Gisteren werd op de VRT het VB doorgelicht, al ging het in hoofdzaak over voorzitter van Hecke. Iedere kijker zal wel getroffen geweest zijn door het optreden van zijn zestienjarige dochter die toch enige nuance aanbracht in het betoog van haar vader. En de vader reageerde met al de beminnelijkheid die je van een eigentijdse vader kan verwachten. Beelden over het gezin De Winter leveren een gelijkaardige indruk op. Hoe kan dit: zo hardvochtig, fanatiek in het politieke beroep, zo hartelijk en soepel in het privé-leven? Uitzonderlijk is dit niet: ook Joseph Goebbels was in familieverband best een aardige kerel. Het meest verbijsterende voorbeeld heb ik in de jaren 1970 en 1980 gelezen in de publicaties van Amnesty International. Beulen uit Latijns-Amerika haalden de meest gruwelijke misdaden uit tijdens hun 'werkuren' - en neem dit letterlijk: zij beleefden hun folterpraktijken als een nine to five job - en thuis speelden zij met hond en kind en vóór de avondmaaltijd spraken ze een gebed uit. Mensen zijn blijkbaar in staat tot een zeer letterlijk 'hokjesdenken': zij kunnen een deel van hun geest afsluiten van andere delen. Zo is het te verklaren dat zij een God aanbidden die precies het omgekeerde vraagt van wat zij in werkelijkheid doen en dit laatste niet in het besef van hun zondigheid maar uit volle overtuiging. In sommige gevallen gaat het om regelrechte psychopaten, genre Dutroux, Himmler, Beria etc die op geen enkel moment wroeging vertonen omdat zij ervan overtuigd zijn dat zij het recht hebben te handelen zoals zij hebben gedaan. Dostojevski heeft dit fenomeen beschreven in de figuur Raskolnikov in Schuld en Boete. Hier zien we een Nietzschiaanse Uebermensch die zich het recht toeëigent een paar Untermenschen om te brengen omdat hij nu eenmaal superieur is aan zijn slachtoffers. De Nazi's beschouwden zich niet voor niets als een Herrenvolk En Nietzsche scrheef in Also sprach Zarathustra: 'Es gibt Herren und es gibt Sklaven.' En overal keert deze basishouding terug: de onaantastbare superioriteit van het eigen land, de eigen godsdienst of het eigen ras tegenover de absolute minderwaardigheid van de anderen. Deze houding schenkt een enorme gemoedsrust en vanuit deze gemoedsrust is het te verklaren dat men in een aantal deelgebieden van het sociale gedrag, best aardig en beminnelijk kan overkomen. Het immorele van het overige gedrag ziet men niet in, juist vanwege die beschotten die in de geest zijn aangebracht. Op die manier kan je het meemaken dat een onmiskenbare racist enthousiast vertelt over de andersgekleurde partner van zijn eigen kind: wat geldt in de buitencirkel, geldt niet in de binnnencirkel. Deze innerlijke beschotten zijn zo taai - gebetonneerd als het ware - dat overreding vanaf een bepaalde leeftijd onmogelijk wordt. Daarom is het cruciaal om in de opvoeding het harmonieuze denken aan te leren. Opvoeders moeten hun leerlingen voortdurend spiegels voorhouden waarin ze het groteske, onlogische en eventueel immorele van hun eigen beweringen en gedrag kunnen zien. Zodat zij mensen uit één stuk worden die ervoor gruwen om anderen stuk te maken. Eens de adolescentie voorbij vrees ik dat alleen een blikseminslag - zijnde een bekering in de trant van Saulus op weg naar Damascus - iemand nog fundamenteel kan veranderen inzake het vormen van een oordeel over zichzelf en anderen: het politiek bewustzijn kan nog veranderen maar het daaronder liggende geweten meestal niet meer.