gringo in Nicaragua
Kijkend naar een quizprogramma ben je plots in Nicaragua, nabij de Mayastad Masaya: in een zandstraatje dat afdaalt naar een van de meren, komt een oude magere man naar je toe. Hij vraagt in het Spaans hoe laat het is. Je toont hem je polshorloge omdat je niet direct de juiste woorden vindt. Hij mompelt, neen hij schreeuwt bijna: 'Thank you, sir...'
Het laatste wat je daar op dat moment wil zijn is een Yankee, maar pas wanneer je weer in België bent, begrijp je het: die man had nooit het uur leren lezen, zoals er toen nog zoveel analfabeten rondliepen in Midden-Amerika.
En de schaamte roept nog meer beelden op van vier weken rondzwerven in een land dat jou overvalt met zijn fascinerende vreemdheid, mensen die willen praten maar jouw Spaans is zo onbeholpen dat het niet lukt. Op een feestdag in de hoofdstad Managua zwierf je rond in je short want je jeans was je kwijt geraakt. De leiders van je groep hadden nochtans verwittigd: laat geen broek aan een wasdraad hangen of 's anderendaags is die verdwenen; een broek betekent een maandloon voor die mensen.
Een short dragen mocht evenmin, in die machocultuur was je meteen een homo, een soortdragqueen als je blote knieën liet zien. Je liep een kerk binnen in een buitenwijk, tussen heuveltjes afval en onkruid. Volk stroomde van alle kanten toe, uitgedost als deelnemers aan een karnaval. In de kerk gaven moeders hun baby de borst, kleuters liepen joelend tussen de banken, achteraan zaten toneelspelers in bonte kostuums een scene uit het leven van de patroonheilige te repeteren - in de processie op een draagberrie: een levensgroot beeld in snoepkleuren omhangen met medaillons en bloemslingers: was het Sint Jozef, Paulus of Jacobus die als een veelvuldig gedecoreerde generaal aan wal kwam in Hawaï? -, een dronken vagebond sliep zijn roes uit, een priester liep rond met een brede glimlach: dit was Breughel in Nicaragua, een boerenkermis midden in een kerk.
Buiten kwam je terecht in het binnenste raster van het grote wafelijzer dat Managua is: vierkantjes in vierkantjes, de grote dikke lijnen asfalt met kuilen, de dunne bleke streepjes: stof, bultig zand dat bij elke stortregen een modderbeek werd, soms gutsend en gorgelend als een bergrivier. De favela bestond uit de bekende krotten: hokjes van golfplaat, planken van pakkisten, palen van een bouwwerf of uit een schutting gebroken. Een veertiger staart je aan, een van de vele werkloze vaders. Hij staat in zijn deur: een donkere opening tussen twee staken, als er al een deur is, dan doet ze denken aan een staldeur op een vervallen boerderij. Zijn ogen zijn zwarte spleten, zijn mond haaks als een kram.
Hij staart de gringo aan die zich volzuigt met beelden, die denkt dat hij zich bescheiden gedraagt maar voortdurend deze mensen beledigt met zijn voor hen onbetaalbare kleren, zijn fototoestel, zijn gulzige blik van verzamelaar.
Leg het niet uit aan deze werkloze dat je uit België komt, uit Europa: je bent een gringo en alle gringo's zijn Yankees, binnendringers, saboteurs, dieven en moordenaars. Zijn mond is nog de enige guerrilla waartoe hij in staat is: hij verdrijft deze gringo met schaamte. Je kijkt om je heen naar de vuilnisbelten, de halfnaakte peuters, de schurftige honden: Yankee uit dat verre, onbekende België, met welk recht loop jij hier rond?
|