Met dit schitterende voorjaarsweer willen Denise en ik er met mama op uit. Naar het Beukenpark, net zoals vorig jaar. Mama genoot er telkens weer van de natuur, van de paarden in de wei, de geitjes, de ezeltjes, de eendjes, de bloemen en de bomen, kortom van alles. Vorige lente kon het soms nog te voet, nu kan mama dit helemaal niet meer aan. Zij is het stappen bijna verleerd. Ik ga bij een verzorgende een rolstoel vragen. Mama mag als bewoonster van het rusthuis hier gratis gebruik van maken.
De verzorgende geeft ons groot gelijk dat we er met dit mooie weer op uit gaan: Ja ja, ga maar eens naar buiten, het zal haar goed doen. Ondertussen haalt ze meteen een rolstoel uit de berging. Kijk, dat is hier een goeie! lacht ze.
Mama, toch maar warm ingeduffeld, is opgetogen dat we op stap gaan. Karoline en Marcel gaan ook mee en zo gaan we met zijn allen op weg naar het Beukenpark. Hoewel Marcel door de ziekte van Alzheimer nog maar weinig emoties toont, zien we dat hij toch weer op zijn eigen stille manier geniet van het buiten zijn. Als Denise hem vraagt of hij het hier plezant vindt, antwoordt hij kort: Ja, ja. Mama ziet er ook blij uit en is zoals steeds wat uitbundiger dan Marcel. Maar in vergelijking met vorig jaar heeft ze toch veel minder aandacht om al wat er rondom haar gebeurd. Ze kan het steeds maar moeilijker bevatten: het paard in de wei, de geitjes, de eendjes ... het gaat aan haar voorbij.
Op de terugweg komen we een oude bekende tegen met haar hondje. Meteen wordt Artuur, de fox terriër, aan mama voorgesteld. De lieve dame zet Artuur bij mama op de schoot. Maar we krijgen mamas aandacht niet gefixeerd op het hondje. En al is Artuur, op aandringen van zijn vrouwtje, bereid mama lekker af te likken, ze ziet hem blijkbaar niet. Pas als de kleine speelse fox wat rondloopt tussen de rolstoelen merkt mama hem op. Dan kan ze er samen met Karoline hartelijk om lachen, Marcel kijkt vanuit zijn rolstoel rustig toe. Het laatste stukje weg naar het rusthuis, lopen Marcel en mama achter hun rolstoel aan. Zo krijgen ze ook nog wat beweging.
Iedereen tevreden, onze eerste grote lente-uitstap is geslaagd.
Zondagnamiddag ga ik nog even naar mama. Maandagmorgen vertrekken we voor enkele dagen naar Zuid-Holland, even uitwaaien op Goeree Overflakkee.
Als ik op mamas afdeling kom, word ik meteen aangesproken door een verplegende. Ze vertelt me dat ze zojuist met mama en Marcel door de gang is gaan wandelen. Jouw ma zit nog maar net terug in haar stoel. Het zou kunnen dat ze wat moe is, legt ze uit. Ze heeft deze middag netjes op de wc geplast en gekakt. En deze namiddag heeft je ma met wat hulp van mijn collega een lekker stuk appelcake gegeten, vertelt ze vrolijk enthousiast verder. Zij is één van de vele verzorgenden op mamas afdeling die echt met hart en ziel haar job doet.
Het personeel werkt zich uit de naad, maar komt vaak handen te kort. Bij fouten, problemen of mistoestanden in de geboden hulp en dienstverlening, zijn zij het die als eersten de klachten en het ongenoegen van de familie van de oudjes moeten incasseren. Maar er is niet altijd meteen een ander aanspreekpunt. En dat is jammer!
Van de eerste mooie lentedagen profiteer ik om met mama naar buiten te gaan. Het valt me op dat het stappen voor haar steeds lastiger wordt. Na een korte wandeling in het park van het rusthuis, gaat mama volledig voorover lopen en ik heb best moeite om haar rechtop te houden. Ze heft haar voeten niet meer op, maar schuifelt over de grond. Elke kleine oneffenheid is voor haar een gevaar om te struikelen.
