Heeft Marcel van Nieuwenborgh zijn tekst 'Lachen met letteren' in een zwaarmoedige bui opgesteld? (zie De Standaard der Letteren van vrijdag 30 maart) Hij poneert de stelling: ' Ik ken geen Nobelprijswinnaars die grappige meesterwerken hebben geschreven. Meesterwerken vertonen doorgaans overgewicht en zijn humorloos.' Het kan toch niet dat deze man nooit een stuk van Becket heeft gezien of gelezen. Zit er geen humor in het oeuvre van Milan Kundera en Márquez? Om nog maar te zwijgen over de meesterwerken uit de verre geschiedenis: Don Quijote van Cervantes, de toneelstukken van Shakespeare, de geschiedenis van de brave soldaat Schweyck, onze eigen topwerken gaande van het dierenepos Van den Vos Reynaerde tot De Kapellekensbaan van L.P. Boon. En vind je geen humor in de Griekse mythen en sagen, in de Metamorfosen van Ovidius?
Misschien moet van Nieuwenborgh maar eens De rokken van de Ui van Günther Grass doornemen om erachter te komen hoe grillig de herinnering omspringt met het geheugen, in het bijzonder met het onbetwistbare geheugen van de feiten.
Wat is hier nu zo ergerlijk en verwonderlijk aan? Deze Marcel is tientallen jaren hoofdredacteur literatuur van DS geweest, heeft in tal van literaire jury's en commissies gezeteld en beweert nu dat grote literatuur het werk van droogstoppels is zonder enige zin voor humor. Zou je op de duur de kranten niet moeten verplichten om een sticker te dragen: 'opgepast, denk niet dat dit waar is'?
Dat de media-optredens van Rik Torfs voor controverse zorgen bij zijn collega's en werkgever is niet verwonderlijk.
Afgezien van de kleine kantjes zoals de afgunst, moet men toch een onderscheid maken. Duidingprogramma's en kwaliteitsbladen vragen Torfs omwille van zijn verrassende inzichten en zijn verbale talent. In die zin is Torfs een jongere en frissere versie van Mark Eyskens.
Maar door amusementsprogramma's wordt hij gevraagd vanwege zijn amusementswaarde. Of hij daarmee de academische waardigheid schaadt, lijkt me minder belangrijk als de vraag hoeveel hobby's iemand erop na kan houden eer zijn beroepsactiviteit eronder gaat lijden?
Vergelijk het met Marc Reynebeau die al 20 jaar een volledige biografie van Paul van Ostaijen aankondigt - en het reeds gepubliceerde deel 'Een dichter in Berlijn' laat het beste verhopen - maar er wellicht door zijn mediatieke gulzigheid niet aan toe komt.
De fundamentele vraag is daarom: kan je tegelijk de massa aangenaam bezig houden en in een bepaald vakspecialisme excellent zijn. Dat zullen we pas weten wanneer er van de hand van Rik Torfs een boek over kerkelijk recht verschijnt dat zowel zijn vakgenoten als het bredere publiek geestig en geestelijk verrijkend zal bezighouden.
Nog maar 14 dagen geleden schreef Guy Tegenbos in De Standaard dat er in de toekomst moet bezuinigd worden in de sociale uitgaven. Naar aanleiding van een rapport over de armoede in België schrijft deze helderziende vandaag dat er juist meer zal moeten worden geïnvesteerd in de armoedebestrijding.
Journalisten volgen gewoon de waan van de dag, zij zijn de beste stuurlui aan wal. Maar vraag van hen geen consistente en consequente visie op de grote problemen van deze tijd, dat gaat hun bevattingsvermogen te boven. En dit is geen schande, als je tenminste de eerlijkheid opbrengt om toe te geven dat jij het ook niet zo duidelijk meer weet.
Tegenbos is van oordeel dat minstens 70 % van onze bevolking zal moeten tewerkgesteld worden om de sociale noden op te vangen. Hij zegt er wel niet bij hoe deze activiteitsgraad moet worden bereikt. Dan kan je net zo goed beweren: iedereen moet rijk worden, dan is de armoede opgelost.
