Sport – spel - kermis (en het speelgerief dat ermee gepaard gaat)
Aaänklampn: aanklampen Aaänsluutiengsgol: aansluitingstreffer, als ploeg die 2 treffers achterstaat een tegengoal maakt Afsijt: buitenspel bij voetbal, ook ofsijt Eng off-side Agturstoön: achterstaan (in de score) Agturwieël: achterwiel An du boom sjhudn: harder rijden om tegenstanders te lossen Ankomstu: aankomst Antbal: handbal Aplowsvurvangiengu: voor einde van een wedstrijd een speler vervangen om zijn uitstekende wedstrijd in de verf te zetten Arbietru of arbietur: scheidsrechter Arievee: aankomst (van een koers) Fr arrivée Asiest: voorzet waaruit een medespeler scoort Eng-assist Atlutiek: atletiek
Awoeë roepn: uitschelden van een speler Bakaree: afgebakend stuk terrein bij voetbal Eng back area Bantbreuku: bandbreuk Bantstooötn: bandstoten (biljart) Baskitn: basketball spelen Baskitur: basketballspeler Batmienton(g): badminton Beekur: beker Beekurfoetbal: bekervoetbal Beekuroedur: bekerhouder Beekurwetstriet: bekerwedstrijd Beekurwinoöru: bekerwinnaar Bergkeunienk: bergkoning (wielrennen) Bergwanduliengu: bergwandeling Biedong: drinkbus Fr bidon Bieljoörn: biljarten Bieljoört: biljart Bieljoörtboln: biljartballen Bieljoörtbolu: biljartbal Bieljoörtstok: biljartkeu Bliseurutiet: blessuretijd, speeltijd na 90 minuten om rekening te houden met kwetsuren, tijdwinst of wissels Blintoek: blinddoek Blintvlieëgn: blindvliegen Bloeëtformu: bloedvorm, zeer goede vorm Blok(u)doozu: blokdoos Boöjtju: truitje Boönkoeruür: baanrenner Boöntjustrekn: baantjestrekken (atletiek, zwemmen) Boksaaänsjhoeën: bokshandschoenen Boks(u)n: boksen Boksotoos: boksauto’s op de kermis Bokspartieë: bokspartij Boksprieng: bokspringen (turnen) Bolu: bal Boluketu: marbel Boloosmietoo: werpen met een bal om zoveel mogelijk op elkaar gestapelde blikjes te treffen en te doen vallen (op de kermis) Boogbolu: boogbal Boogsjhieëtn: boogschieten Boogsjhutru: boogschutter Boösiesplatsu: basisplaats, vast opgesteld, geen reserve op de bank Bowlienk: bowling Bowlienkbolu: bowlingbal Broeksju: broekje Buoefn: beoefenen Buutnspeelur: buitenspeler Buwoenduroöru: bewonderaar Deegradoösju: degradatie Deeleegee: ploegafgevaardigde Fr délégué Dieëpu: in zwembad grootste diepte Dieskuus: discus Dimareern: demarreren Fr démarrer Dimaroözju: démarrage Dirbie: wedstrijd tussen 2 rivalizerende ploegen, meestal uit dezelfde streek Eng derby Djokarie: jokari, tennistrainer
Doesjn agtur u matsj: een douche nemen na een match Doopieng: doping Driebuln: dribbelen Drienkubusu: drinkbus Droöjmeuln: draaimolen Du narbietur e gusjhuufult: de scheidsrechter heeft gefloten Duukn: duiken Duukplanku: duikplank Duukr: duiker Duuvumeëkur: duivenmelker Eeëntwitju: een-twee, bal gaat van A naar B en terug Eeërulit: erelid Eeëruliestu: erelijst Eeëruplatsu: ereplaats Eeëruroendu: ereronde Eevunoöriengu: evenaring (van een record) Ertuneeëru: harten heer Ertunoös: hartenaas Ertuns: harten (kaarten) Ertutieënu: harten tien Ertuvrowu: harten dame Ertuzot: harten boer Floötur: flater Flutsu: maar half de bal raken, bvb in biljart, voetbal Foel: overtreding in voetbal Eng foul Foetbal: voetbal Foetbalboent: voetbalbond Foetbalkampjoeën: voetbalkampioen Foetbalkluup: voetbalclub Foetbalkomputiesju: voetbalcompetitie Foetbaliest: voetballer Foetbaln: voetbal spelen Foetbalpling: voetbalplein Foetbalploeg: voetbalploeg Foetbalsiezoeën: voetbalseizoen Foetbalsjhoeën: voetbalschoenen Foetbalspeelur: voetbalspeler Foetbalstaadjon: voetbalstadion Foetbalwetstriet: voetbalwedstrijd Fowtu: fout, overtreding Frietukot: friture bijvoorbeeld op de kermis Gatriek: reeks van drie doelpunten in één helft niet onderbroken door een doelpunt van een medespeler Eng-hattrick Geelu koörtu: gele kaart Giedong: stuur van een fiets Fr - guidon Gol: rechthoekig raam op voetbalveld voor beide ploegen Golu: doelpunt Gordun: horden, hindernisspringen in atletiek Grooötu meuln: groot verzet, grote versnelling Gulost wordn: niet meer kunnen volgen (wielrennen, lopen) Indurnisu: hindernis (veldrijden, veldlopen, paardenwedstrijd, ...) Iespiestu: ijspiste Iïn zu kasu kriegn: goals incasseren Iïnsmietn: ingooien Ins: handspel in voetbal Eng hands Juutukakoo: schommel Kampjoeën speeln: kampioen spelen Kampjoeënsjhap: kampioenschap Katju duuk: verstoppertje Katju sjeinu: kinderspelletje Katju wo daju kriegn kut speeln: om het even waar iemand aantikken Katsubolu: tennisbal
Katsn: kaatsen Keeglbolu: kegelbal Keeglboönu: kegelbaan Keegln: kegelen Ketu: marbel om mee te knikkeren Kietn iïnsmeërn: je benen masseren Klaavurneeëru: klaveren heer Klaavurnoös: klaveren aas Klaavurs: klaveren (kaarten) Klaavurvrowu: klaveren dame Klaavurzot: klaveren boer Klakubusu: uitgeholde cylindervorm in hout van de vlierstruik waarmee men papierproppen kan wegblazen Klemn: klimmen Klitkaamur: kleedkamer Knieëlapn: knielappen voor doelman Knokoet: uitgeteld Eng knockout Koekns: ruiten (kaarten) Koekudrieë: koekedrie Koekuneeëru: ruiten heer Koekunoös: ruiten aas Koekuvrowu: ruiten dame Koekuzot: ruiten boer Koeroözju: moed Fr courage Koers: wielerwedstrijd Koersboöj: koerstrui Koerspeërt: koerspaard Koersvielo: koersfiets Koeruür: wielrenner Fr coureur Kontur: plotse tegenaanval Eng counter Koönu: wandelstokKoörtie,gu: kaarting Koörtn: kaarten Kopn: een bal met het hoofd spelen (voetbal)
Kornu: hoekschop Eng corner Kornuvlegu: hoekschopvlag Krol: crawl (zwemmen) Kros: cross Krosur: loper of rijder met fiets of motor in het veld Kwetseuru: kwetsuur Kwies: quiz Latu: bovenlat van een goal Lieburoo: centrale verdediger die van aanvaller afgenomen bal weer naar voor brengt Ital libero Lienksjhunoek: linksbuiten bij voetbal Lienusman: grensrechter Eng linesman Lob: boogbal getrapt met bal die van de grond gaat Mandekiengu: mandekking Manieln: manillen (kaarten) Maratong: marathon Marbul: knikker Marbuln: knikkeren Meetu: meet, eindstreep Met du duuvn speeln: deelnemen aan wedstrijden voor duiven Meur: muur van spelers, bvb in voetbal om de goal af te dekken Midulienu: middellijn Muul (mettu): zonder troef bij manillen Muuluperu: muilpeer Obie(s): vrijetijdsbeoefening, bezigheid Eng hobby Oefn: oefenen Oefnmatsj: oefenmatch Oefnpartieë: oefenpartij Oefnwetstriet: oefenwedstrijd Oentspaniengu: ontspanning Oflosiengu: aflossing Ofsijt: buitenspel Eng offside Okie: hockey Okiestiek: hockeystick Oöfbak: voetbalspeler tussen achter- en voorlijn Eng half back Ooftpries: hoofdprijs Oogsprieng: hoogspringen Oovurwiniengu: overwinning Otoopiejaanoo: auto-piano Paalu: doelpaal Paninka: zacht getrapte elfmeter recht door midden goal boven vallende doelman Tsjec: panenka Peërdukoers: wedstrijd voor paarden of de instelling waar het gebeurt Peërdumeuln: paardenmolen Pekuln: bikkelen Pekuls: bikkels Peurun: hengelen Piekuneeëru: pijkens heer Piekunoös: pijkens aas Piekuvrowu: pijkens dame Piekuzot: pijkens boer Piekns: pijkens (kaarten) Pienantie: strafschop, elfmeter Eng penalty Pienantiepunt: punt op elfmeter van het doel bij voetbal Piestu: renbaan Pietju me zu peërt: paardenmolen Pietjusbak: teerlingenbak Pietjusbakn: spelen met de teerlingen om de hoogste score te realiseren Pling: terrein voor voetbal, voor de meeste sporten Polstoksprieng: polstokspringen Pookurn: pokeren Potju (u) koörtn: een spelletje kaart spelen Prof: beroepsspeler Pulu: drinkbus Pulutong: peloton Raketu: raket (tennis) Rangsjhikiengu: rangschikking Regsjhunoek: rechtsbuiten bij voetbal Rieën: rijden Rooö koörtu: rode kaart Rooö lanteërn: rode lantaarn, laatste van een rangschikking Rukorttiet: recordtijd Runong: dat heb je als je in het kaartspel van één van de vier soorten geen kaarten hebt Rupsu: rupsmolen Ruutn: ruiten (kaarten) Sieklookros: cyclocross, cross per fiets Sjhaavurdien: schaatsen Sjhatsn: schaatsen Sjheenlapn: beenbeschermers (vb bij voetbal) Sjhieëtkraam: schietkraam (op de kermis) Sjhieëtlap: katapult Sjhorsiengu: schorsing Sjhuufletu: fluit Sjhuufuln: fluiten Sjhuutn: schommels (op de kermis) Sjotn: schoppen, voetballen Shwalbu: als speler doet alsof een overtreding op hem/haar begaan wordt (laten vallen bvb) Dui: Schwalbe Skieën: skiën Skielatn: skilatten Slaajdieng: in voetbal over het gras glijden om de bal af te pakken Eng sliding Slee: slede Sliedurn: glijden op het ijs Slieërboönu: glijbaan Sliengurpies: slingermolen op de kermis Smietn: werpen Smoetbolu: smoutebol Sneeëwvint: sneeuwman Snoekur: snooker Speelbugt: speelgoed Speelstur: speelster Speelur: speler Spilutju (u) speeln: een spelletje spelen Sportoto: sportauto Sportuutzendiengu: sportuitzending Sportwetstriet: sportwedstrijd Sprintn: sprinten Spurt antrekn: spurt aantrekken, het iemand anders gemakkelijker maken in de spurt Stekur: voorkeurknikker waarmee iemand altijd speelt Stieëpul: hindernisspringen in atletiek of in paardenwedstrijden Eng steeple