Jan en Joke: vervolg
Inhoud blog
  • 6.8.5.2.
  • 6.8.5.....6.8.5.1.
  • 6.8.4.4
  • 6.8.4.3.
  • 6.8.4.2
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    belevenissen van een groep personen
    03-11-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.6.8.2.4., eerste deel

    6.8.2.4. Fred Donker: You only live twice

     

    Hallo mensen, jullie krijgen míj direct rechtstreeks. Ger vond het niet de moeite waard om een voorwoord te schrijven. Hij zei:

    “Och… waarom? Wat kan ik ánders schrijven dan dat je in 1980 hoofdonderwijzer was ergens in Zeeuws-Vlaanderen en dat je de vader van Jan bent.”

     

    Tot dusver heb ik inderdaad niet veel van mij laten horen. Daarom vul ik nu verder zélf maar dat wat narrige ‘mondjesmaat’ aan. Wat Ger nog wél had kunnen zeggen, was dít: ik heb in vroeger jaren veel van Jan verwacht op geloofsgebied. Aanvankelijk kwam er  van die grote verwachtingen niets terecht. In 1981 liet Jan evenwel weten, dat hij Jezus had gevonden. Daarna hadden wij een tijdlang heel fijn contact.

     

    In 1983 is toen ‘dat nare’ gebeurd. Maar eind 1984 was het contact al weer bijna als van ouds. Dat contact is daarna alsmaar verbeterd en verdiept. Wat is het goed, als het vader-zoon-contact geadeld wordt tot een vriendenband. Zelfs wanneer je geloofsgenoten bent geworden, houdt dat nog niet in, dat je vrienden bent… wij dus wél!

     

    Maar nu eerst iets anders. Ger kwam met zijn gebruikelijke vraag bij mij:

                “Fred, schrijf eens, wat je weet over Jo’s rare jaren.”

    Echter: Jo is dan wel mijn schoondochter. Haar ervaringen zijn voor mij niet zo’n randgebeuren als voor Corrie Sumter, die hiervoor aan het woord was. Echter: behalve de narigheden om Jan en later de zonderlinge bokkensprongen van Jo heb ik ook nog een eigen leven, dat natuurlijk voor mij toch het hoofdgebeuren is.

    Even alles op een rijtje:

    -         Ik ben Fred Donker, geboren 1927, mijn vrouw Wilma is van 1925.

    -         Zonen Jan en Paul zijn van 1950 en 1956.

    -         Dochters Margot en Ina zijn van 1953 en 1959.

    Drie van de kinderen kómen nog met hun verhaal. Mijn vrouw en dochter Ina ditmaal niet. Daarom alleen dít: ze zijn allebei heel actief in het leger van koning Jezus.

    -         Wilma is de beste steun, die een man zich denken kan.

    -         Ina is getrouwd, heeft kinderen. Alles prima daarmee.

    Maar hoe is het nu met míj gegaan na 1983, toen je voor het laatst van mij hoorde!? Luister: in 1987 ben ik als zestigjarige vervroegd uitgetreden. Dat kon toen. Waarom maakte ik gebruik van de VUT, nog volkomen gezond zijnde?

    Wel, op geloofsgebied had ik zo’n weids inzicht gekregen. Toen jullie van 1980 tot 1984 van mij hoorden, was ik orthodox-protestant. Vanaf 1984 evenwel ben ik –samen met Wilma- meer ‘charismatisch’ geworden. Dat is niet direct ‘Volle Evangelie’, zoals Jan en Joke. Je blijft een beetje ‘in je oude structuren’, maar je beweegt je daar wat vrijer. Nu ja, daar ga ik jullie nu verder niet mee vervelen.

    Je komt dan wél allerlei inspirerende mensen tegen op conferenties en zo.

    En op die manier maakte ik kennis met een zendingsorganisatie, die zich vooral op Brazilië richt. De mensen van die stichting interesseerden ons voor het nemen van een adoptiegezin. We hielden contact met hen via tussenpersonen, want het waren analfabeten, zulke minkukels, zoals ze op de foto stonden: vader, moeder, twee kleine kinderen.

    De behoefte groeit dan om ze eens te zíen. Toen ik drie jaar later uit mijn baan kon stappen, wisten Wilma en ik het allebei zo zéker als een huis: daarheen!! God geeft ons tot onze dood een solide, financiële grond. Wij geven Hém tot onze dood onze werkkracht.

    Wij zijn gaan kennismaken met ons adoptiegezin en hun begeleiders. Er werd aan Wilma gevraagd om eens een zangdienst te leiden. Ik zou een woord spreken. We werden vertaald, maar gingen Portugees leren. Zo rolden wij in het werk daar. We bleven de eerste keer drie maanden… weer een jaar thuis… én maar Portugees leren. We bleven de tweede keer een jáár… drie maanden thuis. En zo ging het door.

    Ginds al gauw in rad Portugees preken, Bijbelcursussen leiden, werken in de organisatie; allebei hoor.

    Thuis: bijspijkeren, zélf cursussen volgen, de Geestesdoop ontvangen, Geestesgaven en Geestesvrucht leren kennen.

    Wat een léven! Er is zo’n film.:

                “You only live twice.”

    Nou weet ik niet, wat ze daarmee bedoelen, maar na óns zestigste begon een heel nieuw leven. Ik kon me al gauw haast niet meer voorstellen, dat ik van mijn 25ste in dat stadje in Zeeuws-Vlaanderen had gezeten, eerst als onderwijzer, later als hoofd van een school-met-de-Bijbel. Eerzaam hoor, maar wel duf.

    Dat Braziliaanse feest is doorgegaan tot 1998, elf vorstelijke jaren.

     

    En tóen werd alles anders…

    Ik vertelde al, dat Wilma iets ouder is dan ik. In 1998 was zíj 73 en ik 71. Zij had altijd al wel eens last van black outs en dat soort dingen, tia’s heet dat met zo’n modewoord. Maar in 1998 werd dat ‘different koek’. Ze kreeg een zware beroerte. Ik ga daar nu niet diep op in. Maar met reizen was het toen gedaan. Zij raakte ‘licht gehandicapt’… nou ja: ‘licht’!:

    -         gezichtsvermogen zwaar aangetast; ze had nog maar 15% over

    -         wat motorische storingen, zodat ze zich op straat alleen veilig voelde aan mijn arm

    -         nog wat bijkomende dingen, die maakten, dat ik van de ene dag op de andere volop ‘huisman’ werd.

    Haar verstand bleef prima, op enkele blokkades na. Sommige ‘luikjes gingen niet meer open’, maar in de kern van haar wezen was ze ongeschokt.

    Maar toch: wat een verandering! Actief op het zendingsveld, zo heerlijk sámen. En dan… terwijl je net plannen maakt voor een nieuwe reis: pats boem.

    -         achter het fornuis en het aanrecht

    -         stof afnemen, stofzuigen

    -         ach nou ja… je kunt je de verandering voorstellen.

    En dat is na 1998 vier jaar zo doorgegaan.

     

    In die jaren thuis, na al die actie in Brazilië, heb ik het de eerste tijd moeilijk gehad. De omschakeling naar de stilte, de kleine dingen in huis, het samen, behoedzaam lopend, zo wat funshoppen. Ik had het soms niet meer, wanneer ik mijzelf voor ogen stelde, dat wij, Wilma en ik, toch allebei dienaren waren van God (Rom. 6:22); door Christus gezalfd, verzegeld, met de Heilige Geest vervuld, als onderpand van onze erfenis (2 Cor. 1:21) (Ef. 1:13-14).

    En dan dacht ik  wel eens:

    “Waar zijn al die goede dingen nú, in deze jaren, waar ik echt geen schik in heb.” (Ps. 12:1).