In die stijl kan een kleuter het ook vragen aan Sinterklaas.
Is er nog een voetballiefhebber die eraan twijfelt dat de huidige generatie Belgische voetballers over minder talent beschikt dan de meeste van hun tegenstanders?
Een bevredigende verklaring hiervoor hebben we nog niet gehoord noch gelezen, en wellicht bestaat die ook niet.
Vorige generaties deden wel internationaal mee en leverden spelers op met Europese klasse: Scifo, Nilis, Degryse, Ceulemans en Gerets; en vroeger: Van Himst, van Moer, Lambert en Puis. En die hadden een gelijkaardige jeugdopleiding doorlopen als de huidige voetballers - hoe verklaar je dan het verschil?
Talent is er of het is er niet; een opleiding kan het alleen verknoeien of omgekeerd stimuleren. Maar of iemand de top haalt en zich daar kan handhaven heeft met die aangeboren begaafdheid te maken, met doorzettingsvermogen en geluk (denk aan de blessuregevoeligheid van Kompany).
Men kan bezwaarlijk aannemen dat sedert Rik Coppens en Jef Mermans het Belgische sperma zo dramatisch is achteruit gegaan, dat er nu alleen nog weke en talentloze kinderen worden geboren. De Belgische voetbalbond mag dan uit een bende knoeiers bestaan, de bond is geen eugenetisch laboratorium.
Trouwens, vergelijk het met de kunst: iedereen doorloopt een vergelijkbaar onderwijs en de ene kan wel schrijven, schilderen of acteren en de andere niet. En de ene doet het, de andere pocht erover op café.
Het is bon ton de dopingrepressie toe te juichen, om het even welke vormen die aanneemt.
Maar heeft men er al even bij stil gestaan hoe inconsequent de beschermers van de gezonde sport wel zijn.
Zaterdag konden we het nog zien in Milaan-San Remo: de jaarlijkse valpartijen, vaak met ernstige schade voor de betrokken renners.
Er zijn risico's inherent aan het vak, maar andere die volgen uit de onverschilligheid van de organisatoren en de sportbonden en het gerecht voor de veiligheid van de renners. Men kan lijstjes opmaken van al de renners die al zijn omgekomen of voor lange tijd werden uitgeschakeld door nodeloze waaghalzerij.
Stel je in alle eerlijkheid de vraag: is de afdaling van de Cipressa in volle finale wel te verantwoorden? De feiten liegen er niet om.
En dan maak je het mee dat wanneer de renners hiertegen protesteren zoals een paar jaar geleden in de Ronde van België onder aanvoering van Tom Boonen, de dopingdominee bij uitstek, Michel Wuyts, op tv uitroept: 'nu gaan de renners toch te ver, zij moeten toch denken aan hun sponsors en aan hun supporters.'
Kortom, wat is uiteindelijk belangrijk: de gezondheid van de atleet, of het geïnvesteerde kapitaal en de sensatie?
Noël Slangen is een stimulerende geest: hij geeft soms voorbeelden die zijn betoog perfect illustreren, helaas soms in zijn nadeel.
Zo waarschuwt hij ervoor om de kracht van de taal niet te onderschatten en geeft als voorbeeld de Engelse woorden just en fair om aan te tonen dat iets tegelijk juist en niet fair kan zijn. Voor zover ik weet betekent de Engelse uitdrukking just and fair : gerechtvaardigd en eerlijk; afgeleid van het latijnse 'justus' slaat het meer op een morele juistheid dan op een semantische. Voor wat semantisch juist is wordt in het Engels meestal 'true', correct of exactly , precisely gebruikt, tenzij in emfatische zin zoals 'just now, just as I say'. Ik kan mij vergissen. (deze alinea kan dan worden geschrapt)
Belangrijker is het volgende in zijn tekst. Slangen schrijft: Hiërarchie kan worden doorbroken door humor, maar enkel en alleen in de omgekeerde (van topdown dus) richting. Humor is het wapen van demachtelozen tegen de machtigen. Nooit omgekeerd.