Donderdagnamiddag is Denise ook op bezoek bij mama. Met een steunende arm aan de linkerkant en eentje aan de rechterkant lukt het mama beter om te gaan. Maar toch merkt ook Denise de achteruitgang van mama op. Jammer hé? En zeggen dat we vorig jaar nog zo gezellig met zijn drieën naar het Beukenpark gingen zegt ze. Ja, dat klopt. Nu geraken we niet meer verder dan de tuin van het verzorgingstehuis. Bovendien moeten we voortdurend een rustpauze inlassen. We gaan dan maar lekker in het zonnetje op een bank zitten. En één ding is zeker: mama geniet toch van het buiten zijn. Als Denise en ik haar vragen of ze niet te moe is, antwoordt ze tevreden: t Is goed.
Maar als we mama terug brengen naar haar afdeling, zien we dat ze wel behoorlijk moe is van zo een kleine inspanning. Mama is natuurlijk ook weeral een jaartje ouder, ze beweegt wellicht te weinig, zit ganse dagen gefixeerd in de stoel en de ziekte zet zich steeds meer door.
Paaszondag. 15u25. Arsène en ik komen toe bij mama. Ik word begroet met: Zoete, naar Arsène steekt mama glimlachend haar armen uit. We halen haar meteen uit de stoel. We schrikken beiden hoe mama s kleren eruit zien. Lieve deugd, haar trui en broek zitten onder de vlekken. Mama is blijkbaar helemaal alleen en zonder hulp van een verzorgende, deze middag de strijd aangegaan met haar Paastaartje. Tandeloos en bovendien onhandig zoals ze is, heeft ze dit gevecht grandioos verloren. De trui kan nog door de beugel, maar haar broek! De taart is uitgesmeerd aan de voorkant en achterkant van de broek. Het is één en al viezigheid. En blijkbaar heeft niemand van het verplegend personeel iets opgemerkt. Té druk bezig met de patiënten die op hun kamers verblijven? Weekenddienst, dus weer onderbemand?
Ik bel meteen om hulp. Als een verzorgende eindelijk een handje komt toesteken om mama een verse broek aan te trekken, zeg ik dat mama deze middag voor het opeten van haar dessert geen hulp heeft gekregen. Nors antwoordt ze: Ze wordt altijdgeholpen! Ik hou haar mamas bevuilde broek voor ogen. En dit dan? vraag ik boos. De verplegende kijkt me nog norser aan en trekt haar schouders op. En al moet dit dan vandaag een Vrolijke' Pasen zijn, ik word van zulke toestanden helemaal niet vrolijk.
Wat later verneem ik van dezelfde verzorgende dat ze op dit moment als énige op mamas dienst moet instaan voor alle bewoners. Onvoorstelbaar! Er zou op zon moment eens iets ernstig moeten gebeuren! Daar staan wij dan weer: Arsène en ik, voor de zoveelste keer machteloos kwaad!
s Avonds wordt er aan tafel door Karoline en ons hierover nog wat nagepraat. Marcel eet zijn avondeten met de hulp van Karoline en wij helpen mama. Probeer maar eens gekookte zalm, gerookte zalm, zalmmousse met twee sandwiches op te eten zonder tanden en met een mond die nog herstellende is van de ingreep! Ik snij en prak alles zo klein mogelijk.
Als Karoline met Marcel naar zijn kamer gaat, kijkt ze ongelukkig naar Marcels broek: t Is niet waar, hé, zegt ze teleurgesteld, Marcel zit wéér nat!