Stift: boogbal vanop de grond over de doelman Suurplas: op plek stilstaan voor de sprint bij baanrennen Fr surplace Swasaaäntnuf: met drie teerlingen een zes, een vijf en een vier gooien Swietu, u langn of u kortun: suite lang of kort (bij pokeren) Tapbieljoört: biljart met tappen Tatsu: nop op schoenzool (vb van voetbalschoen) Teërlienk: teerling Toendurspit deëvun: het onderspit delven Toernooj: wedstrijden met opmaak rangschikking Fr tournoi Traaänsfiïr: transfert, overgang naar andere ploeg Triejatlong: triatlon Triïnur: trainer Truitju: trui Turn: turnen Tuubu: band Tuumuletu: tuimeling U gat loötn voöln: in een wielerwedstrijd één of meerdere renners laten wegrijden U pasju geevn: de bal toespelen U potju koörtn: een spelletje kaart spelen U tantju biesteekn/biezetn: een tandje bijzetten Up kop rieën: op kop rijden Uutjown: uitjouwen (de scheidsrechter of de ploeg) Uutrustiengu: uitrusting Uutsluutiengu: uitsluiting Veltriedur: veldrijder Veltrieën: veldrijden Verusprieng: verspringen Veugulpiek: darts, vogelpiek Vieloo: fiets Vielookoers: wielerwedstrijd Vielootjus: carrousel Vloeërn: vloeren, verslaan Voeëtzoekur: voetzoeker Voetjulap doeën: een voetje lappen Voliebal: volleybal Voöln: vallen Voöls plat: schijnbaar vals vlakke strook in een wielerwedstrijd Vooörgiftu: voorgift (wegens klasseverschil) Vooörnstoön: voorstaan Vooörroendu: voorronde Vooörspeelur: voorspeler Vooörsproenk: voorsprong Vooörwieël: voorwiel Vriestoön: vrijstaan Vulu bak: volle bak, op zijn maximum rijden of lopen Vursloön: verslaan Vurdapurn: verdapperen, harder rijden Vurlengiengu: verlenging als er bij gelijke stand bij einde match absoluut een winnaar moet zijn Vurlieëzun: verliezen Vurlieëzur: verliezer Vurzorgiengu: verzorging Vurzorgur: verzorger Wanduliengu: wandeling Wanduloöru: wandelaar Wanguln: wandelen Weërultkampjoeën: wereldkampioen Wegrieën: wegrijden Wegsteekn: verschuilen Wetstriet: wedstrijd Wiezun: whist spelen (kaarten) Wiïnstpreemie: winstpremie Win: winnen Winoöru: winnaar Zakn: naar een lagere afdeling afdalen Zjiemnastiek: gymnastiek Zjutong: jeton Zjuudoo: judo Zwemkomu: zwemkom
G => zj Uitspraak van g, niet aan begin van een woord Vb agent-azjent,bagage-bagoazju, chauffage-sjofaazju, garage-garaazju, Gerard-Zjuraar, menage-munoazju, occasie-okoazju, ontstekingskaarsen-boezjies, uitlaatbuis-sjarzjubuuzu
Uitspraak eerste of laatste letter Neiging om eerste letter, zeker h, niet uit te spreken, lidwoord ‘een’ wordt ‘u’, verbindings ‘n’ Vb Een haag-daagu of u naagu, een haan- du of u noanu, een hamer-du of u naamur, een helper-du of u neëpur, een hen-(un) enu, de/een hoed-du of u noeët, een hond-un(oent), een hotel-un(otil), het hotel-totil
Neiging om laatste letter niet uit te spreken Vb Daar-doa, maar-mo, waar-woa De eind-t wordt niet uitgesproken met-me, dat-da, omdat-omda, niet-nie
