Vandaag besluit Arnon Grunberg zijn reportage over de Amerikaanse gevangenis in Guantanamo Bay (in De Standaard van 31 maart) met de opmerking dat het wereldwijde protest tegen de praktijken in die gevangenis een voorbeeld is van 'selectieve verontwaardiging, of beter: selectieve onverschilligheid'.
Voor een groot deel heeft hij gelijk: ook bij ons fungeren gevangenissen nog als Middeleeuwse 'oubliettes' of vergeetputten. De pretentie van ons gevangeniswezen is dat onze 'penitentiaire instellingen' aan heropvoeding doen, dat ze de reïntegratie van de gevangenen - althans diegenen die ooit vrij zullen komen - voorbereiden.
Dit doel kan onmogelijk worden bereikt met overbevolkte cellen, te weinig en onvoldoende geschoold personeel. Cipiers zouden ook opvoeders moeten zijn en de vraag kan worden gesteld of die mensen daarop worden geselecteerd en voorbereid. En of de werkdruk en -omstandigheden een opvoedende opdracht mogelijk maken.
Voor de meeste fatsoenlijke burgers geldt in verband met veroordeelden: 'opgeruimd staat netjes', de delinquenten worden veilig opgeborgen en wat er verder mee gebeurt gaat ons niet aan. Tot we dan geconfronteerd worden met recidivisten of met familieleden die een misstap begaan.
Een beschaving bewijst haar kracht en waarde aan de rand: hoe gaat ze om met marginale figuren, met mensen die niet beantwoorden aan het algemene patroon, om het even of het nu over kansarmen gaat dan wel om criminelen.
Niettemin hebben we het recht en zelfs de plicht om de wanpraktijken in Guantanamo aan te klagen. Een land dat de pretentie heeft om andere landen te brandmerken als 'barbaren' of 'the axis of evil' en voor zichzelf een morele superioriteit claimt, moet uiterst kritisch worden benaderd.
Morele superioriteit wordt bewezen door heel concrete daden niet door ronkende verklaringen.
Heeft Marcel van Nieuwenborgh zijn tekst 'Lachen met letteren' in een zwaarmoedige bui opgesteld? (zie De Standaard der Letteren van vrijdag 30 maart) Hij poneert de stelling: ' Ik ken geen Nobelprijswinnaars die grappige meesterwerken hebben geschreven. Meesterwerken vertonen doorgaans overgewicht en zijn humorloos.' Het kan toch niet dat deze man nooit een stuk van Becket heeft gezien of gelezen. Zit er geen humor in het oeuvre van Milan Kundera en Márquez? Om nog maar te zwijgen over de meesterwerken uit de verre geschiedenis: Don Quijote van Cervantes, de toneelstukken van Shakespeare, de geschiedenis van de brave soldaat Schweyck, onze eigen topwerken gaande van het dierenepos Van den Vos Reynaerde tot De Kapellekensbaan van L.P. Boon. En vind je geen humor in de Griekse mythen en sagen, in de Metamorfosen van Ovidius?
Misschien moet van Nieuwenborgh maar eens De rokken van de Ui van Günther Grass doornemen om erachter te komen hoe grillig de herinnering omspringt met het geheugen, in het bijzonder met het onbetwistbare geheugen van de feiten.
Wat is hier nu zo ergerlijk en verwonderlijk aan? Deze Marcel is tientallen jaren hoofdredacteur literatuur van DS geweest, heeft in tal van literaire jury's en commissies gezeteld en beweert nu dat grote literatuur het werk van droogstoppels is zonder enige zin voor humor. Zou je op de duur de kranten niet moeten verplichten om een sticker te dragen: 'opgepast, denk niet dat dit waar is'?
Dat de media-optredens van Rik Torfs voor controverse zorgen bij zijn collega's en werkgever is niet verwonderlijk.
Afgezien van de kleine kantjes zoals de afgunst, moet men toch een onderscheid maken. Duidingprogramma's en kwaliteitsbladen vragen Torfs omwille van zijn verrassende inzichten en zijn verbale talent. In die zin is Torfs een jongere en frissere versie van Mark Eyskens.
Maar door amusementsprogramma's wordt hij gevraagd vanwege zijn amusementswaarde. Of hij daarmee de academische waardigheid schaadt, lijkt me minder belangrijk als de vraag hoeveel hobby's iemand erop na kan houden eer zijn beroepsactiviteit eronder gaat lijden?