Dinsdagmorgen, - flink uitgeslapen na de verdoving van gisteren en nu klaar wakker,- mama kan maar niet van de draadjes afblijven waarmee de wondjes in haar mond zijn toegenaaid. Voortdurend zit ze met haar vingers in haar mond aan de draden te pulken. Zeggen dat dit niet mag, heeft geen enkel zin. Ik haal haar vingers uit de mond, mama stopt ze er meteen weer in. Bang dat ze gaat bloeden, bel ik dinsdagavond vanuit het rusthuis naar mamas tandarts. Ze beloofd om woensdagmiddag om 11u30 langs te komen. Ik hoop dat mama vlug slaapt en de draadjes vergeet.
Als de tandarts woensdag bij mama komt, is mama zeer gewillig om haar mond te openen. De tandarts is verwonderd dat de wonden zo snel genezen. En nu mama zo braafjes, stil met haar mond blijft open zitten, profiteert de tandarts om meteen alle draadjes te verwijderen. Zo is mama onverwachts verlost van die irriterende dingen. Probleem meteen opgelost! Er wordt een afspraak gemaakt om binnen 6 weken een afdruk te maken, zodat mama een nieuw ondergebit kan krijgen. Het bovengebit zal worden aangepast. De tandarts hoopt er op dat mama die dag net zo gewillig zal zijn als vandaag. Als ze haar dagje niet heeft, bel dan maar af, zegt ze lachend.
- 7u15: Arsène en ik komen toe in het rusthuis. Mama zit aangekleed in de stoel. Zij lacht ons vrolijk toe, maar wij zijn behoorlijk zenuwachtig. Wij pakken haar eens goed vast. - 7u30: De taxi ziekenvervoer is er. Wij brengen mama in een rolstoel naar beneden. Mama vindt het niet erg dat ze met de rolstoel achteraan in de wagen wordt vastgezet. Ik neem plaats naast de chauffeur. Arsène wuift ons uit. - 7u50: Wij arriveren in het ziekenhuis. De chauffeur begeleidt ons naar de dagkliniek. - 8u00: Bij de receptie worden nog wat paperassen in orde gebracht. Ik vraag om duidelijk te vermelden dat mama Alzheimerpatiënt is. De receptioniste kijkt na wanneer mama aan de beurt is. De stomatoloog heeft mij telefonisch beloofd dat hij, ondanks zijn overvolle agenda, ervoor zou zorgen dat mama niet lang hoefde te wachten. Hij heeft woord gehouden: mama staat deze morgen als tweede patiënt op de lijst. - 8u10: Een verpleegster brengt ons naar een kamer. Een collega komt meteen helpen om mama uit te kleden en ze wordt in bed gelegd. Er moet nog een vragenlijst ingevuld worden en ik leg nogmaals de nodige nadruk op mamas ziekte. De verpleegster deelt gelukkig mijn bezorgdheid en pleegt snel een telefoontje naar het operatiekwartier. Zij regelt dat ik met mama meekan! Mama is nog steeds goedgezind, blijft iedereen vriendelijk toelachen en steelt zo het hart van iedereen. Ze is zo lief krijg ik te horen. - 8u40: Mama wordt weggebracht. De zenuwen gieren door mijn lijf, maar ik ben blij dat ik met haar mee kan. - 8u45: Ik krijg een mutsje opgezet, een grote ruime schort voorgebonden en een paar plastic sokjes moet ik over mijn schoenen trekken. De stomatoloog komt nog even tot bij mij en legt kort uit wat hij zal doen. - 8u50: Ik zit bij mama op bed. Ik hou haar arm vast als het infuus wordt gestoken. Nu is ze even boos: Ai, zeg! snauwt ze de verpleegster toe. - 9u05: Het is tijd! Kom maar mee, je mag bij jemoeder blijven tot ze slaapt, word ik door de anesthesist gerustgesteld. - 9u10: Ik zit te wachten in de gang. Ik bel naar Arsène. Die heeft, bezorgd als hij is, al twee keer geprobeerd om mij te bereiken. Ik breng vlug verslag uit. - 9u35: Ik mag weer de operatiekamer in. Alles is