    Maar na een paar jaar hervond ik evenwicht. Ik kon Wilma wat meer alleen laten, vond een pinkstergemeente in de buurt ‘met alles d’r op en d’r aan’.

    -         zondag: een degelijke preek als hoofdschotel van een tintelende dienst.

    -         Bijbelstudie door de week; een kring voor het wat nauwere contact, kinderwerk, want op mijn oude dag ging ik daarin meewerken.

    En van het een kwam het ander; ik kwam zondag een enkele keer ‘op stoel’ en kon dan heel hevig vertellen over de toekomst, die Gods volhouders wachtte:

    -         wereldregeerders (Jes. 32:1)

    -         wereldrechters (1 Cor. 6:3)

    En de week daarop vertelde ik in de kring dan weer over de volstrekte kern:

                “Want alzo lief heeft God de wereld gehad...” (Joh. 3:16)

    En legde uit, dat al die ferme woorden van zondag toch eigenlijk alleen maar stoelden op Gods genade in Christus… en dat ondanks alle ‘Jezus liedjes’, niet Jezus de volstrekt centrale figuur was, maar Gód…

                Uit wie, dóór wie en tót wie alle dingen zijn (Rom. 11:36).

     

    En in 2002 kwam er nieuw perspectief…

    03-11-2009, 19:03 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    19-10-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.6.8.2.3., tweede deel

    Tweede deel

    Het duurt nog een tijd voor dat gesprek er is. Dan vertelt Jan, dat Jo over de hele wereld trekt. Ze volgt cursussen in allerlei moeilijk te doorgronden zogenaamde wetenschappen, een mengelmoes van chakra’s, mantra’s, T.M., doordringen tot hogere graden van bewustzijn. Dat soort dingen. Niet, dat ze zélf nog met haar gezin in verbinding staat. Er zijn echter allerlei mensen, die haar vroeger gekend hebben in haar oude, christelijke staat. Gelovigen, die Jan en haar allebei ontmoet hebben in hun christelijke gloriedagen, schrikken zich lam, wanneer ze haar ontmoeten in haar antichristelijke gloriedagen. Want ze is zo’n vlugge leerling, dat ze zélf al weer les geeft. Wel, dat nieuws geven ze door aan Jan.

    Later ontmoet ik Jan ook. Hij slaat er zich met zijn kinderen goed doorheen. Die oudste, die deugniet, Marcel, is een stuk bedaard, geeft z’n pa zelfs steun. Dat dochtertje, Annemarie, doet flink wat in het huishouden. Die twee probleemkinderen neigen ook naar het geloof in Jezus, gaan daarginds in Abcoude, mee naar de sam, ondersteunen hun pa in de opvoeding van de twee jonkies. Wie had dat voor Jo’s vertrek kunnen denken. Eigenlijk is in dat gezin uit verlies winst geboren.

     

    Denk nu niet, dat ik jaar in jaar uit met Jan en Joke bezig ben.

    Wel nee, omdat Ger het zo dringend vroeg, heb ik uit de talloze belevenissen met het eigen gezin en met de buitenwereld déze ervaringen uitgelicht.

    Wel, de volgende en voorlopig laatste ervaring vloeit hieruit voort: ik zit in de sam en de gastprediker, Geert Buursma, haalt uit diverse teksten weer grootse gedachten:

    -         ik ben een dienaar der gerechtigheid (Rom. 6:18)

    -         ik ben gekocht en betaald; ik ben niet van mijzelf, ik ben van God (1 Cor. 6:19,20)

    En verder grossiert Gert in pakkende opmerkingen:

    -         vertrouw je volledig toe aan Jezus

    -         volg Hem, waarheen Hij ook gaat (Op. 14:4)

    -         dan ben je als een pijpleiding, aangesloten aan zijn bron. Dan vloeit zijn leven door jou heen naar anderen, altijd en altijd (Ps. 16:11).

    Dit alles later overdenkende, schiet mij, na vrij lange tijd…

                Want echt, als regel heb ik wel wat anders aan mijn hoofd

    … Jo weer eens te binnen…

                Want het is soms waar, ook bij christenen helaas, uit het oog, uit het hart.

    Ik overweeg, en dat is beslist door God geleid:

    -         als dienaar van de gerechtigheid kan ik Jo niet in deze ongerechtigheid laten

    -         nu God de gedachte aan Jo zo duidelijk in mijn hart legt, moet ik daar iets mee doen; ik ben immers niet van mijzelf, ik ben van Hem

    -         ook niet bang zijn:

    “Zij, die eens vaststond, is weggevallen. Dat kan ook mij gebeuren.”

    Vertrouw je aan Jezus toe.

    -         Jezus zegt nú: “Volg Mij”. Ik wil zijn kanaal zijn. In een gesprek zal ik niet vrezen, dat het ongeloof van Jo naar mij doorstroomt. Ik zal wéten dat mijn geloof naar haar toe vloeit.

    Met een gebed in mijn hart:

                “Heer, leid mij tot haar,”

    surf ik op internet. Ik toets wat woorden in: meditatie, zelfontlediging, bewustzijnskringen, geestenwereld, louteringsberg, diepere ‘ik’… ach, je kent dat wel… en vindt verrassends snel har ‘site’:

                Muhareshi Onegunè (in de wereld: Jo Willems)

    … en in de veelheid van informatie ook… een mobiel nummer.

    Ik pak mijn gsm, toets in…: een Engelse stem:

                “Met het secretariaat van de Muhareshi.”

    In dat schoolengels van mij:

                “Kunt u mij doorverbinden. Zeg maar: een oude kennis: Corrie Bakker.”

    (Wanneer zíj de achternaam ‘Donker’ niet wil gebruiken, dan ga ik háár niet prikkelen met de naam Sumter. Zeker op dit ‘gouden ogenblik’ niet prikkelen. De liefde kwetst niemands gevoel (1 Cor. 13:5).

    En die liefde is niet iets onpersoonlijks. Ik ben die liefde. Ik kwets niemands gevoel (1 Cor. 13:5). En dan is daar Jo’s stem.

    “Corrie… wat heerlijk!... ik wist, dat je zou bellen! Ik wist, dat je eens contact zou zoeken om te gaan horen bij de niet-te-meten schare, die zich afkeert van alle schijngodsdiensten, zoals die van Christus en van Mohammed om te komen tot het werkelijke licht (Hosea 1:10).

     

    En dat je nu toch belde onder je meisjesnaam! Zo’n aanwijzing, dat je vrijmaking is begonnen. Toen ik die achternaam hoorde, heb ik ‘het groene licht gegeven’. Want bijna niemand dringt tot mij persoonlijk door!”

    Ik onderbreek haar niet; weet in mijn ontstelde innerlijk:

                “Alles zet zij op z’n kop. Houd stand Corrie, houd stand! (Ef. 6:11).”

    En zij gáát maar door, met een gedragen stem, vol autoriteit, maar ik vóel de valsheid er in:

    “De grote leider komt en ik mag één van zijn wegbereiders zijn. O, de drommen, die zullen optrekken (Hos. 1:11), úit hun nevels van afhankelijkheid náár de toppen van goddelijke vrijheid, die ze in zichzelf ontdekken. Dan zullen zij zich állen wérkelijk verenigd (:5)  schoongewassen en bemind voelen (:12).”

    En nog veel meer dergelijke woorden spreekt zij. En dan pas kan ik iets zeggen:

    “Jo, ik houd van je. Ik kom niet bij je om geholpen te worden, maar om te helpen. Jézus is het licht, waarnaar we optrekken. Zijn kinderen zullen we zijn (:10). Hij zal onze Leider zijn (:11).. Híj zal ons verenigen, verenigen, vergeven en beminnen (:12)”
    … en nog meer, dat ik me nu niet meer herinner.

