uit Van Toen en Thuis
het zigeunerkamp xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
wie waren ze, de bewoners
van die landtong, den Dullaard, met zijn bos
en struikgewas, die de pijlpunt van zijn tong
uitstak en de spot dreef met het dorp
je kwam er langs telkens als je de brug
over moest naar je vrome school, vroeg
je af vanwaar ze kwamen de microben
op die tong
er stond een woonwagen, twee misschien, meer
was daar onmogelijk je zag de kinderen
in het zand met het blote bewijs
van motten, hun huid van honing en olijven
te weinig weet je, en ze houden je bezig,
de jonge meisjes zonder ondergoed, de jongens
met dolken in hun zwarte ogen de bomen,
het kreupelhout stonden als messenwerpers
in hun rug wie zou het wagen om van het dorp
over te steken naar de spie van hun kolonie?
kwamen ze naar beneden van de
Calvariebergstraat als scharensliep en
handenlezers? hoe diep je ook
in de zandhoop van je geheugen wroet:
je ziet slechts vaag de brede vrouwen
in veel te wijde bonte kleren, klauterende
kinderen in een mottenhemd
soms waren de Pfaffs erbij de voorouders
van één van onze goden, ze deden aankopen
in de Mandenmakersstraat - blijvend
houden zij jou bezig want zelf ben je
een zigeuner onderweg met een bos
van stemmen in je rug en je weet niet
of ze naderen met een mes of met een kuch
|