goedverlopen, verzekert mij de dokter. - 9u50: Mamas bed wordt naar de recovery gebracht. Ze krijgt een grote ijszak rond haar kaak gebonden om zwelling te voorkomen. De anesthesist blijft nog geruime tijd naast haar bed staan. Mama ademt nog niet zelfstandig. Ik vrees dat het verkeerd gaat en begin me behoorlijk zorgen te maken. Hoeft niet, verzekert de anesthesist mij vriendelijk. - 11u45: Mama mag naar haar kamer. Ze blijft wel in een diepe slaap. Ik houd de wacht bij haar en krijg de opdracht om haar af en toe wakker te maken. Regelmatig komt er een verpleegster binnen om mamas toestand te controleren. - 15u20: Arsène komt mij aflossen. Ik moet dactyloles geven en nu blijft hij bij mama. - 16u25: Arsène belt mij: Mama is al weer in het rusthuis. Nadat de dokter haar op haar kamer had bezocht, mocht ze naar huis. Alles is oké, ze ligt al in haar bedje. Ze slaapt alweer. Maak je geen zorgen meer en geef maar goed les! - 18u30: Karoline springt, als ze van het rusthuis komt, nog even binnen. Mamaslaapt nog steeds, vertelt ze ons. - 19u15: Ik bel toch nog maar eens naar mamas afdeling: Ze slaapt. Alles is goed.
Oef, deze dag is eindelijk achter de rug is. Als we later in ons zeteltje zitten, babbelen Arsène en ik nog wat na. We zijn alle twee zo blij dat alles zo vlot en goed is verlopen. Iedereen heeft zo zijn uiterste best gedaan voor mama.
Op 23 maart is Marcel 65 jaar geworden. Karoline heeft op zondagnamiddag familie en vrienden uitgenodigd om dit te vieren. Het werd een heel gezellige namiddag! Bedankt, Karoline. Nogmaals proficiat aan de jarige.
Vooraleer ik vrijdagmiddag van het rusthuis naar huis vertrek, wordt er door mama en mij weer heel wat afgezoend. Ik ga ook even bij Marcel. Hij is een beetje familie geworden en ook hij krijgt een kus.
Vaak, als ik mijn wang aanbied, geeft hij een dikke smakkerd terug. Vandaag loopt het anders. Ik heb een T-shirt aan met driekwart mouw en een kleine halsuitsnijding. Als ik over hem heen buig om hem een zoen te geven, neemt hij vliegensvlug het T-shirt vast, trekt de halsopening een klein beetje naar beneden en kijkt ongegeneerd in mijn decolleté. Alles gaat zo snel. Marcel kijkt me meteen weer aan en begint te lachen. Ondeugende Marcel denk ik. Maar ik kan niet anders dan er ook eens flink om lachen.
Mama zit de laatste weken voortdurend nat. Ik vind het de zoveelste verschrikkelijke vernedering die ze moet ondergaan. Ik ben er kapot van. Het is zo onmenswaardig, maar Alzheimer kent geen mededogen. Zij heeft door haar ziekte alle controle verloren en kan zich niet meer beperken om haar behoefte te doen enkel en alleen tijdens de opgelegde toiletbezoeken. s Morgens, s middags na het eten en s avonds worden de oudjes op het toilet gezet. Maar mama, net zoals vele andere dementen, kan zich niet meer langer houden aan deze regelmaat. Ze zit dan ook heel vaak nat en soms zit ze zelfs uren in haar eigen stoelgang. Dat kan toch niet!
Ik schreef gisteren de volgende e-mail naar de hoofdverpleegster.
Op mamas verjaardag was Robert, de vader van mijn vriendin Lydia, er niet bij. Hij voelde zich die dag niet al te goed. Vandaag is hij, ondanks zijn ziekte, toch samen met zijn vrouw Yvonne en Lydia op bezoek gekomen bij mama. Voor Yvonne, die dag en nacht voor haar man zorgt, is het enkele uurtjes ontspanning. Lydia offert haar vrije namiddag op om ze te brengen. Denise is ook gekomen en zo zitten we met zijn allen gezellig rond de tafel.