    Haar verleidende druk op mij was vreselijk, dat was nu echt een eindtijdverdrukking (Matt. 24:2). Maar:

    -         mijn –door genade- vasthouden aan Jezus

    -         mijn eerder doorstane beproevingen

    zij helpen mij om staande te blijven en om de goede woorden te spreken.

     

    De verbinding wordt verbroken. Trillend van emotie zit ik even roerloos met mijn mobiel nog aan mijn oor voor het scherm.

    En dan is er de stem van Harold:

                “Kom je uit je chatbox? Zeg, wij zitten al aan tafel hoor.”

    En geloof me of niet. Even later de gewone tafelgesprekken. Pas ’s avonds bespreken Harold en ik de zaak.

    En verder… ik weet van de voortgang en afloop. Anderen echter vertellen daarvan. Met latere stadia hadden Harold en ik alleen gebedsbemoeiing.

     

    19-10-2009, 21:55 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    27-09-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.6.8.2.3., eerste dee.l

    6.8.2.3.

    Strijd en overwinning van Corrie Sumter-Bakker

     

    Wat vooraf ging: Corrie –jongere kantoorcollega van Jo- is, wanneer ze in 1980 met de goede dingen van God in aanraking komt, nog maar zo’n tienertje…

                Nou ja… 18 jaar toch wel.

    Altijd al wel ‘vaag’ bezig met ‘die dingen’.

    Echter: ziet de ruzietjes op kantoor zo óver belangrijk, heeft nog zo weinig ‘inhoud’.

    Ze merkt evenwel, dat Jo helemaal in haar voordeel verandert door haar geloofsreveil. Ooit heeft ze Jo gekend als ‘heel actief’ met ‘van alles’: protestmanifestaties en zo. Toen een tijdlang als negatief en dadenloos. En daarna dat nieuwe elan.

    Eerst denkt ze nog, dat Jo’s nieuwe geloof iets is van: langs de huizen colporteren; dat lokt haar allerminst aan. Dat misverstand raakt echter opgelost. Geleidelijk aan raakt ze steeds meer geïnteresseerd. Er is een voorbijgaande aanleiding: een uitgeraakte verkering. Ze is daardoor best aan een opknappertje toe. Er zijn echter dieper liggende oorzaken voor haar ontvankelijkheid: ze zit met veel van die jeugdvragen voer ‘de zin van het leven’ en ‘de bom’. Een goede preek helpt haar over vele angsten heen. Een zekere onbeschaafdheid, onzorgvuldigheid, stijlloosheid, begint wég te raken. Ook de strijd tegen haar rookverslaving kan ze steviger voeren. Ze wil áf van al die lege fuiven, dat gedrink en dat junkfood.

    Ze krijgt kennis aan Harold Sumter.

     

    ……

     

    Nou, daar ben ik zélf dan.

    ‘Wat vooraf ging’ vond ik ditmaal wat mager. De hele geschiedenis met Harold moet ik zélf vertellen.

    Goed dan: veel ervan lees je overigens al in 5.9.5.1.

                Ger was te lui –of wat dan ook- om dat erbij te pakken in zijn ‘voorafje’:

    We zijn gaan samenwonen eind 1983. Ik was toch nog te wild, te onzeker en te normloos voor een huwelijk. Ach, en iedereen van mijn kennissen ging in die jaren samenwonen of wonde al samen. Jo toch ook eerst. Dus naar de normen van de samenleving volgde ik gewoon de trend.

    In de gemeente jakkerden ze ons ook niet op. De oudsten wezen er alleen op, dat de Heer geen God van wanorde is (1 Cor. 14:33). Ze hadden het er ook over, dat het huwelijk de aardse afbeelding is van iets hemels; God, die met zíjn Geest ónze geest zó wil bevruchten, dat die geest-van-ons gedachten gaat voortbrengen, die ‘kinderen van God en ons samen zijn’. Dan moet toch ook eigenlijk het huwelijk vrij zijn van allerlei onvolkomenheden.

    Dat soort argumenten hè! Je zult misschien zeggen:

    “Nou, geitenwollensokkenbreiers, die oudsten van jullie. Niets geen ‘vuist op tafel’, zo van:

                ‘Jullie staan niet recht! Jullie liggen onder het oordeel’…

    Neen… zo’n beetje vroom ‘in- en uitgepraat’.”

    Ben ik dan níet met je eens. Hun zachte woord smoorde elke grimmigheid in de kiem. Want wíj hadden al tegen elkaar gezegd:

                “De oudsten komen. Maar wij houden onze rug recht!”

    Als ze toch met harde, smartende woorden waren gekomen… we zouden kwaad zijn geworden met alle onafzienbare gevolgen van dien (Spr. 15:1).  …andere vraag graag:

    “Corrie, jullie kenden elkaar toch al vanaf 1981. En toch eind 1983 pas gaan samenwonen.”

    Dat is nu eens een goede vraag: Harold heeft in 1982 zulke gekke dingen gedaan. We hadden al verkering, maar ik woonde nog thuis. En opeens… was hij weg.

                “Geheime missie,”

    schreef hij mij in een afscheidsbrief.

    Er was toen een opstand of zo in Suriname en hij wilde daaraan meedoen. In de loop van 1983 kwam hij weer terug. Alles voor niets. Zinloos gewacht op een actie, die nooit kwam. Alleen veel verloederende dingen meegemaakt: onmatig drinken, zuipen dus, verkeerd vermaak… ach, al dat soort dingen, waarmee een tevergeefs op actie wachtende militair te maken krijgt. Met hangende pootjes terug dus. Idealen, geld en geloof kwijt. Een puinhoop. Maar ik hield van hem en door mijn liefde, door geloof ondersteund, pelde ik mijn leuke, vrolijke, elegante, knappe Harold weer uit die schil van vervelende neerslachtigheid, slordige verlopenheid en ontgoochelde gedemoraliseerdheid.

    En toen ik hem terughad, zoals ik hem mij herinnerde, met zijn geloof weer helemaal nieuw in opbouw… tóen zijn wij gaan samenwonen.

    Hij was toch zo dankbaar, toen ik hem had teruggeleid.

    “Sommige vrouwen maken van een man een dwaas… maar jij hebt van een dwaas een man gemaakt,”

    was een van zijn uitspraken.

     

    Wel, Ger schreef in zijn voorwoord, dat ik in 1980 nog een klein onbenul was van achttien…

                niet prettig geformuleerd… en ook een beetje onjuist… maar: soedah.

    Je zult begrijpen, dat al die geweldige ervaringen mijn levensboek vól hebben gemaakt van ‘volwassen indrukken’. En toen Jan en Joke in 1983 eens vreselijk in de knoei kwamen, omdat Jan ‘vreemd ging’ en nog een kind verwekte ook…

    Jullie kennen die geschiedenis; ik ga de satan geen eer geven, door alles nóg weer eens te noemen

    … toen heb ik fijn kunnen helpen in het jaar van herstel, dat volgde.

    In 1985 zijn Harold en ik getrouwd. En toen kwamen de kindertjes…

    Weet je nog, dat Harold daar zo leuk voer schreef:

    “Harold? … o: Harold van Corrie!

    -         getrouwd hè Harold

    -         babytje hè knul!

    O Harold! … zullen we je in duizend stukjes scheuren!? We worden al doodziek van je, nog voor je iets hebt gezegd!”

    Nu ja, jullie zien nú, dat er een hele voorgeschiedenis was. Het liep allemaal niet zo zoetsappig als jullie van tevoren dachten.