Vergelijk het met Marc Reynebeau die al 20 jaar een volledige biografie van Paul van Ostaijen aankondigt - en het reeds gepubliceerde deel 'Een dichter in Berlijn' laat het beste verhopen - maar er wellicht door zijn mediatieke gulzigheid niet aan toe komt.
De fundamentele vraag is daarom: kan je tegelijk de massa aangenaam bezig houden en in een bepaald vakspecialisme excellent zijn. Dat zullen we pas weten wanneer er van de hand van Rik Torfs een boek over kerkelijk recht verschijnt dat zowel zijn vakgenoten als het bredere publiek geestig en geestelijk verrijkend zal bezighouden.
Nog maar 14 dagen geleden schreef Guy Tegenbos in De Standaard dat er in de toekomst moet bezuinigd worden in de sociale uitgaven. Naar aanleiding van een rapport over de armoede in België schrijft deze helderziende vandaag dat er juist meer zal moeten worden geïnvesteerd in de armoedebestrijding.
Journalisten volgen gewoon de waan van de dag, zij zijn de beste stuurlui aan wal. Maar vraag van hen geen consistente en consequente visie op de grote problemen van deze tijd, dat gaat hun bevattingsvermogen te boven. En dit is geen schande, als je tenminste de eerlijkheid opbrengt om toe te geven dat jij het ook niet zo duidelijk meer weet.
Tegenbos is van oordeel dat minstens 70 % van onze bevolking zal moeten tewerkgesteld worden om de sociale noden op te vangen. Hij zegt er wel niet bij hoe deze activiteitsgraad moet worden bereikt. Dan kan je net zo goed beweren: iedereen moet rijk worden, dan is de armoede opgelost.
In die stijl kan een kleuter het ook vragen aan Sinterklaas.
Is er nog een voetballiefhebber die eraan twijfelt dat de huidige generatie Belgische voetballers over minder talent beschikt dan de meeste van hun tegenstanders?
Een bevredigende verklaring hiervoor hebben we nog niet gehoord noch gelezen, en wellicht bestaat die ook niet.
Vorige generaties deden wel internationaal mee en leverden spelers op met Europese klasse: Scifo, Nilis, Degryse, Ceulemans en Gerets; en vroeger: Van Himst, van Moer, Lambert en Puis. En die hadden een gelijkaardige jeugdopleiding doorlopen als de huidige voetballers - hoe verklaar je dan het verschil?
Talent is er of het is er niet; een opleiding kan het alleen verknoeien of omgekeerd stimuleren. Maar of iemand de top haalt en zich daar kan handhaven heeft met die aangeboren begaafdheid te maken, met doorzettingsvermogen en geluk (denk aan de blessuregevoeligheid van Kompany).
Men kan bezwaarlijk aannemen dat sedert Rik Coppens en Jef Mermans het Belgische sperma zo dramatisch is achteruit gegaan, dat er nu alleen nog weke en talentloze kinderen worden geboren. De Belgische voetbalbond mag dan uit een bende knoeiers bestaan, de bond is geen eugenetisch laboratorium.
Trouwens, vergelijk het met de kunst: iedereen doorloopt een vergelijkbaar onderwijs en de ene kan wel schrijven, schilderen of acteren en de andere niet. En de ene doet het, de andere pocht erover op café.
Het is bon ton de dopingrepressie toe te juichen, om het even welke vormen die aanneemt.
Maar heeft men er al even bij stil gestaan hoe inconsequent de beschermers van de gezonde sport wel zijn.
Zaterdag konden we het nog zien in Milaan-San Remo: de jaarlijkse valpartijen, vaak met ernstige schade voor de betrokken renners.
Er zijn risico's inherent aan het vak, maar andere die volgen uit de onverschilligheid van de organisatoren en de sportbonden en het gerecht voor de veiligheid van de renners. Men kan lijstjes opmaken van al de renners die al zijn omgekomen of voor lange tijd werden uitgeschakeld door nodeloze waaghalzerij.
Stel je in alle eerlijkheid de vraag: is de afdaling van de Cipressa in volle finale wel te verantwoorden? De feiten liegen er niet om.
En dan maak je het mee dat wanneer de renners hiertegen protesteren zoals een paar jaar geleden in de Ronde van België onder aanvoering van Tom Boonen, de dopingdominee bij uitstek, Michel Wuyts, op tv uitroept: 'nu gaan de renners toch te ver, zij moeten toch denken aan hun sponsors en aan hun supporters.'
Kortom, wat is uiteindelijk belangrijk: de gezondheid van de atleet, of het geïnvesteerde kapitaal en de sensatie?