De makke is echter dat humor van deze soort meer te maken heeft met escapisme dan met weerwerk. Gaande van de hofnar (die verder leeft in figuren als Geert Hoste) tot het jaarlijkse carnaval is de humor van de machtelozen vrijwel nooit verontrustend voor de gezagsdragers, integendeel: zij lachen er nog het hardst om.
In haar schitterende boek Joodse humor merkt SalciaLandmann (zelf een joodse) op dat die typische joodse zelfspot vooral voorkwam wanneer de jodenvervolging het ergst was, maar nog niet als hopeloos werd ervaren dus niet tijdens de Holocaust. Deze humor diende om de psychologische druk even te verminderen, niet om aan te sporen tot daden van verzet. Het zou trouwens interessant zijn om te onderzoeken of er een verband bestaat tussen deze psychische elasticiteit van de joden en hun fatalisme, hun over het algemeen lijdzame houding bij pogroms en Endlösung.
In elk geval is de humor van de machtelozen geen wapen in de politieke betekenis van die term, wel een overlevingsstrategie die in feite de machtsverhoudingen bevestigt en daarom escapisme kan worden genoemd.
Gilbert Roox hekelt in De Standaard van zaterdag 24 maart de reglementitis of regeldrift die een beetje een socialistische kwaal is, zeker over de taalgrens. De aanleiding voor zijn tirade is natuurlijk het recente schandaal over de praktijken van de Citibank en het socialistisch protest daartegen.
Roox citeert de nieuwe pin-up van Open VLD, Dewi van de Vijver: Mijn stelling is: wie zich in zijn eentje kan redden, tant mieux. Wie dat niet kan, tant pis. Dan kunnen we nog altijd zien hoe we hem opvangen.
Kortom, laat de aasgieren van de vrije markt maar los op de bevolking, wanneer die zo dom is om zich te laten beetnemen, zal er met belastingengeld wel een zalfje worden betaald om op de financiële builen te smeren.
Dit is de traditionele visie van de liberaal: laat de profijten aan de markt, om het even op welke manier de winst verworven wordt; de gemeenschap moet opdraaien voor de schade.
Roox vindt dat gedupeerden hun eigen verantwoordelijkheid hebben, ze moeten maar weerbaarheid tonen: Alsof de consument een weerloos kind is dat niet nee kan zeggen ( )
Dit is juist het heikele punt: in vele gevallen staan twee ongelijke partijen tegenover elkaar, een uiterst geslepen verkoper en een argeloze klant. Zeker met de moderne technieken, zoals de telefooncampagnes via call centers heb je wat gekocht of ben je ergens op geabonneerd eer je er erg in hebt. Zelf heb ik Germaanse gestudeerd, ik ben opgeleid om kritisch om te gaan met teksten en heb de reputatie uiterst kritisch te zijn, en toch ben ik er al zo vaak ingetuind. Wat kan men dan verwachten van mensen zonder enige vorming in kritische analyse?
De verklaring voor het cynisme van mensen als Roox en de VLD-deerne is allicht dat er onder hun publiek weinig OCMW-klanten zijn, weinig langdurig werklozen of gepensioneerden met een nauwelijks leefbaar inkomen.
Weerbaarheid tegen misleidende boodschappen zou inderdaad al van in de lagere school moeten worden aangeleerd, zoals in het spreekwoord dat zegt: als de vos de passie preekt, boer let op je ganzen.
Maar van overheidswege of als commentator een houding aannemen zoals de briljante Roox die formuleert: Wie zijn gat brandt, moet op de blaren zitten getuigt van arrogantie en een volslagen gevoelloosheid voor de kwetsbare mens. Alleen types die zo vol van zichzelf zijn dat zij rotsvast geloven ver boven die kwetsbaarheid te staan, kunnen zon pervers evangelie verkondigen.