Zaterdagnamiddag zijn Denise, mama en ik gaan wandelen in het park van het rusthuis. Mama heeft na de wandeling een besmeurde pamper, waardoor we naar boven moeten. Terwijl ik mama vasthou, krijgt ze door een bejaardenhelpster een grondige intieme verzorging. Ik blijf het gênant vinden om mama zo te moeten zien. Zo hulpeloos, en vooral zo afhankelijk van anderen, van vreemden.
s Nachts krijg ik een verschrikkelijke nare droom. Tijdens de wandeling in de tuin begint mama te krimpen. Ze blijft steeds maar kleiner worden, tot ze nog de grootte heeft van een kleuter. Denise en ik worden heel bezorgd, want het kleiner worden, stopt maar niet. Plots ben ik met mama alleen op haar kamer en leg haar in bed. Ik houd haar voortdurend in de gaten, maar ze wordt nog steeds kleiner en kleiner tot ze nog de grootte heeft van een baby. Razend word ik als reporters en fotografen met flitsende cameras haar kamer binnenstormen om mama te zien. Ik roep en tier en stuur iedereen naar buiten. Ik wikkel de baby vlug in een handdoek en stop hem in mijn handtas. Voortdurend houd ik het kleine hoofdje in de gaten, er mag niets misgaan. Met kloppend hart omzeil ik de pers en smokkel de baby buiten. Het hoofdje komt uit mijn handtas piepen. Ik kijk de baby aan: het is mama. Ik ben gewoon blij dat ze zo klein is. Nu kan ik tenminste zelf voor haar zorgen. Overtuigd dat ze nu veilig bij mij kan blijven, schiet ik wakker.
De droom is bedrog, alleen de hartkloppingen zijn echt!
Enkele weken geleden kreeg mama een nieuwe buurvrouw, dement, zoals iedereen die hier terecht komt. Het dametje is vaak verdrietig en zoekt bij iedereen gezelschap. Eenzaam zoals ze zich voelt, durft ze s avonds wel eens bij een ander in bed te kruipen. Overdag klampt ze iedereen aan die haar enige aandacht geeft.
Terwijl ik woensdagnamiddag de bloemen op mamas kamer verzorg, is mama in het deurgat gaan staan. Een makkelijke prooi voor het buurvrouwtje! Ze heeft mama al vlug bij de hand genomen en stapt met haar weg. Neen, niet weglopen met mama, zeg ik, ze blijft bij mij. Ik word met een kwade blik aangekeken. Ze is mijn moeder! benadrukt ze en ze omklemt mamas arm nog vaster. Terwijl ik mama probeer los te krijgen, herhaal ik: Toe, laat mama los. Ze moet hier bij mij blijven. Het vrouwtje geeft niet op. Mama laat haar maar begaan. Maar zij is mijnmoeder! herhaalt ze boos en ze wil mama maar niet loslaten. Het lukt me eindelijk mama uit haar greep te bevrijden. Ik ga met mama de kamer binnen en doe de deur dicht.
Maar meteen zie ik het kopje van de dame alweer tussen de deur verschijnen. Mijn moeder, want ik moet zegt ze nu ineens verdrietig. Ok, ga eens bij de verpleegster daar, troost ik haar en duw haar zachtjes buiten. Ik sluit weer de deur, maar hoor ook meteen een verzorgende flink mopperen. Je moet naar het toilet gaan en toch hier niet staan plassen! Ik open mamas kamerdeur op een kiertje en kijk stiekem de gang op. Het arme vrouwtje heeft de broek afgestoken en staat rechtover mamas kamer in de gang te plassen. Ohjee, denk ik had ze haar moeder nodig om naar het toilet te gaan?
