zij heeft kleurige vissen beroerd in blauw water en met de rug naar de lucht en zon dat vertelde ze gisteren met namen, bijna
de wezens aten haar, toen haar huid week werd en schubben losten want ze gebaarde zo graag alsof ze hun liefkozing wel wilde ze werd zo loom en vergat zelfs te ademen
en de kieuwen pompten het bloed langs de slapen, de handen en voeten wenkten ze deinde mee met het zachte waaieren
wat is een dag lang in een jaargetijde een ogenblik in een onbarmhartige zon een verscheurde zweetdoek in een waterplas een donderwolk boven een eindeloze zee
meer dan een moment van niets een futiel gebaar voordat de ogen een laatste blik op het aardse genoegen werpen en de weemoed binnensijpelt
zodat het bloed dikker wordt de aders verstroppen het hart hapert en een pijn in de borstreek zich uitspreidt naar de linkerzijde want links is mijn gevoelige kant daar heeft het hart wel weet van
en angstig zet ik mij schrap voor iedere pijnscheut hoe onbeduidend ook want zulk een begin kan wel eens het einde zijn
gelukkig is het enkel het hoofd dat ondraaglijk geheven wordt ik verdraag immers geen spot en ook geen zieleknijperij mijn veerkracht werd eens teveel beproefd
men neme een stenen betoog woorden met scherpe hoeken een hamer en een aambeeld een stem als een bronzen dikbuikige klok die zelfs de breedste toren laat steunen het stoerste houtwerk kraken de galmgaten trillen en de duiven vluchten klapwiekend weg
De ochtenden ze scheuren langs mijn raam voorbij ze snerpen groeven in de gladde steen ze stuiven het zand omhoog en in de verte ronkt een vliegtuigmotor de vleugels zie ik niet meer te voorschijn komen. daarvoor vliegt hij te hoog blijkbaar
---
Deze nacht had ik een ijskoude droom zelfs de lucht leek wel bevroren en alles wat ik zag was wit afgrijselijk wit en zelfs de schaduwen liepen verloren ze vonden hun oorsprong niet.
---
Vandaag op het plein de morgen roept me wakker het uur lijkt wel bevroren en al diegenen die ik zie staren bleek afgrijzen-lijk bleek en hun schaduwen zwalpen verloren ze hangen er troosteloos bij. ze dolen
hij hoeft geen aantrek en ook niets in de pap te brokken men ziet wel liever zijn hielen dan zijn tenen
alles wat hij ooit gedaan heeft is naar de vaantjes naar de knoppen naar de weerlicht naar de maan naar de kwartjes
het is om uw blote kont te laten zien al had ge maar een stukske bil
zijn haar hangt in pinnekes en hij heeft nen luizenbaard hij is een voddebaal een levende voddebaal ne vuile patat altijd stiepelzat en hij verwacht nog volk
maar 't goed volk loopt hem voorbij met de neus in de wind alleen nen habschard gooit nog wat in zijn plastic bakske
hij hangt verdoeme toch altijd roemede rond 't groenplein
misschien denk ik teveel in kleuren, die ik dan te licht beschrijf, of andersom, ik weet het niet zo goed, we trachten immers allemaal onze verbeelding voor zichzelf te laten spreken, maar er is geen licht genoeg en de ademlucht te ijl, de klanken worden slecht verdragen, ze grauwen onverstaanbaar en scheppen niets, tenzij slechts waan en een te geringe fantasie
men heeft mij altijd wijsgemaakt dat de stem één van de mooiste instrumenten is om muziek te maken
als jongeling ben ik sopraan geweest en zong ik religieuze liederen, in koor en streng ornaat, nadien als tenor kon ik evenmin het galmen van mijn stem niet laten, ik zocht de wezens in de stille hoeken op
en nu schrijf ik gedichten waarin klank en soms een melodie verborgen ligt, ik zoek nog naar het wezen van de stilte die geraakt kan worden door een gezongen woord
In het antwerpse is het enkel moederdag op 15 augustus, de rest van de moederdagen zijn niet voor de bakker maar wel de pralinewinkel, de electro-ménager, de cadeaushop en noem maar op.
-
ooit heb ik haar gloedvol gemaakt en zelfs haar bloed doen koken en soms haar stemming tot wanhoop gebracht
ze heeft me leren lopen, en praten kon ik al, ik las het van haar mond want een glimlach doet soms wonderen
hoe komt het dan dat zij meestal onzichtbaar was, de tafel stond gedekt mijn bed verschoond, de lakens wit het huis kraaknet en vader eveneens een glimlach 's ochtends bij 't vertrek
als kind vroeg ik me af of moeder wel een engel was die mirakels kon en zelfs met die sint mocht spreken
nu heb ik van die dagen dat ik mezelf afvraag waarom zij soms onzichtbaar blijft, maar misschien moet ik het haar wel zelf vragen
hij woont in een godvergeten vaderland en in tegenstelling tot vervelens toe heeft hij teveel moeders al gehad
zijn eerste echte en een echtgenote en een tweede assistente en een derde onvolmaakte en een huiselijk type dat nog eens per week het stof dat dagelijks dikker wordt komt halen, hij praat zo graag
het laatste wat hij zag, na een hemel blauw de ochtend en het gaandeweg begin van weer een dag als gisteren
was een lichtflits die alles weer tot nacht volbracht, het duister en de dood verzamelde, een helse weg gesmolten vlees en zwarte regen het vuur, vuur, verbrande eerst de houten huizen en het puin versperde en alles was te vergeefs en giftig zelfs de dauw het water
- er kruipen bruine mieren langs de muur omhoog de deur zit vastgeklemd het hout is rot en een vergeten slot is groen het heeft de sleutel en zijn glans verloren mieren kruipen tussen spleten door, zo kunnen ze wel het hele huis veroveren
de man die laatst nog binnenkwam hoe lang geleden weet ik niet is er te kort een tijd verbleven want de muren zijn nog kaal en de vensters onbedekt gebleven
het is zonde van het huis met van die schaamteloze ramen en ik heb zelfs geen huis om het te beschamen