Wat vang je aan met deze categorische imperatief van Immanuel Kant (gevonden in dat gratis boekje van Verhofstadt zodat al die miljoenen toch ergens goed voor zijn): Du kannst, denn du sollst? Omdat je het kunt moet je het ook doen, iedere gave is een opgave. Is dit een variant op het christelijk zondebesef of het eeuwenlang aangeleerde schuldcomplex: goed is nooit goed genoeg, meer is in u, kersten en vlaams, were di, kameraad? Is het mogelijke daarom meteen ook het noodzakelijke: als het gaat om morele verplichting, moet de eis dan niet aansluiten bij het spontane gedrag? Kan je in concreto introverte mensen verplichten om zich extravert te gedragen, zonderlingen aanmanen om hun afzondering te verlaten en zich sociaal te gedragen? Men kan een rivier niet verplichten te vloeien, wel hem dijken opleggen. En toch overvalt je het immense van Kants imperatief: er is zoveel dat je zou kunnen en toch niet doet, uit gewoonte, gemakzucht en soms zelfbescherming. De taal is jouw beschutte werkplaats en door de ramen van de frases zie je een wereld die wenkt en vraagt en al wat je antwoordt zijn woorden, woorden, woorden.
Een tienkamp voor het onderwijs (Frank Vandenbroucke in De Morgen van 22 maart)
Mag het ook eens positiever klinken? Reeds verscheidene keren heb ik erop gewezen dat weinigen twijfelen aan twee kwaliteiten van de huidige minister van onderwijs: zijn buitengewone intelligentie en zijn zo mogelijk nog grotere werklust. Het pijnpunt was meestal zijn vervreemding van de alledaagse praktijk denk aan zijn maatregelen in de kinesitherapie toen hij minister van volksgezondheid was. Maar de man zit niet stil en heeft in zijn huidige functie heel wat veldwerk verricht en daarin schuilt het verschil met zelfs de meest onderlegde leerkracht: die ziet een deelprobleem, maar het grote overzicht vraagt een dossierkennis waar alleen een verzameling experten toe komt indien zij bereid zijn de feiten te zien zoals ze zich voordoen. De problematiek van onderwijs en opvoeding is zo complex dat je ervan kunt duizelen: het gaat immers niet alleen om de scholen en de leerkrachten, de ouders zijn essentieel en heel de maatschappelijke omgeving. In concreto: probeer jongeren van allochtone afkomst maar eens te motiveren om verder te studeren als zij zelf kunnen vaststellen dat een oudere broer of kennis zelfs met een universitair diploma niet aan werk geraakt vanwege zijn andere huidskleur of vreemd klinkende naam. Om die reden is racisme en vreemdelingenhaat geen afwijking die we met enige goedmoedigheid kunnen gadeslaan, een kinderziekte van volwassenen die zijn blijven bedplassen. Racisme en discriminatie zijn een kanker of zoals Staf Nimmegeers het noemde (over Brussel dan wel): een tijdbom.
Zelf ben ik betrokken geraakt bij het debat over kennisgericht versus vaardighedengericht onderwijs, met de nodige aarzeling. Want de ruimere doelstelling is inderdaad zoals de minister vandaag schrijft: gelijke kansen op uitstekend onderwijs voor àlle Vlamingen.
Dus geen gelijkschakeling naar beneden, maar een opwaartse beweging wat de oorspronkelijke betekenis van het woord emancipatie inhoudt: men heeft de vrouwen niet geëmancipeerd door de mannen minder rechten toe te kennen, maar door er meer toe te kennen aan de vrouwen en aan allebei. Emancipatie betekent een verruiming van het aantal keuzemogelijkheden in het leven, niet een inperking. Laksheid is geen emancipatie: niet het diploma is de doelstelling wel de kwaliteit die door een diploma zou moeten gegarandeerd worden.
Zo heeft de minister volkomen gelijk met deze stelling: Zeg niet dat iederéén naar de universiteit of de hogeschool moet. Liever een bekwame metselaar dan een onbekwame onderwijzer, liever een goeie verkoper dan een poenscheppende leegloper van een advokaat.