De tandarts komt op het afgesproken uur mamas kamer binnen, een grote doorzichtige plastic doos onder de arm. In de doos liggen allerlei tangen en nog ander, - voor mij griezelig uitziend -, materiaal. Ik word er niet echt vrolijker van.
Mama strompelt aan de arm van een stagiaire verzorging de badkamer uit. Ik denk dat het voor de eerste keer is dat mama vandaag uit de stoel is gehaald. Ze is heel slecht te been. Terug gaan neerzitten, is ook weer een hele klus voor mama. Dan gaat de stagiaire weg en een verzorgende die mama heel goed kent, komt assisteren.
De tandarts is inderdaad, zoals verwacht, een heel lieve dame. Oh, ze ziet er nog goed uit hé? zegt ze bemoedigend. Ze gaat heel zachtjes met mama om. Het lukt haar om tot twee keer toe kort in mamas mond te kijken, maar dan is het voor mama genoeg geweest. Ze begrijpt niets van het hele gedoe en begint te wenen. De tandarts heeft genoeg gezien. De afgebroken tand moet er sowieso uit. Maar er blijkt ook nog een tand te staan met een groot gat. Op de vraag of mamas tanden nog goed gepoetst worden, moet de verzorgende negatief antwoorden. De andere 6 tanden zullen ook aangetast geraken, legt de tandarts uit, want de mondhygiëne is onvoldoende. Dus om jouw moeder lijden te besparen, stel ik voor om onder volledige narcose alle tanden ineens te trekken. Dat is toch flink schrikken voor mij. We kunnen echt geen risico nemen om hier ter plaatse een tand te trekken. De kans is groot dat ik niet verder kom dan een spuitje geven. Daarmee is ze toch ook niet geholpen? tracht de tandarts mij te overtuigen.
Ik had nog zo gehoopt mama een volledige verdoving te kunnen besparen. Maar de tandarts heeft nog argumenten genoeg om mij te laten inzien dat het echt niet anders kan. Ik moet dan maar noodgedwongen haar deskundig advies opvolgen. We bespreken hoe alles nu verder moet. Even later is door de tandarts de afspraak met de stomatoloog al gemaakt: op 29 maart moet mama om 8 uur s morgens in het ziekenhuis zijn. De verzorgende noteert alles en gaat meteen bellen voor ziekenvervoer. Alles is geregeld. Mama is ondertussen rustig in slaap gevallen en ik ga naar huis.
Arsène wacht ongeduldig op nieuws van mama. Als ik hem alles vertel, wordt hij er even moedeloos van als ik. Hij stelt voor om onze plannen om in de paasvakantie een weekje weg te gaan maar op te bergen. Toch maar afwachten hoe het met ma gaat zegt hij bezorgd.
Deze morgen maak ik een afspraak met de tandarts: morgenmiddag om 12u30 komt zij naar het rusthuis. Ik leg haar uit wat er aan de hand is met de tand en vertel dat mama de ziekte van Alzheimer heeft. Het schrikt haar niet af. Zij klinkt heel vriendelijk aan de telefoon en het lijkt me een lieve dame te zijn. Maar wat belangrijk voor me is, is dat ze vooral bereid is om mama te helpen: We zullen het eens rustig bekijken, zien hoe we het kunnen oplossen. Ik breng in ieder geval alles mee om een tand te trekken. Hoewel ik blij ben dat mama zal verlost worden van haar tandpijn, krijg ik al de kriebels. Arme mama, denk ik bij mezelf. Ik zeg de tandarts nog dat ik er niet zeker van ben of mama gewillig zal meewerken. Oh, antwoordt zij mij geruststellend, zelfs demente mensen werken vaak gewillig mee. Ik heb mijn twijfels. Ik ken ons mama, die vaak al moppert dat haar haar kammen pijn doet! Zorg ervoor dat jouw moeder op haar kamer is en dat er iemand van het verplegend personeel aanwezig is. Ik zal wel assistentie kunnen gebruiken, zegt ze enthousiast. Ik spreek met haar af dat ik er ook zal zijn, zo ben ik meteen op de hoogte van wat er staat te gebeuren.