    De kindertjes kwamen: in 1987, 1990 en 1996. Ik vermoei jullie niet met namen. Ze kwamen gepland, want we zijn mensen van déze tijd. Ze waren stuk voor stuk gewenst. Wat zei je?

                “Gepland?! … maar ik mis 1993!”

    Dat is waar. Het leven is niet maakbaar. Harold is ‘African’. Hij is ook nogal ‘macho’. En er was toch nog iets in hem van dat macho-idee; zich bewijzen met méér kinderen bij méér vrouwen. En in 1993 verwekte hij ‘elders’ een kind. Bij een Hollandse, net als ik. Je hebt de reuze herrie in de gemeente rond Jan en Joke gehoord. Bij ons niets van dat alles. In de gemeente konden we het ‘buiten de aandacht houden’. Het gebeurde namelijk allemaal ‘buiten de kring’. Voor ons tweeën en ook voor ‘die derde’ was het een orkaan van verschrikking, maar die spaar ik jullie. Ik had mijn ervaringen met Jan en Joke in 1983 en 1984. Daardoor geleerd, heb ik het uiteindelijk zó geregeld, dat we het kind in ons gezin opnamen. Qua kleur paste het precies bij de andere twee. Dát kon niet verborgen blijven in de gemeente. Maar er was al weer wat tijd verstreken. Zélf waren Harold en ik ‘op orde’. Ach: ’t viel toen verder wel mee.

    Daarna is toen ons derde gezamenlijke kind nog gekomen. Aan alle deining ga ik dus voorbij. Ik geef ook geen bijzonderheden. Hoofdaak is dít: de zaak gaf ons beiden uiteraard een diepe kerf. De Heer maakte er evenwel een ervaring van. Die verrijkte ons op de duur en maakte ons gereed voor nieuwe taken.

    Natuurlijk betekent dit niet, dat je trieste gebeurtenissen, als hierboven vermeld, zou moeten zoeken, overwegende, dat de Heer er dan wel ‘een ervaring’ van maakt. O nee; de scháde, het verdriét! Het témpoverlies!! Ervaringen met de Heer moeten maar liever uit andere omstandigheden voortkomen. Nog altijd blijft onwaar:

                “Laat ons zondigen, opdat de genade te meerder worde.” (Rom. 6:1).

    Je zult zeggen:

    -         Maar Corrie, zo iets ongelooflijk bitters moet je toch kunnen uitspreken! Het mag geen obsessie worden.

    -         Maar Corrie, je verhaal krijgt zo geen diepte, je levensgeschiedenis blijft zo plat!

    Mijn antwoord:

    -         Aan geloofsvrienden hebben Harold en ik alles uitgezegd. Daardoor week elke obsessie.

    -         Het gaat om hoofdlijnen: mijn ervaringen met Harold in 1982 maakten mij geschikt om Joke te helpen na de 1983-crisis rond Jan.

    -         Mijn ervaringen met Harold in 1993 maakten mij geschikt om Jan te helpen na de 1998 crisis rond Joke.

    De Bijbel is toch ook geen afgerond menselijk verhaal. Wie heeft er zich niet eens afgevraagd, waar Daniël (Beltsazar) toch was, toen Hananja, Misall en Azarja (Sadrach, Mesach en Abednego) in die vuuroven geworpen werden. Bij Gód gaat het om hoofdlijnen:

    -         Daniël gedroeg zich zús in een stressy situatie (de leeuwenkuil).

    -         Zijn drie vrienden zó, toen het hún beurt was.

    Zo zie ik in mijn leven ook hoofdlijnen: door allerlei ervaringen leidt de Heer mijn leven zó, dat het nuttig is voor Hém en ook voor mij.

     

    Jo dus.
    Ger kwam bij me:

    “Zeg Corrie, in het gebeuren rond Jo heb jij toch ook een rol gespeeld. Kun jij daar iets van vertellen?”

    Goed dan. Bedenk evenwel, dat het ‘rolletje’ in het ‘Jo gebeuren’ maar een zeer klein deel van mijn leven is. In het kader van al deze raamvertellingen echter kan mijn leven nu verder buiten beschouwing blijven.

     

    Het begon dan zó: op een avond in 1998 ben ik in de Bijbelstudie van ‘De Kapel’. Onder het koffiedrinken ná de studie valt het mij op, dat de oude meneer De Waal helemaal ontredderd in een hoekje zit. Ik stuif op hem af:

                “Wat is er met ú?!”

    De man is diep in de negentig, dacht ik. Altijd een blijmoedig mens, een steunpilaar in de gemeente, ondanks zijn leeftijd. Spreekt soms zelfs een profetie uit, voorafgegaan door tongentaal en ‘een beeld’. Dat eist een innerlijke spankracht, die ik bij iemand van die leeftijd geweldig vind.

    En nu… een hoopje ellende!

    Ik breng hem met de auto thuis. En hij vertelt mij een ongelooflijk verhaal. Jo… mijn eigen Jo… die ik tot voor kort nog wel sprak bij de Bedrijfsvereniging, wanneer we elkaar ergens tegen kwamen…

    Het is daar zo groot… zij werkte ’s morgens in de bibliotheek en ik ’s middags bij relatiebeheer… mijlen ver uit elkaar

    … Jo dan… is thuis weg… uit haar baan…

                Nou ja, dat wist ik al: overspannen of zo.

    … en gaat iets heel geks doen. Wát… wist hij ook niet, maar uit het weinige, dat hij kon doorgeven aan mij, maakte ik op, dat ze zwaar occult bezig was.

    Ik stel de oude man zowat gerust, zit nog even. We drinken samen koffie, bidden voor de zaak en voor elkaar…

    Want ook ík ben ontsteld. Jo, die míj tot geloof heeft gebracht en die nu zélf…. Het maakt je zo onzeker, zo van: dit kan mij dan toch óók overkomen.

    Thuis alles met Harold besproken. (Hij was bij de kinderen gebleven, we gaan om en om naar de Bijbelstudie). Hij heeft direct een plan:

                “Ik zie Jan nog wel eens…”

    (Harold zit in dezelfde branche, maar op een lager niveau: Jan is ‘senior advisor’).

                “… en dan hoor ik van hém wel meer.”

    27-09-2009, 22:01 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    09-09-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.6.8.2.2.; tweede deel

    TWEEDE DEEL

    En daarna: met nieuwe moed verder. De zegen kwam terug:

    -         Prikkelbaarheid, door migraine dichtgeknepen ogen.

    -         De schril geworden onruststem.

    -         Dat ‘niet tot daden kunnen komen’.

    -         De onevenwichtigheid, de onvrede met de andere gelovigen…

    Het trok wég…

     

    Zomaar een van die duizenden facetten van ons leven; zij het ook een belangrijk facet.

    Hoe het verder met Kim en de andere koters ging… wel: Ger heeft helemaal achteraan in zijn ‘raamvertelling’ nog wat plekjes. Misschien ook voor Kim (is dus niet doorgegaan, Kim is niet aan het woord gekomen). Maar laat dit relaas genoeg zijn om jullie te dienen in geval moeilijkheden júllie treffen.

     

    Maar nu dus mijn ‘Joke-Jan-aalmoes’ aan Ger. We waren die twee een beetje uit het oog verloren. Nu ja, met Jo bleef ik door mijn werk in contact. Allebei bínnen Amsterdam verhuisd. Zíj bleven bij de gemeente. Wij gingen naar een andere, omdat het voor ons wat ver wég werd. En de goede gemeenten zitten hier ‘als haren op een hond’. We hoorden van hun malheur met hun dochter. Wij –vrouwen- zagen elkaar elke werkdag in die duobaan van Joke en mij. Bij het dienst overdragen heb je altijd wel tijd voor een gesprekje.

