldaten bij het KNIL) werden, indien nodig, ingezet voor bewaking en dergelijk. Het burgerberoep kon daarnaast meestal gewoon worden uitgeoefend.
Op 9 maart 942 volgde de totale overgave van het KNIL aan het Japanse invasieleger Mijn vader was toen ongeveer 2 maanden in dienst. Hij werd door de Japanners geïnterneerd en met andere krijgsgevangenen naar Japan getransporteerd om daar te werken.
(Bij de overgave aan Japan telde het KNIL circa 40.000 beroepsmilitairen en ongeveer 20.000 miliciens en landstormers).
Omdat er na de wegvoering van vader naar Japan geen volwassen man meer in huis was verhuisde mijn moeder al gauw met haar twee zoontjes vanuit Batavia naar Cheribon,een vissersplaats aan de noordoostkust van West-Java ( bekend om de garnalen, die ook in het wapen van de stad zijn opgenomen ). Daar we gingen inwonen bij ouders van moeder , namelijk opa George van den Broek en oma Katie
Oma Katie was een Madoerese, geboren in Soemenep op het eiland Madoera .
Opa George, geboren op 17 Augustus 1880 te Bengkalis ( Sumatra), begon in 1903 als jongman van 23 jaar als onderopzichter bij de Stoomtram Atjeh op Sumatra. Na het overlijden van zijn vader verhuisde hij met zijn moeder, Louisa Engelina Caroline Van den Broek-Lans, naar Java waar hij onder meer gewerkt heeft bij de Madoerra-Sitoebondo Stoomtram Maatschappij en bij de Semarang-Joanna Stoomtram Maatschappij in Poerwodadi in het Oosten van Midden-Java.
In de tijd dat wij bij hem kwamen inwonen was hij (vervroegd ) gepensioneerd als hoofdopzichter bij de Semarang-Cheribon Stoomtram Maatschappij te Cheribon.
Hij had even buiten Cheribon een huis gekocht met een grote tuin met heel veel fruitbomen. De tuin was een proeftuin geweest van de Landbouwuniversiteit (in Buitenzorg) en er stond van elke soort fruitboom die in Indië voorkwam op zn minst één exemplaar in de tuin. Het perceel stond in het gebied Tengah Tani (letterlijk: tussen de boeren) in het district Dawoean.
Vanuit de achtertuin had je een prachtig zicht op de berg Tjermai.
Het was een groot huis met een hoofdgebouw met een grote voorgalerij, een gigantische eetkamer, waar ik op mijn fietsje met steunwieltjes vaak rond de tafel fietste en (gelukkig) nooit ben opgebotst tegen de kast waar het Chinees porselein te pronken stond en drie immens grote slaapkamers en twee vleugels waarin onder meer,de WC, de keuken en bijkeuken, de bediendenkamers, de goedang (voorraadkamer) en uiteraard de badkamer met een grote mandibak waren ondergebracht.
Naast de voorgalerij, waar het heerlijk toeven was als de koperen ploert hoog aan de hemel stond en waar altijd ook een koersie malles (luie stoel) stond, was de badkamer in Indië heel belangrijk. In Indië ging men immers twee keer per dag baden vanwege stof en hitte. In de ochtend voordat men naar school of werk ging en bij thuiskomst. Baden noemde men in Indië toen 'mandiën'. De badkamer werd 'kamar mandi' genoemd en het bassin met water de 'mandibak'. Het was niet bedoeling dat je in de bak zelf ging zitten om je te wassen. Je bleef naast de mandibak staan en met een emmertje of pannetje, de 'gajong', plensde je koud water uit de mandibak over je heen. Na het inzepen nog een paar keer om je af te spoelen. Maar als kind ( daar waren we kinderen voor, toch?) klom je nadat je je had afgespoeld meestal toch nog zelf de mandibak in om daarin te zwemmen, maar dit WAS ZEKER NIET DE BEDOELING! Vóór je het deed zorgde je er dan ook voor dat de deur van de badkamer van binnen op de knip zat en dat je niet teveel lawaai maakte, want als je betrapt werd dan zwaaide er wat!
En bij onze moeder was het meestal de sapoe lidi of de bakiak sie zwaaide. De sapoe lidi was een soort bezem, die een vast attribuut in de slaapkamer vormde en gebruikt werd om de beddensprei schoon en glad te vegen. De sapoe lidi was gemaakt van de nerven van de bladeren van de kokospalm. De harde, maar buigzame nerven konden de moeders (het waren vooral vooral de moeders!) zo lekker op je billen en/ of benen laten striemen.
De bakiak is een Javaanse klepper/ sandaal, bestaande uit een houten zool en een dwarsband over de voorvoet, meestal gesneden uit een oude auto- of fietsband.
30-01-2008 om 10:08
geschreven door rene persijn
|