Ik ga naar het rusthuis en vertel aan een verplegende dat morgen de tandarts komt. Als ze hoort dat er materiaal wordt meegebracht om de tand te trekken, reageert ze niet bijster positief. Zij deelt blijkbaar het enthousiasme van de tandarts niet, maar zij kent natuurlijk ook ons mama
Tandproblemen, hoe los je dat op bij Alzheimerpatiënten?
Bij het eten van een bolletje ijscrème in de cafetaria van het rusthuis gaat het mis. Mama legt haar hand op haar kaak en trekt hierbij pijnlijke grimassen.
Terug op de kamer wil ik kijken wat er aan de hand is. Na veel aandringen opent mama eindelijk haar mond en dan zie ik het. Net dié tand waaraan met een haakje haar onderste vals gebit is vastgemaakt, is voor de helft afgebroken! Natuurlijk heeft ze pijn.
Maar hoe kan ik met mama nog naar de tandarts? Ik roep er een verzorgende bij. Wij laten de tandarts komen. Wie is jullie vastetandarts? vraagt ze. Maar onze tandarts is door ziekte al maanden niet meer aan het werk. Wijbellen wel zijn vervanger stelt de verzorgende voor. Ik vraag om mij te verwittigen van zodra ze een afspraak heeft vastgelegd, want ik wil er bij zijn. Dat is blijkbaar misgelopen. Maandagavond krijg ik telefoon vanuit het rusthuis. De verzorgende vertelt mij dat de tandarts al is geweest. Hij stelt voor om mama naar het ziekenhuis te brengen en onder volledige verdoving de tand te laten behandelen of er meteen uit te trekken. Ik schrik enorm. Een volledige verdoving in mamas toestand? Praat er eens over met de hoofdverpleegster, zegt de verzorgende die ik aan de telefoon heb.
Dus dinsdagmiddag ga ik naar de hoofdverpleegster. Ik begrijp uit haar woorden dat ze een volledige verdoving ook wel een heel drastische maatregel vindt. Maar ze onderkent het probleem om een dementerende door een tandarts te laten behandelen: Ze begrijpen niet meer wat er met hen gebeurt en het hun uitleggen, heeft ook al geen enkele zin. Deze mensen zitten niet meer stil, ze willen de mond niet openen. Je wilt echt niet zien, hoe er hier soms een tand wordt getrokken. We moetenze vasthouden, iets over de ogen leggen, dat ze niets meer kunnen zien! ... Ik word er steeds maar ongeruster in en dat ziet de hoofdverpleegster ook. Praat eerst eens met de huisarts, raadt zij mij op haar beurt aan.
Meteen diezelfde avond de huisarts gebeld. Misschien met de ambulance naar detandarts? Of toch maar meteen naar het ziekenhuis? Of vraag eens raad aan tandarts X, een zeer bekwaam helpt ze mij. Oké, ik heb het al door! Een simpel iets als een tand herstellen of trekken wordt voor mama een hele bedoening.
Na het gesprek met de huisarts bel ik naar de door haar voorgestelde tandarts. Ik krijg het antwoordapparaat: De praktijk is gesloten tot 15 maart. Ik ben met verlof. Voor dringende gevallen kunt u zich wenden in het UZ te Gent ... Hopelijk houdt mama het nog een beetje vol. Maandagmorgen bel ik meteen voor een afspraak.