    Zoals ze toen áánging over dat akkefietje tussen die Dick en haar dochter. Ik dacht weleens:

    “Mens, bij ons gingen de zeeën wel hóger. Jij hebt je nog niet zó lam hoeven te schrikken als wíj op die zaterdagavond.”

    Maar goed, elk hart kent zijn smart en in zijn vreugde kunnen derden zich niet mengen   Ik ga níet andermans verdriet bagatelliseren om dan zélf triomfantelijk te kunnen zeggen:

                “Neem míj nou!...”

    Kón trouwens ook niet, want het Kim-geval was onbekend gebleven. Onze oudsten zijn ‘zo dicht als een pot’.

    Hoe dan ook, op zekere dag blijft Joke weg, ziektewet, later WAO. Ze verhuizen in die tijd ook nog eens Jan krijgt narigheid op zijn werk. ’t Moet haar allemaal te véél zijn geworden. Ze neemt of krijgt ontslag uit haar baan. Ik schuif een vriendin van mij in haar plaats. Het contact is nu wel helemaal wég.

    Later krijg ik allerlei vreemde berichten. Ze zou een ‘wereldbaan’ hebben, nadat ze man en kinderen zomaar in de steek gelaten heeft.

    Dát is al niet te begrijpen. Een moederdier als Joke, die vertrekt, een brief achterlatende, waar de honden geen brood van lusten. Jan liet die brief ons lezen. Met hém werd het contact hersteld, korte tijd nadat het met háár verloren ging.

    Het nu komende echter is al helemáál niet te volgen. Ik hoor verhalen, dat ze met vliegtuigen van hot naar haar reist:

    -         ze heeft sessies in de Verenigde Staten

    -         ze spreekt conferenties in Hongkong toe. Dat alles vanaf 1998.

    En dan: na het overdragen van mijn duobaan zit ik in 2001 nog even in het restaurant om de hoek, waar ik ook dikwijls met Joke heb gezeten. En wie komt daar binnen!? … diezelfde Joke. Ze is zo’n opvallende verschijning, dat gesprekken aan de tafeltjes rondom stil vallen.

    Ze stevent echter op míjn tafeltje toe, zegt gewoon… of ze niet weg is geweest:

                “Ha, die Nel…! Mag ik nog eens net als vroeger aanschuiven?”

    Ik kijk wat verwezen naar haar dure japon. ‘haar gewaad’,  zou je ook kunnen zeggen. Ze heeft iets van een godin, een wereldlerares, heel bijzonder, maar toch… níet prettig. En dán begint ze te praten

     

    Nel… lieve vriendin van me, ik weet, dat het nu de tijd is om eens met je te overleggen. Tussen twee reizen door…:

    -         net terug uit Sint Petersburg

    -         morgen alweer op weg naar Ottawa

    -         even de broodnodige rust in Okura…

    was daar toch de idee, ondanks de vermoeidheid, die ik terdege voel, om jou een reddingsboei toe te werpen, nu jíj in moeilijkheden zit, zoals ik in 1998. Kínd, jij heb het ín je, zoals ík het in me bleek te hebben. Bij míj kwam het er uit, zoals het er bij jóu uit kan komen.

     

    En dan schrik ik hevig!

    -         Ze weet álles van Kim… niet omdat de oudsten gelekt zouden hebben, maar:

    “uit een superieur wéten”, heel wat anders dan die ‘gave van kennis’ waar jullie ‘leidslieden-van-kabouterformaat’ júllie mee zoet houden.

    -         Zij weet álles van Abs depressies, die wij tot dusver binnenskamers hebben kunnen houden en die we samen met de Heer weerstaan. Ze lacht dat pogen wég:

    “Lukt je nooit! Míjn weg is de weg uit al die moeiten.”

    -         Zij ként onze moeilijkheden met Kims naastjongere broer, met wie het helemaal niet goed gaat.

     

    Zij fluistert me in:

     

    Nel, doe als ík. Láát die stoethaspel van een man. Bevríjd je van de banden van dat dwarse stel kinderen van je. Durf te léven! Brisbane en Brazilië, ze wachten op de échte boodschap van bevrijding.

    Wees je man ontrouw, ook al heb je samen kinderen. Het zat in mij, het zit ook in jou (Hosea 1:2).

    En dan bedoel ik niet eens zozeer ontrouw, zoals iedereen die wel kent uit zijn omgeving. Nee: getrouwd te zijn met de wérkelijke boodschap:

    -         van liefde, die kan haten

    -         van blijdschap, die ook de triestheid kent…

    dát is ontrouw aan dat ándere evangelie. Je hebt je man een dochter gebaard. Nou, wat een lol geeft die je tot op de dag van vandaag. Ze verscheurt de harmonie in jullie huwelijk (:3).

     

    Ach mensen… nog veel méér listige woorden. En ze sluit met:

    “Je hoort nog van me. Die god-van-jou ontfermt zich niet over je in je huis-, tuin- en keukenmoeilijkheden van nu (:6). Hij ként jou niet als ‘bij hem horend’. (:7). Allemaal fake, allemaal verzinsels.”

    En toen ging ze weg

     

    Ik bleef achter, helemaal in de war, helemaal verdrietig, helemaal in onrust, bijna verleid om van míjn zekerheden over te stappen in háár zekerheden.

    Maar ik deed het beste, wat ik achteraf bekeken maar kón doen: ik vertelde, in overleg met de Heer, alles aan Ab.

    Toen ik om drie uur ’s middags thuiskwam lag hij op de bank, ziek weggegaan van zijn werk. Voor het eerst, dat er naar buiten toe iets kon blijken van zijn neerslachtigheid. Toch, juist op dít moment, nu ons geheim naar buiten toe bekend kon worden, een ogenblik, dat we altijd hadden gevreesd, vertelde ik hem alles, wat Joke had gezegd. Hij veerde op, zei:

    "Geen tijd voor depressies. Ik wil me niet slap tonen bij deze benauwdheid. Ik wíl niet, dat mijn kracht nog verder in het nauw komt.” (Spr.. 24:10).

    Wat er allemaal nog méér is gezegd die middag, in die stille kamer, de kinderen naar school of werk, ach… laat maar…

    Maar wat hebben we:

    -         gebeden, geworsteld

    -         gedankt, gesmeekt (Phill. 4:6):

    “Heer!; wij zijn toch door Onze Heer Jezus Christus uitgekozen en aangewezen om zíjn vrucht te dragen! (Joh. 15:16).

    Waarom dragen wij dan vruchten van depressies en ontwakende gevoelens van minachting enz., kwade dingen van vroeger.

    Helpt U ons Heer Jezus om geloof ín en ontvankelijkheid voor uw boodschap terug te winnen.

    Heer, we belijden U, we waren de laatste tijd wel vróóm, maar onze begrippen moeten ‘verengd’ zijn geweest. We zijn klemtonen verkeerd gaan leggen. U leidt ons uit in de ruimte (Ps. 118:5).”

     

    Jo is nooit teruggeweest. Later heb ik de goede afloop meegemaakt, maar Ger roept:

                “Al goed, al goed, laat het nu verder aan anderen over.”

    Daarom geef ik jullie terug aan de verhaallijn.

     

    Aantekening van Ger: dit verhaal voltooid op 5.7.9.9. Kijken, wanneer het volgende verhaal klaar is. Er zijn er 39. Ik heb dan een aanwijzing, hoe lang het hele verhaal wordt en kan de diverse ‘data’ daarmee in overeenstemming brengen.

    09-09-2009, 21:12 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    24-08-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.6.8.2.2., eerste deel

    6.8.2.2.

    Nel: bijna door Joke omgepraat op een zwak moment

     

    Wat vooraf ging:

     

    Ab en Nel van Baan zijn huwelijkspartners, die eigenlijk slecht bij elkaar passen.

