Wat vang je aan met deze categorische imperatief van Immanuel Kant (gevonden in dat gratis boekje van Verhofstadt zodat al die miljoenen toch ergens goed voor zijn): Du kannst, denn du sollst? Omdat je het kunt moet je het ook doen, iedere gave is een opgave. Is dit een variant op het christelijk zondebesef of het eeuwenlang aangeleerde schuldcomplex: goed is nooit goed genoeg, meer is in u, kersten en vlaams, were di, kameraad? Is het mogelijke daarom meteen ook het noodzakelijke: als het gaat om morele verplichting, moet de eis dan niet aansluiten bij het spontane gedrag? Kan je in concreto introverte mensen verplichten om zich extravert te gedragen, zonderlingen aanmanen om hun afzondering te verlaten en zich sociaal te gedragen? Men kan een rivier niet verplichten te vloeien, wel hem dijken opleggen. En toch overvalt je het immense van Kants imperatief: er is zoveel dat je zou kunnen en toch niet doet, uit gewoonte, gemakzucht en soms zelfbescherming. De taal is jouw beschutte werkplaats en door de ramen van de frases zie je een wereld die wenkt en vraagt en al wat je antwoordt zijn woorden, woorden, woorden.