Verder gebruik van oude spelling Vb Blussen-blusjhn, dorsen-dasjhn, fles-flesjhu, kuisen-kuusjhn, mensen-meënsjhn, mus-musjhu, pasen-poasjhn, sinksen-sienksjhn, tussen-tusjhn, vissen-visjhn, wensen-weënsjhn, vlaamse-vlamsjhu
Bijzondere woorden die in geen enkele regel passen Vb ajuin-andjoen, bonzen-buusjhn, das-plastrong, dienaar-dieëndur, een(lidwoord)-u, gras-gas, groenten-groeënsuls, hebben- en, hoofd-kop, iemand-utwieën, ja ik-jaak, kerstdag-kestag,, lies-lieësjhu, mis-mesu, mooi-snel, neen ik-nink, open wonde- gabu, pastoor-pastru, porei-pret, rij-reeku, sjerp-sjarpu, stekje-suüfur, stotteren-staamurn, teljoor-talooru, tonen-toogn, toren- toru, trui-boaj, vod-sluünsu, wateren-pisn
Gebruik van woorden die eigenlijk een andere betekenis hebben Vb Bidden-leezn en Lezen-leezn, licht-lugt en lucht-lugt
Dubbel gebruik van het onderwerp ju kiekt gie nor u foto - je kijkt naar een foto, ju zeg gie dadu
Enkele zinnetjes om te oefenen Nu wenk sjaaänsu get, wi! Kreen u bitju tu zeeëru mo kaan up tiet guzieën datur poliesju stoent met u masjien voe du vitisu te meetn.
Moenk u kir u moptju of u klugt vurteln? Lieëvur nie want ju go jundur tog nie moeëtn lachn.
E ju giedur asan u zaksju mee voe jundur noent o ju go go wanguln?
O mu wuuvutju e nik up reizu goan zitn mu geërn ant strangu. Voe du kindurs ee! Men altiet santwiesjus mee e meëk. In uus otil eetn mu altiet vissoepu o mu dokoazju en.
Vanaf volgende week start ik met het publiceren van de woordenlijsten.
Waar heb ik de kennis gehaald om een woordenboek op te stellen van ons geliefd Westends? In eerste instantie bij mezelf en mijn naaste familieleden, natuurlijk. Daarnaast heb ik geput uit websites over andere dialecten die in West-Vlaanderen gesproken worden. Het ‘West-Vlaams dialect’ op zich, bestaat niet. Jullie weten natuurlijk ook dat de dialecten verschillen van dorp tot dorp, van stad tot stad.
Iedereen kent zeker het merkwaardig ‘Oostends Woordenboek door Roland Desnerck’, dat al lang zijn sporen verdiend heeft. Ik vond het dus logisch om dat werk als vergelijkingsbasis te gebruiken, natuurlijk met in acht nemen van alle verschillen.
Het Westends dialect is net zoals het Oostends een Noordelijk Westvlaams dialect, dat wil zeggen gesproken tussen de IJzer en het Zwin. Het zijn ‘Ingveoonse’ of Noordzee-Germaanse dialecten.
Ook in Westende zelf zijn er aardig wat verschillen, te wijten aan invloeden van ouders of grootouders of partners, die uit andere gewesten ‘aangespoeld’ zijn. Het is ook mogelijk dat de oorzaak moet gezocht worden in het gebrek aan ervaring met het taaltje. Daarmee bedoel ik dat iemand die zeer regelmatig het Algemeen Nederlands spreekt, op het werk of zelfs thuis omdat men, al dan niet terecht, denkt dat de kinderen daardoor beter voorbereid worden op de studies en op het spreken van een beter, zuiverder Nederlands. Dat kan betwist worden, maar alhoewel ik het spijtig zou vinden dat minder en minder Westends gesproken wordt, is het hier niet de plaats en het ogenblik om daarover te redetwisten.
