xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
een stuk of wat
gedichten 1973-2005
Staf de Wilde
- is dit genoeg een stuk of wat gedichten voor de rechtvaardiging
van een bestaan. Jacques Bloem -
uit Tsja (1973)
je handen
je handen vertellen sprookjes
aan mijn huid
van hoge winden
van diepe vissen
ik heb je handen niet gehoord
je handen niet gezien
geroken, doorsidderd
ik heb je lief
ik heb je handen lief
je handen vertellen sprookjes
aan mijn huid
feeën aan mijn wangen
dwergen in mijn zijden
zo heeft elke tuin zijn lusten
elke vinger zijn verrukking
verrukkelijk zijn je handen
over mijn huid, de poriën zijn
luisterend en fluisteren
ik heb je handen lief
ik heb je lief
hou mij in je handen
evasio
een raaf zetelt aan de Schelde
vervaarlijk gekrijs
ben je bang liefste
zoek dan de schelp van
een schouder aan de Schelde
genoegzaam rent een gnuiven
over je rug, een vluchtende Bunt
vervaarlijk langs de Schelde
een bek krijst, de schicht in een oog
gelijk het bot van een arm grijpt
naar de avond
over de Schelde hollen de lijken
benemen de adem
van de dijk
wanneer het grint kriept
krijst de raaf en vlucht
aan de Schelde zetelt de vlucht
danse macabre
je grote ogen liefje
zullen grote gaten zijn
wanneer je huid lang al is vergeten
en in je haren larven dromen
van vermetel mooie vlinders
je zachte dijen liefje
zullen poreuze knoken zijn
wanneer mollen rennen door je ribben
en in je bekken de ratten paren
ik zal je schedelnaad weer lijmen
je onderkaak aanroepen
als een goede huisfee
wanneer je huid lang al is vergeten
en over je verkrampte hand
de slakken kruipen
sluipmoord 1
ik ging in je meren baden
je kikkers kwaakten me aan
ik gaf ze een hand
een tikje op de stuit
dankbaar hebben ze mij
gedeeld van hun watervlooien
en kwaakten me aan
ik waadde uit je meren
droogde me met de haren van
de maan - kwaakten je kikkers
me na, je kikkers kwaakten me na
op hun rug lag groen vuur
het verdampte je ogen in
het water, in de nevel hoorde ik
je kikkers zachtjes
als vissen gillen
toen al baadde ik
in het spinrag van nevel
en op mijn vijvers dreven
de schubben van een doodzieke vis
epitaaf voor de familie God
rust zacht
lieve doden
gij
die de bomen hebt gegeven
en het luchtbederf
die het manna liet regenen
soms ook wel stront
gij hebt u kras gehouden
door de eeuwen
ik vergeet u niet
gij
die woord waart
en woorden hebt verwekt
uit zwavel en salpeter
die man werd uit een maagd
ik zal u niet vergeten
gij
die in me woont id est
in een onbewoonbaar verklaarde tempel
die door me wiekt met radde beelden
en mijn klokken klepelt
geplukt verteerd zijn uw pluimen
en uw streken
gij minder vos dan wezel
ik vergeet u niet
rust zacht
lieve doden
gij zult in mij verblijven zoals malse
mollen in een proper lijk
twee november
wanneer ik moet gaan
wens ik te vertrekken als de zon
in vele kleuren
misschien zullen enkele dennen
ruisen en wil een lijster schuifelen
het zou enig zijn
zelfs Beethoven is niet zo
ten grave gedragen
wanneer ik moet gaan
wens ik allen ver van mij
zeker gij mijn tere mijn teder
geliefde, sta ergens op een dijk
en kijk in het westen hoe mijn ogen
bloeddoorlopen worden dichtgedrukt
door de duimen van de nacht
het zou enig zijn
wanneer ik moet gaan
mijn liefste
geef u over aan de nacht
uw klaar lichaam een landerig
vers in het licht van de Schelde
het zou enig zijn
wanneer de maan mijn blauwe
lippen kust en van nevel een traan
valt op mijn voorhoofd
zal het enig zijn
zo wens ik te sterven
praat tegen de eeuwige vaak
praat met mij
mijn liefste
wanneer ik zal begraven zijn
praat met mij
wanneer ik op de rand van je bed
zal zitten en naar je lach
praat met mij
telkens je mijn wolkige wangen streelt
en de holten van mijn ogen spreken
praat met mij en vraag mij
al die rare dingen
die men enkel aan schimmen
vragen durft en kan
ik zal wanneer ik ben begraven
komen, en met jou praten
mijn bloot gebeente zal niet weerom
met zijn bek vol tanden staan
|