De keuze begint bij de ouders en hun kinderen: zij moeten leren inzien dat het maatschappelijk prestige van bepaalde studies die in werkelijkheid niet passen bij de eigen begaafdheid van hun kind, neerkomt op een illusie, vaak op de nog steeds geldende waan dat handenarbeid voor losers is en intellectuele arbeid voor de winnaars. Tot zon overwinnaar met twee linkerpoten voor een lekkende kraan staat. Veel nodeloze kwellingen beginnen bij zelfbedrog: laat kinderen ontdekken waar hun talenten liggen en moedig ze aan daar tenvolle
voor te gaan. Een minister met een valse baard is een belachelijk gezicht, maar Sinterklaas kan niet zonder. Schoenmaker blijf bij je leest is een wijsheid die begint met het maken van de juiste keuze.
Rik Torfs is een fantast, een geest van kwikzilver met een bij wijle virtuoze verwoording. Maar soms lijkt hij zijn schaduw voorbij te lopen. In zijn tekst 'verve en verval' pleit hij voor een soort post-universitair studieniveau 'waarvoor de kandidaten streng worden geselecteerd.'
Is dit niet louter het voor zich uit schuiven van een probleem?Een elite - voor zover dat ons ultieme streefdoel moet zijn - komt niet voort uit het luchtledige, zij wordt gevormd op elk niveau dat ze heeft doorlopen.
Men kan dus bezwaarlijk als een goedige Boeddha het hoofd schudden om een eventuele niveaudaling in het bestaande onderwijs en maar hopen dat een totaal nieuwe structuur voor de 'happy few' alles zal rechtzetten.
Voor elke onderwijsinstelling zou moeten gelden dat een diploma of getuigschrift een bewijsschrift is: het garandeert een voldoende competentie. In de mate dat deze waarborg niet gegeven wordt - wat nog niet onomstotelijk bewezen is - komt het neer op een blamage voor ons onderwijs en wijst het op een gigantische geldverspilling: het onderwijs is immers nog altijd de zwaarste post op de Vlaamse begroting.
Om die reden lijkt me de droom van een elitaire post-universitaire opleiding een vorm van escapisme: gelukkig zijn er nog mensen die iets meer met hun voeten op de grond staan en zich blijven inzetten voor de zeer concrete verbetering van een zeer tastbaar bestaand onderwijs. Mocht Rik Torfs zijn ingevingen in versvorm publiceren, zou hij allicht worden erkend als een bijzonder begaafd dichter.
Hoe kan een lezer zich een oordeel vormen over een feit op basis van de informatie in zijn vertrouwde krant? Na De Standaard lees je De Morgen van dezelfde dag en wat zijn de verschillen?
Ten eerste wordt de dokter in DS bij naam genoemd, in DM slechts aangeduid bij haar initialen. In DS staat alleen dat besloten werd de patiënt niet nodeloos aan de beademingsmachine te leggen. DM spreekt van twee injecties met een slaapmiddel en een spierverslappend middel.
DM deelt mee dat drie gerechtsdeskundigen in hun verslag oordeelden dat ze onzorgvuldig gehandeld had en dat na tegenexpertise diezelfde deskundigen tot het tegengestelde besluit kwamen. Hoe deskundig zijn deze deskundigen dan: je zal het maar meemaken dat jij over een minder gedreven advokaat beschikt die er niet aan denkt een tegenexpertise aan te vragen, en hoe kan een zogenaamde deskundige in een en dezelfde zaak zo verschillend oordelen? Het gaat tenslotte niet om een ordinair verkeersongeval.
In feite vormen deze twee berichten een ideaal studieobject voor studenten in de journalistiek en voor iedereen die zich met tekstanalyse bezig houdt om nog te zwijgen over de morele en juridische aspecten van heel dit dossier.
In elk geval: hoe vaak worden de lezers van slechts één krant ook in onze democratie - niet gemanipuleerd, nu eens de ene kant opgestuurd, dan weer een andere, zonder dat zij er zich bewust van zijn?