Götterdämmerung xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
toen was het donker
uit klonters en klieders
van raadsel en angst
boetseerden ze beelden
bedachten de namen
Jahweh, Quetzalcoatl
aanbaden een steen
geslingerd naar de aarde
het duister is gebleven
in dromen, in het handschrift
van een afscheid: nog steeds
het raadsel, de onverklaarbare
pijn, droefenis vroeg om
een reden en geen klonk zo
meeslepend als de oude namen
met ontzag en verlaten
als kinderen keerde men weer
naar steen en zuil, legde
een vinger in de groeven
der tekens, las het onuitsprekelijke
in een voorgeschreven woord
men duizelt in het licht
in de hoogtevrees van een oordeel:
handel en wandel naar eigen wet
schrijf stenen vol, richt ze op
als een toren, een baken
van herkenning wanneer je weerom
van beeld en lichaam verlaten
de donder hoort, de bliksem ziet
krassen in de zwarte schors
van de hemel weet dat alles
een boom is en jij van wortel
en vrucht een vezel: vast en
vloeibaar, veranderlijk
volgens seizoenen, uren
je bent van het weefsel
dat licht zuigt uit het duister
adem haalt uit het ademloze
je hebt de klieders, de klonters:
boetseer je evenbeeld, schrijf
onder je geschiedenis je eigen naam
|