    -         Hij is afkomstig uit een arbeidersmilieu

    -         Zij is een ‘burgermeisje’.

    Nu is die tegenstelling tegenwoordig helemaal niet ‘levend’. In de zeventiger jaren, toen zij elkaar leerden kennen, in het algemeen ook al niet meer. Maar voor hén is die tegenstelling er wél. Zo lopen die dingen soms.

    -         Híj heeft een ‘mico’ en jaloezie ten opzichte van haar.

    -         Zíj heeft de neiging op hem neer te zien.

    -         Hij heeft weinig schoolopleiding.

    -         Zij heeft VWO.

    Daardoor worden de hiervoor genoemde bedreigingen nog versterkt. En: allebei hebben ze een beetje ‘vinnige’ aard, die naar het ‘zure’ neigt. Ook wat spotzucht en hoekigheid.

    Dáár komt nog bij, dat Nel bij de komst van het eerste kind, Kim (een dochter), een mooie kantoorbaan heeft opgegeven. Het kind is een ‘huilbaby’. Dat werkt haar op de zenuwen, evenals het thuiszitten zonder maatschappelijke impulsen.

    Zíj is vol onvrede. Naar buiten toe komt dat over als: steeds zo onrustig, altijd aan haar huisinrichting veranderen en wéér veranderen. Híj krijgt iets ‘zelfkwellerigs’. De buitenwacht vertaalt dat als: vent zonder pit met toch iets grilligs en vagelijk onaangenaams.

    Binnenskamers is er véél ruzie. Naar buiten toe verbergen ze dat, ‘houden het –zogezegd- onder de pet’. Zij doen dit door zich uit allerlei sociale netwerken terug te trekken. Geleidelijk aan allerlei bestuursfuncties, zelfs lidmaatschappen opgezegd, totdat er uiteindelijk vrijwel niets aan contacten is overgebleven. Zelfs in de familiale kring een passieve rol aangenomen.

    Eenzaamheid (tweezaamheid dus eigenlijk), zonder enige uitlaatklep: een explosieve situatie, een tijdbom, waarvan de ‘Umwelt’ geen weet heeft. Op de duur zou daar de ergste narigheid van kunnen komen.

     

    Lees voor háár 2.3.8.1, voor hém 2.3.8.2. en 5.9.1.3.  Verdere gegevens van beiden: verspreid.

     

    Zij ontmoeten Jan en joke echter in 1980. Die hebben zich pás toegekeerd naar Jezus en zijn onweerstáánbaar in hun enthousiasme. Vóór die tijd kenden Ab en Nel hen als ‘niks an’-buren. Nú ervaren ze hen als ‘helpers in de nood’.

    Ab en Nel aanvaarden Jezus als Redder en Verlosser:

    -         Complexen, jaloezie, minachting;

    -         Spotzucht en hoekigheid;

    -         Zuurheid en ongedurigheid;

    -         Futloosheid en grilligheid;

    -         Geruzie en geïsoleerdheid;

    beginnen te verdwijnen.

    Daarvoor in de plaats beginnen te komen:

    -         Vreugde over voorspoed van anderen;

    -         Waardering vóór anderen;

    -         Mildheid en lankmoedigheid;

    -         Vriendelijk stralende ogen;

    -         Een sfeer van verkwikkende rust (Hebr. 4:3);

    -         Dadendrang én bezadigdheid;

    -         Harmonie en blij netwerken.

    En daarna hoor je vijftien jaar… niets. Na Kim, geboren 1979, haar broertje, geboren 1983, zijn er nog meer kinderen gekomen. Ab is blijven werken bij dat centrale verwarmingsbedrijf, bij fusies opgeklommen. Nel is in een duobaan gaan werken, samen met Joke, als bibliothecaresse in een bedrijfsverenigingbibliotheek.

    Met allerlei ups en downs wordt het 1998. En nu is het verder voor Nel.

     

    Zeg; wat is het handig, dat Ger tegenwoordig het ‘voorwerk’ doet. Dat scheelt zo’n stuk! Hoef ik verder niet zoveel uit te leggen.

    Goed dan:

    Ger was bij ons en vroeg, of we iets wilden vertellen van onze ervaringen met Joke, toen dat ‘heel erge’ gebeurde. Ab en ik besloten, dat ík dít verslag zal uitbrengen. Ab heeft datzélfde gedaan, Toen Ján die ‘uitglijer’  maakte.

    Nu ik dus:

    Jan en Joke:

    -         boeiende mensen

    -         groot ook in hun val en in hun weer ópstaan.

    Wij hebben Jans val meegemaakt. Ab heeft daarover verteld (5.9.1.3.). Maar Jókes misgreep was toch ernstiger, Jans val was ‘vleselijk’, in de heel letterlijke betekenis van dat woord ook nog eens. Jokes miskleun was ‘geestelijk’, raakte het wezen van ons mens-zijn. Het was een duidelijk “Nee” zeggen tegen God. Onbegrijpelijk, dat =toch eigenlijk vrij onbeduidende- Jo…

                Ik bedoel dit niet hatelijk hoor

    … zo’n negatieve geestkracht kon ontwikkelen. Ze zeggen wel eens:

                “Stille wateren hebben diepe gronden”,

    Maar… mens!... wat heb ik in haar afgronden gekeken!

     

    Maar nu eerst wat anders. Ger wil, dat ik het over Joke heb. Echter, al de vorige vertellers hebben hun éigen verhaal binnengesmokkeld. Ik smokkel níet, doelbewust is het bij mij: eerst ík, dan krijgt Ger het ‘Jo restje’. Want niet alleen háár leven is de moeite waard, ook Ab en ik hebben iets te delen, dat jullie kan bouwen.

     

    Luister: Ger júichte wel zo in ‘wat vooraf ging’ over:

    -         heerlijk diep sociaal gevoel;

    -         royaal ronddelen van stoffelijke en geestelijke rijkdom’

    -         nooit meer die kruidje-roer-me-niet-gezindheid;

    -         die warme blik in onze ogen, die rustgevende stem van ons;

    -         dat krachtige ‘D’rauf gehen’… altijd met verstand; nooit onzinnig drijvend als Jehu (2 K 9:20);

    -         de innerlijke vrede en het fijne inpassen in hemelse koorzang…

    Whow!... nou ja… zo’n beetje … ook wel… in beginsel: já… soms echt wel bijna ideaal.

    Maar: zal ik je eens een rauw familietafereeltje schetsen, houd je vast!

     

    Onze dochter Kim, geboren in 1979; die is dus in 1994 veertien of vijftien… vijftien dus. We krijgen al een paar maanden seintjes: wat ís er toch met dat kind! Maar ja, soms gaan die dingen onbegrijpelijk stóm:

    -         er zijn nóg vier kinderen; jonger, maar zeker niet probleemloos;

    -         ík heb het druk met die duobaan (samen met Joke) als bibliothecaresse;

    -         Ab heeft het druk, heeft promotie gemaakt tot districtchef, is er net een maand tussenuit geweest voor een cursus in de VS’

    -         Druk in de kerk: zangkoor, jeugdwerk, kring… ach, je weet wel…

    Er zijn van die tijden, dat het hoofd je omloopt, hoe zei mijn moeder dat ook al weer:

                “De zon staat op middaghoogte”.

    Geen ónwil hoor, maar we missen de aanwijzingen:

                “Er zit met Kim iets heel erg mis.”

    Het zal ieder ouderpaar wel eens overkomen, maar dat is geen verontschuldiging.