Zaterdagavond staan een dame, die bij haar demente moeder op bezoek komt, Arsène, mama en ik in de lift. Arsène en mama staan arm in arm voor de grote spiegel, die in de lift hangt. Plagerig zegt hij, wijzend op hun spiegelbeelden: Kijk eens mams, wat een lelijkaards! Mama kijkt in de spiegel en Arsène herhaalt lacherig: Het zijn toch lelijkaards, hé? Aan mamas gelaatsuitdrukking zie ik meteen dat ze begrijpt wat hij zegt. Maar het plagerige ziet ze er totaal niet van in. En een beetje gekrenkt als ze is, - mama is toch nog altijd graag mooi,- antwoordt ze heel ernstig: Ze zijn niet lelijk! Wij moeten er om lachen, ook de dame. Maar mama blijft doodserieus en benadrukt nog een keer dat ze het er helemaal niet mee eens is. Potverdomme! protesteert ze nog eens.
Het kwam deze week in het nieuws: rusthuizen kampen constant met een personeelstekort. Bekijk maar eens dit fragment uit het VTM-nieuws van vrijdagmiddag 5 maart onlangs.
Het is in het rusthuis bij mama niet anders. Maar deze week is er op mamas afdeling een nieuwe kracht gestart. Het personeel had handen tekort en gelukkig kregen ze er een collega bij. Het is een zwarte man. Het is hier bij ons echt de buiten en hij is de eerste kleurling die in het rusthuis werkt.
Donderdagnamiddag, tijdens de ziekenzalving zag ik hem voor het eerst. Een beetje verlegen, vriendelijke ogen, een brede glimlach. Toen iedereen aan tafel ging om van de aangeboden koffie en cake te genieten, hield hij zich wat afzijdig. Wacht hij af hoe hij door de bewoners en hun familieleden zal ontvangen worden?
Ik geef toe dat het ook voor mij even schrikken was. Ik had een zwarte man als verzorgende nog niet zo vlug hier bij ons in het rusthuis verwacht. Maar ik verwelkom hem hartelijk. Iemand die de moeilijke en lastige taak op zich wil nemen om voor dementerenden te zorgen, heeft het hart op de juiste plaats en is een goed mens. Huidskleur mag geen rol spelen.
Ik hoop alleen maar dat mama mijn mening deelt. Zij is van een geheel ander generatie. Terwijl wij al spraken van een zwarte, sprak zij nog van een neger. Ze zijn zó zwart kon ze vroeger vies-misprijzend zeggen. Volgens haar deugden ze nergens voor. Mama was ervan overtuigd dat ze lui waren, niet wilden werken, en had niets liever dan dat deze mensen in hun eigen land bleven wonen. Diegene die naarBelgië komen, is enkel om op ons kosten te leven! was ze overtuigd. Zij had daarin soms wel gelijk en ik kon haar dat niet kwalijk nemen.
Maar "'t kan verkeren" (= het kan veranderen), zei G. A. Bredero (volksdichter 1585 - 1615), wiens devies was: "Al siet men de lui, men kent se niet".
De ziekenzalving gebeurt steeds in een ingetogen sfeer. De bewoners van mama s afdeling zitten in een kring, naast hen een familielid of iemand van het personeel. Klassieke muziek speelt zacht op de achtergrond. Ik zit donderdagnamiddag naast mama. Ze kijkt de aalmoezenier lachend aan als hij haar gedag komt zeggen. Als hij wat verder van ons afstaat, zegt ze knikkend in zijn richting: Die daar in t wit
Mama ondergaat, zoals de meeste bewoners, de handoplegging en de zalving zonder dat ze goed beseft waarover het gaat. Toch ben ik ontroerd. Als de pastorale werkster mama de Heilige Hostie aanbiedt, houdt mama de lippen stijf op elkaar. Is helemaal niet erg, Marcella. Als je niet wilt, dan moet het niet! zegt ze stilletjes tegen mama. Maar het is helemaal geen kwestie van niet willen, mama begrijpt er niets van.
Na het hele gebeuren krijgt elke patiënt een prentkaart waarop een paaslelie is afgebeeld. Het is een aandenken aan de ziekenzalving. Als ik even het kaartje uit mamas handen neem, snauwt ze luidop: En ge gaat dat niet op de grond smijten, hé. Ik doe je dood en laat je lopen hoor!