En dan … is er Facebook. Een redelijk groot aantal FB’ers maken vaak gebruik van het dialect bij het versturen van een bericht. Ik stelde daarbij vast dat er nauwelijks overeenkomst is tussen de gebruikte woorden en zinnetjes, vooral dan in de schrijfwijze. Iemand die de taal minder goed kent, kan daaruit niet opmaken hoe ze die moeten uitspreken. Er bestaat natuurlijk een fonetisch schrift. Dat is een alfabet dat bedoeld is om de klanken uit de gesproken taal eenduidig in geschreven vorm vast te leggen. De symbolen van het alfabet corresponderen op een unieke manier met spraakklanken, terwijl dit voor gewone geschreven taal helemaal niet opgaat. In het Nederlands vertegenwoordigen bijvoorbeeld de drie e-s in "december" drie verschillende klanken. Eigenlijk is fonetisch schrijven dus het schrijven zoals een woord uitgesproken wordt. Dat heb ik dus ook gedaan.
Dat is niet altijd eenvoudig. Luidop lezen vergemakkelijkt het uitspreken.
Mijn schrijfwijze wijkt op enkele punten af van de klassieke fonetische spelling. Ik gebruik ook de symbolen niet.
Voor een eerste week en als kennismaking, wil ik het hebben over de klinkers
De “a’ ‘a’ => ‘aa’ Vb dagen-daagn, haken-aakn, jagen-jaagn, maken-maakn, plagen-plaagn, slagen-slaagn, slapen-slaapn, vragen- vraagn, zagen-zaagn, zaken-zaakn ‘a’ => ‘ e’ Vb hart-ertu (maar hard-art), tarwe-terwu, dak-dek maar: bak-bak, lak-lak, mak-mak ‘a’ => ‘o’ Vb bal-bolu, gebracht-gubrogt, vallen-voln, zacht-zogtu maar: getracht-gutragt 'a’ => ‘oa’ Vb baren-boörn, datum-doötum, gas-goözu, gebaren-guboörn, jaren-joörn, kader- koödur, kalf-koöf, laten-loötn, mate-moötu, paren-poarn, pater-poatur, sparen-spoarn, vader-voadru, varen-voarn, water-woatur 'aa’ => ‘oa’ ‘oa’ stelt het langer rekken van de ‘o’ voor Vb baan-boönu, baard-boört, baas-boös, blaas-bloözu, draad-droöt, gevaar-guvoör, haar-oör maar eur als bezittelijk voornaamwoord, jaar-joör, kaart-koörtu, kaas-koas, laat-loatu, maart-moartu, maat-moat, paar-poar, plaat- ploötu, schaar-sjhoöru, straat-stroötu, taart-toörtu, twaalf-twoövu, vaas-voözu, zaad-zoöt, zwaar-zwoör ‘aa’ => ‘eë’ ‘eë’ stelt het langer uitspreken van de e voor Vb aarde-eërdu, graag-geërn, lantaarn-lanteërn, paard-peërt, staart-steërt, waard-weërt, zwaard-zweërt ‘aan’ => ‘aän’ ‘aä’ stelt het langer uitspreken van de a voor Vb: aangenaam-aängunaam, aangekleed-aänguklit, balans-balaänsu maar: aanbieding-anbiediengu, aankomen-ankomn, aanhangen-anang
De ‘e’ ‘e’ => eë’ de e in open of gesloten lettergreep wordt langer gerokken Vb expert-ikspeër, her(s)tellen-er(s)teëln, melk-meëk, smeren-smeërn, verteren-vurteërn, ’t zelfde-tseëfstu, wensen-weënsjhun ‘ee’ => ‘eë’ ‘eë’ = e + e wordt verlengd Vb beer-beër, geweer-guweëru, peer-peëru, scheerzeep-sjheërzeeëpu, ‘e’ => ‘eeë’ verlengde e in open lettergreep: eeë = ee + e Vb (af)deling-(Of)deeëliengu,bleken-bleeëkn, delen-deeëln, keren-keeërn, kleden-kleeën, kleren-kleeërn, kweken- kweeëkn, lelijk-leeëluk, lenen-leeën, lening-leeëniengu, leraar-leeëroöru, leren-leeërn, menen-meeën, regering- rugeeëriengu, strelen-streeëln, tekenen-teeëkun, vreselijk-vreeësuluk, zeveren-zeeëvurn, zweten-zweeëtn ‘ee’ => ‘eeë’ verlengde ‘ee’ = ee + e Vb been-beeën, beest-beeëstu, een-eeën, Eernegem – Eeërnugem, heet-eeët, kleed-kleeët, leep-leeëp, meer-meeër, meester-meeëstur/meeëstru, scheef-sjheeëf, teen-teeën, twee-tweeë, vlees-vleeës, zee-zeeë 'e' of 'ee’ => ’i’ Vb beentju-bintju, spel-spil, venster-viïnstur, vent-vint, vreemde-vrimdu ‘ei’ = > ‘i’ Vb trein-tring; plein-pling ‘ei’ => ‘e’ Vb einde-endu ‘ei’ => ‘eeë’ Vb geit-geeëtu, klein-kleeënu, sprei-spreeë, zeiken-zeeëkn 'ei' => 'ij' Vb veilig-vijlug, veiligheid-vijlugijt ‘e’ => ‘ie’ Vb brengen-briengn doffe ‘e’ als uitgang => ‘u’ Vb acht-agtu, bal-bolu, bed-bedu, bloem-blomu, bom-bomu, broer-broeëru, brug-brugu, deur-deuru, doos-doozu, drie- drieë, fout-foutu, hemd-emdu, kan-kanu, kar-karu, kas-kasu, kat-katu, kerk-kerku, kist-kistu, klak-klaku, klas- klasu, kool-koolu, mand-mandu, muts-mutsu, naam- naamu, nek-neku, paal-paalu, pan-panu, pen-penu, plant- plantu, pomp-pompu, roos-roozu, school-sjhoolu, slang-slangu, storm-stormu, taal-taalu, tas- tasu, tien-tieënu, vier-vieëru, vijf-vuuvu, vlag-vlagu, wieg-wieëgu, zes-zesu zetel-zeetlu, zin-zin doffe e op gelijk welke plaats in een woord => u Vb bezet-buzet, geluk-guluk, het-hut, kelner-kelnur, mager-maagur, nutulooös, proper-proopur, … ‘en’ op het einde van een (werk)woord of van een meervoudsvorm, wordt afgekapt: Vb aapn, eetn, geevn, loopn, speeln, werkn, zotn ‘eu’ => ‘uü’ verlengde u, dit geldt voor de uit het Frans overgenomen woorden Vb ascenseur-asaänsuür, blageur-blaguür, coiffeur-kwafuür, controleur-kontroluür, convoyeur-koönvajuür, coureur-koeruür, décorateur-deekoratuür, dérailleur-dirajuür, directeur-dieriktuür, facteur-faktuür, haut-parleur-ooparluür, ingenieur- eënzjienjuür, moteur-motuür, tracteur-trektuür, triporteur-trieportuür, ventilateur-vintielatuür, voyageur-vajazjuür maar: docteur-dokteur
Enkele zinnetjes om te oefenen: Keetn geeërn u ki me mu vrowu in u ristorang, gukent voe zu vreeë goeju sjhutuls me musuls of kabuljow in u niksilent sowsju, nateurluk me frietn en u goe glas wien en doragtur u poör sooörtn koös. Giedur ook? Dat is beetur dan u stuutu me butur wi!
Nu lopt up du diek me zu sjhooön smooörriek lieëf medu dieëru goedn rienk an eur viengur. Eën zu riekt goeët wi! Tis u lieëvu eën zis goeët vorzieën van pooötn en ooörn. Zooön lief!
In moörtu istn go jaagn me zu noenklu eën zu voödur die ook zu boös is, eën zu wildun u nertu sjhieëtn. Neeën, gin buk mor u nertu.
Tu vuuvn (of wast vieëru?) woörn zu ant voörn up du zeeë in undur blooöt boovnlief. Undur rik en undur sjhoeërn woörn rooöt van u zunusteeku. Zadn undur mo moetn iïnsmeërn, ee?