religie en rede
Rik Torfs is zonder twijfel een van de briljantste Vlaamse commentatoren van de laatste jaren: een kwikzilveren 'esprit' en een zelden geëvenaarde verbale virtuositeit.
Niettemin bevat zijn tekst 'religie en rede' in De Standaard van vrijdag 24 augustus een aantal punten die op zijn zachtst gezegd niet overtuigen.
Om te beginnen is er zijn pleidooi voor meer 'redelijke argumentatie' in de godsdienstbeleving waarbij 'redelijk' slaat op verstandelijke analyse en intelligent betoog en niet zo duidelijk op 'redelijkheid' in de zin van relativeringsvermogen en tolerantie.
Het denken over godsdienst en geloof heeft altijd iets paradoxaals tenminste zolang men binnen het kader van de relige of de godsdienst blijft.
Enerzijds hebben de meest intelligente, soms zelfs geniale, geesten zich bezig gehouden met theologische disputen en theorievorming; anderzijds kennen we een aantal
verklaringen die dit denken quasi onmogelijk maken.
God wordt traditioneel omschreven als 'de gans Andere': hoe kan je uitspraken doen over een wezen dat onvoorstelbaar anders is?
De Engelse katholieke auteur Graham Greene zei: 'Ik weiger te geloven in een God die ik zou kunnen begrijpen.'
En van kerkvader Tertullianus is deze zin bekend: 'Credo quia absurdum est' - ik geloof omdat het absurd is.
Torfs beweert verder dat het religeuze is verdrongen naar de privésfeer: ik dacht dat er nog wekelijks erediensten te zien waren op onze openbare omroep, de vertegenwoordigers van de godsdiensten - in Vlaanderen vooral de katholieke - zijn prominent aanwezig bij allerlei feestelijkheden.
Sterker nog: de invloed van religies op het maatschappelijk en politiek leven is in de moderne tijden nog nooit zo groot geweest: in de USA, in Polen, om nog te zwijgen over de islamitische landen.
Daarnaast doet Torfs nogal smalend over de marxistische analyse: de geschiedenis, ook de actuele, bulkt van de bewijzen dat zelfs de meest radicale interpretatie van een godsdienst weinig schade aanricht als de sociaal-economische omstandigheden dit niet in de hand werken. Lees er Barbara Tuchman op na: 'De waanzinnige veertiende eeuw'.
Het religieuze zou naar mijn inzicht op twee manieren een positieve betekenis kunnen hebben: als troost en zingeving op het individuele niveau, als aansporing tot het goede in de sociale dimensie.
Over dit laatste heeft kardinaal Danneels zeer terecht opgemerkt: 'Het geloof kan zowel het beste als het slechtste in de mens naar boven brengen.'
Als zingeving en vertroosting wordt het geloof wel eens omschreven als 'verankering in het metafysische': dit is wat onze stuurloze wereld - naast het morele gedrag - nog het meest van al nodig heeft: richting en houvast. Maar of die uitsluitend of in de eerste plaats van een godsdienst moeten komen, is een andere vraag. Het inzicht dat de mens als soort 'samen onderweg is' - zoals in een kerkliedje wordt gezongen - lijkt me al ruimschoots voldoende om tot een ervaring van samenhorigheid en doelgerichtheid te komen. Verbondenheid is niet het monopolie van de gelovigen: Leo Apostel noemde zichzelf altijd 'religieus zonder God'.
Behoren tot een wereld in ontwikkeling die roept uit miljoenen kelen om engagement - 'ieder naar eigen godsvrucht en vermogen' -: heb je meer nodig om je leven zin te geven?
|