    Ach, jullie begrijpt al wel, wat er aan zit te komen…:

    Zaterdagavond, begin kerstvakantie, de jongeren al naar bed, EO programma, glaasje wijn, knabbeltje… en dan dat kleine stemmetje:

                “Pa, ma… ik ben 4 maanden zwanger.”

    Of er een bóm ontploft.

    Ik spaar jullie een heleboel verschrikt geschreeuw; loop even vlug door de nare geschiedenis:

    -         ze is zó jong, het is allemaal zo onaanvaardbaar;

    -         schoolfeestje, drinken, nog wat ‘napraten’;

    -         … met een volkomen onmógelijke jongen;

    -         … de slechtste, die ze maar had kunnen kiezen.

    Nee, dit kan niet, dit kán niet: voor háár niet, voor óns niet. En… we besluiten tot een abortus in Engeland.

                (Voor ‘late abortussen’ wisten we zo gauw geen Néderlands adres).

    Gehaast tegen de Heer zeggen:

    “God; U vindt het wel goed hè. Er ís toch geen andere uitweg uit dit afschuwelijke dilemma!”

    Alles loopt glad. Niemand komt erachter, in januari, de eerste schooldag, is Kim al weer present. Geen geklets, onze positie in de samenkomst onbedreigd. Geen deining, niemand aan het schrikken gemaakt. Maar: er komt een schaduw over ons leven en dat van onze kinderen:

    -         vriendschappen verdorren;

    -         het lijkt wel, alsof er opeens een gat in onze portemonnee zit, of ‘onze buidel is doorboord’ (Haggai 1 v 6);

    -         we kunnen niet meer zo royaal delen en ook ons ‘geestelijk mee kunnen delen’ beleeft een malaise;

    -         in zijn hogere baan functioneert Ab niet goed;

    -         alle vijf kinderen sóms ziek, áltijd lastig;

    -         en nog allerlei van die waarschuwende lampjes, méér op het dashboard van ons levens.

    En dan eindelijk: het ontdékken:

    “Heer, er ligt een vlóek over ons leven. Eens bracht Saul die na járen over het volk Israël (2 Sam. 21:2). Wij ervaren die vloek al heel snel bij ons zelf. Heer, wij weten niet hoe het toen met Kim anders had gemoeten. Maar U had het wél geweten. Toen we haastig zó over-onze-schouder riepen:

                “’t is wel goed he God.”

    toen gingen we in de fout. O God… vergééf!...”

    En toen was de schaduw nóg niet voorbij. In ons hart groeide déze zekerheid;

    “Biecht niet alleen aan God, maar biecht deze zonde ook op aan de oudsten (Jac. 5:16). Dán pas kan vergeving goed doorwerken.”

    We beléden dit kwaad aan de oudsten. O, die troostende handen op ons hoofd:

    -         onze overtreding vergéven; onze zonde bedekt (Ps. 32:1);

    -         afgelopen met dat zwijgen, dat je gewoonweg aan de reumatiek en de artrose hielp (:3);

    -         afgelopen met dat wegsmelten van de levenskracht (:4).

    O… die opluchting!

    24-08-2009, 19:24 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    03-08-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.6.8.2.1., tweede deel

    TWEEDE  DEEL

    En tóen was er dat gebeuren rond Marcel: onze positie in de kerk kalfde weer af. In háár ogen”bijna niets bereikt daar en na vijftien jaar opeens terug naar niets'. Daar bovenop: door een verhuizing naar Abcoude in een nieuwe gemeente helemaal overnieuw beginnen. En naast al die onrust ook nog de onrustige maatschappij, die mijn zekerheden dáár aantastte. In haar ogen: nóóit directeur geworden en na vijftien jaar: als bijna vijftigjarige bij een fusie op straat. En toen ontwaakte in Joke de Gomer-aard. Je kent het verhaal:

    Gomer was het brave wijfje van Hosea. Maar er zat iets verkeerds in haar wezen. Ze kreeg keurig drie kindertjes van hem, maar innerlijk baalde zij op de duur zó van dat saaie leven aan zijn zij. Ze wilde het avontuur, dingen meemaken, in grootse stijl leven. En toen iemand haar de kop gék zeurde  over een ándere manier van leven, echt iets beleven… liep ze weg van huis, van man en kinderen.


    En zo begon het: er kwam een vroegere vriendin op dagen, ene Ilona. Die pakte haar precies beet op de punten, waar ze zwak was:

    “Jarenlang heb je alles gezet op de kaart van je man en je kinderen.

    -         Jan moest het maken in kerk en maatschappij

    -         Marcel zou een sportheld worden

    -         Annemarie met d’r mooie koppie: tv-presentatrice toch op zijn minst.

    Wel, je ziet, wat ervan terechtgekomen is… Maar nú is het tijd om aan jezelf te denken. Je weet niet hálf, welke krachten er in jou sluimeren. Zet het nu eens op díe kaart!”

    En zó is het gekomen!

    Op een dag, toen ik thuiskwam, was de hele boel in rep en roer. Annemarie in tranen:

    “Toen ik uit school kwam: alles zo leeg en zo stil. En er lag een brief op tafel. O, er is vast iets aan de hand met ma!”

    De vijftienjarige was weer volkomen in de war. En tienjarige Judy en zevenjarige Nick dromden ook zwijgend en bedremmeld kijkend om mij heen. En zeventienjarige Marcel kwam ook net thuis. Met de vier kinderen om me heen, deed ik toe de enveloppe open en las:


    Ik heb het licht gezien, het licht, dat bevrijdt. Niet New Age… acht wát… nee!... Néw New Age. Eindelijk een mogelijkheid om tot de ultieme zelfverwerkelijking te komen.

    Vanmorgen dacht ik nog, dat het moeilijk zou zijn om jullie vaarwel te zeggen. Maar vanmiddag, vlak voor de auto kwam, die mij naar mijn toekomst zou rijden, was dat alles opeens weg. Jullie waren wég uit mijn brein!  En dat waaróm?! Jullie zijn er nooit werkelijk ín geweest. Jullie waren ballast. Ik kon jullie afleggen als een oude jas, die mijn vlucht naar het licht te lang had gehinderd. De cocon sprong open en… ik kon in een nieuwe zon mijn vleugels drogen en volpompen voor de grote sprong.

    Je weet dat ik Ilona laatst ontmoette. Ik heb haar daarna –en dat weten jullie niet- méér ontmoet. Ze gaf me lectuur. Ze bracht mij in contact met mensen van veel hogere gedachten dan de ‘lui van het cluppie’. Wat heb ik mijn tijd daar toch verbeuzeld! Ik denk bijvoorbeeld aan mijn ‘doop in water’. Toen zei zo’n femelaar:

    “Zoals je nu even afgesneden bent van het leven… zo zal je ook sterven voor alle wereldse opwinding… en opstaan voor geestelijke vreugden.”

    En dat, terwijl ik nu weet, dat de spannende jaren pas nú gaan komen, nu ik mijn schouders ophaal over die doop van toen. De komende jaren zullen alles gaan vergoeden, wat de kaalvreter heeft kaalgevreten (om een woord uit jullie kring maar eens omgekeerd te gebruiken). Jullie mogen van mij als gezin best teniet gaan, naar alle kanten verstrooid worden (Hosea 1:4). Ik heb geen meelij of erbarmen voor wie dan ook van jullie (:6). Ik heb jullie nooit werkelijk liefgehad (:9). Ik heb het leven lief. Mijn levensbrood, mijn levensdrank, de kleding voor mijn nú ontdekte, werkelijke bestaan, mijn nieuwe vreugd, zijn elders (2:4).

    De vreugden, die ik tegemoet reis, komen misschien uiteindelijk toch wel van de god, die ik achttien jaar gediend heb. Maar dat kan me niet schelen. Ik ga alles gebruiken, zoals ik het zelf wens. Dit is míjn leven en ik doe, wat ik wil (:7). Rijker zal dit nieuwe leven versierd zijn dan in die achttien jaar met al die schamele vreugden.

