Het Antwerpse stadsbestuur heeft beslist dat ambtenaren geen zichtbare tekenen van hun (geloofs-)overtuiging mogen dragen. Het discriminerende zit in het woord 'zichtbaar': het is nogal duidelijk wie onder deze verbodsbepaling valt - de chassidische joden en de moslima's. Maar de eerste groep solliciteert niet bij de overheid, die blijven werken en leven binnen hun eigen milieu. Voor alle duidelijkheid: deze jongen is een overtuigd atheïst. Maar in wat voor samen-leving komen we terecht wanneer het dragen van symbolen die tot een godsdienst behoren op zich reeds een bron van ergernis en wantrouwen zijn, in die mate zelfs dat ze moeten verboden worden? Zouden gelovigen en ongelovigen dan niet meer kunnen samenwerken? Terloops: het gaat hier wel om de hoofddoek, niet over een boerka of gezichtssluier die de identificatie onmogelijk maken en terecht worden verboden. Politici en burgers lijden aan selectief geheugenverlies: in de jaren vijftig en zestig van vorige eeuw droegen vrijwel alle Vlaamse vrouwen een sjaaltje of hoedje om naar de kerk en naar de markt te gaan. Dat behoorde tot de toenmalige fatsoensregels. Het is niet mijn opvatting van fatsoen, maar als de betrokkene daarvoor kiest - wat duidelijk iets anders is als ertoe gedwongen worden - wie ben ik dan om daartegen bezwaren te maken? Hoe ontstaat religieus fanatisme? Onder meer door onschuldige symbolen uit te sluiten. In een OCMW-ziekenhuis, zoals het Brugse AZ Sint-Jan, mogen dan ook geen zusters meer te zien zijn die zich als kloosterzuster manifesteren. Mij interesseert de kwaliteit van hun inzet, niet de kap die zij eventueel dragen.