Lof der Dwazen naar Erasmusxml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
de wijsheid kan niet meer
dan wijzen, de dwazen zijn ons
aller baas: er is de zucht naar
hebben, het vullen van een vierkant
terwijl het zijn een cirkel vormt: naakt
toch ben je gekomen, naakt zal je weer gaan
de aarde kan ons allen voeden en toch:
we hongeren naar een maan, een meer
dat minder heeft te bieden tenzij een zee
van stilte waar het doodse ruisen heerst
en weinig meer dan wijzen
kan de wijsheid niet aan:
ze buigt bedroefd voor bazen,
deze veelvraten zijn nooit voldaan
wie baat zoekt, zal niets baten, de bazen
zijn hun eigen slaaf; de wijze kan maar wijzen
en daarna zwijgen, droef en braaf: naakt toch
zijn we gekomen en naakt zullen we weer gaan
dwaze vingers moeten grijpen, ze pasten zich
aan het klauwen aan; de wijzere leerden
een verlegen taal: de schuwe beweging van
omschrijven, teder lijnen tekenen in het zand
en daarna een zee van levend water die alles
losweekt en ruimte maakt om weer
te herbeginnen en nogmaals herbeginnen,
een kringloop die nooit zijn ronde staakt
hebben is vierkantig, het hakt de heupen
van een vrouw, het rukt de randen
van de wereld, het spreekt een taal
die stuit en stoot zoals bevroren handen
vergeefs proberen vast te houden
zijn is rond, het wentelt soepel, het is wijs:
het speelt nog als een meisje met een hoepel,
ja, het draait als heel de ruimte met vele hoepels
onverdroten aan een hoge koepel in het rond
|