    Ik vergeet die armzalige god van jullie, nu ik ‘de ontdekking’ heb gedaan (:12). Ik verlaat die Jezus van jullie.. Niet uit gebrek aan moed, omdat ik niet verder met hem zou dúrven gaan. De idéé. Nee, ik erger me aan hem, ik wíl niet met hem verder.

                                                                                      Dag, ma.

     

    Toen ik de brief voorgelezen had, bleven de kinderen en aanvankelijk ook ikzelf sprakeloos. Maar tóen kwam er zo’n warmte in mij naar boven voor dat arme, verdoolde vrouwtje van mij. Ik voelde, wat Hosea gevoeld moet hebben, toen zijn huis leeg was van Gomer en gevuld met ontredderd rondkrioelende Jirzeël, Lo Ruchame en Lo Ammi. Ik had er dan víer, die me verbijsterd aanstaarden. Stil zei ik:

    “Mama is overspannen. Dit kán net allemaal ineens worden opgelost. Dit gaat járen duren. Maar God zál haar bij ons terugbrengen.”

    Toen week de verstarring:

    -         Marcel ging vloekend naar zijn kamer;

    -         Annemarie gillend naar de hare.

    Ik bleef alleen met zielig huilende Judy en Nick. Maar in de volkomen verwarring van dat ogenblik wist ik, dat dít mijn taak werd van Godswege: mijn eigen lieve Gomer terugbrengen. In 1983 had ik een veldslag verloren. Maar deze veldslag ging ik winnen. En ik zou de oorlog winnen!

     

     

     

    03-08-2009, 20:54 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    19-07-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.6.8.2.1., eerste deel

    6.8.2.

     

    Overwegingen:

    -

    Jan Donker; na het zakken voor een examen nú het begin van slagen

    6.8.2.1.

    -

    Nel van Baan; op een zwak moment bijna door Joke omgepraat

    6.8.2.2.

    -

    Strijd en overwinning van Corrie Sumter-Bakker

    6.8.2.3.

    -

    Fred Donker; you only live twice

    6.8.2.4.

     

    6.8.2.1.

    Jan Donker; na het zakken voor een examen nú het begin van slagen

     

    Wat voorafging: Jan Donker, samenwonend met Joke Willems, raakte in 1980 volkomen in de knoei. Overspannen, veel te druk met allerlei schijnbelangrijk werk (actievoeren voor dit en dat), loopt hij vast in zijn eigen onaffe, foute innerlijk met volkomen ontspoorde gedachten over seks, maatschappij en wereldverbetering.

    Joke is er niets beter aan toe.

    Een crisis rond gezondheidsproblemen stuurt hen in de richting van omkeer tot God. Ze worden krachtdadig bekeerd. Alles lijkt voor eens en voor altijd te veranderen. Maar in 1983 zwemt Jan in een fuik. Er ontstaat een relatie met een meisje uit de kerkelijke gemeente. Wanneer die verhouding uitmondt in een zwangerschap, ontstaat een onbeschrijfelijke rel. Op de duur luwt alles weer. Jan heeft er wel veel van geleerd. De schrik over zijn zwakheid blijft hem evenwel nog lang bij. Wel wordt hij weer sterker in het geloof, overwint innerlijke de set back.

    Hij verlangt naar ‘de grote proef’ om zijn liefde aan God daarin te tonen, dat hij ook béter kan in moeilijke situaties dan ‘brekebeen zijn’.

    Vijftien jaar lang lijkt er ‘geestelijk’ niet veel te gebeuren. Maatschappelijk gaat het allemaal wel goed. In de kerkelijke gemeente echter komt Jan maar steeds niet tot nieuw aanzien. Het gebeurde in 1983 blijft maar in de collectieve herinnering. Iedereen heeft hem wel vergeven, maar iedereen blijft met hem oppassen.

    God is genadiger dan de mensen (2 Samuel 24 v 14), want tussen God en hem zit het allang helemaal goed.

     

    De miskenning en het te lang durend wantrouwen vreten eigenlijk meer aan Joke dan aan Jan. Als zovele vrouwen wil ze eigenlijk trots zijn op haar man. Ze zou hem zo graag ‘op het schild heffen’. En in kerkelijk verband lukt dat maar niet.

     

    In 1998 komt een nieuwe, grote crisis. De natuurlijke zoon van Jan uit een al voor 1980 bestaan hebbende relatie (Dick), vergrijpt zich aan zijn halfzusje Annemarie, dochter uit het in 1981 gesloten huwelijk tussen Jan en Joke. Marcel, Annemarie iets oudere broer, zet dat aan Dick betaald. In de gemeente wordt direct al weer de link gelegd:

    “De Donkers spelen de bijbel gewoon na. Eerst David en Bathseba en dat kind, dat dan weer doodging ook. En nu weer Amnon, Thamar en Absalom.”

    Dit alles wordt teveel voor Joke. Zij raakt in een chaotische situatie. In die kwetsbare toestand krijgt zij van een vroegere vriendin gevaarlijke impulsen.

    Door alle dan ontstaande verwarring heen bloeit voor Jan de mogelijkheid op om nu eens een proef wél te doorstaan.

     

    Zó triest als het toch in 1998 begon te lopen met mijn lieve vrouw Joke. Ik denk, dat het zó zit: in 1980 begonnen wij als twee heel wilde figuren te bewegen in de richting van Jezus. Dat staat allemaal in de vorige verhalen. Ik ga dat nu niet allemaal in dit verhaal verwerken. Ger moet maar een ‘wat vooraf ging’ schrijven. Doet híj ook eens wat (is dus al gebeurd).

    In ieder geval; ik ben een man met een neiging tot hoererij in mijn aard. Ik ben daar terdege alert op: ik voer die ‘tijger in mij’ niets. Hij ligt zodoende al jaren voor Pampus. Deze ‘werking des lichaams’ dood ik voortdurend door Gods Geest (Rom. 8:13).

    Die gezindheid heeft mij echter wel een keer –in 1983- verschrikkelijk parten gespeeld en mij op geestelijk gebied járen teruggezet in mijn ontwikkeling. Ná die ellende is alles wel weer zowat in orde gekomen. De echte ‘grote sprong voorwaarts’ zat er toch niet meer in en die kwam er ook niet meer uit. Ik had hoog gemikt: op inzichten in de onzienlijke wereld, de vierde en volgende dimensies. Maar na mijn misstap konden mijn pijlen niet meer zo ver komen. Nu ja, wat voor het moment niet is, kan nog altijd komen!

    Nu zul je tegen mij zeggen, dat ik wel een beetje zeur. Mijn affaire met het meisje Vonk, het kind, dat geboren werd en korte tijd later stierf…: ’t lijkt toch als twee druppels water op de geschiedenis van David en Bathseba.

    David sloot die geschiedenis af met schuldbelijdenis en regeerde weer door. Nou dan:…!

    Ho eens even: Davids grote hoogtepunten waren toch wel voorbij:

    -         Zijn slappe gedoe jegens Amnon, toen die zijn misselijke streek met Thamar had uitgehaald…

    -         Gestuntel, dat Absalom er toe bracht het ‘recht’ in eigen hand te nemen.

    -         De reeks fouten in de aanpak van Absalom na diens moord op Amnon. Daardoor werd Absalom als het ware naar zijn opstand toe gedreven.

    -         Die volkstelling uit hoogmoed. Ook zoiets.

    Nee, de jaren ná ‘het gebeuren’ waren niet te vergelijken met de jaren voordien.

    De vaart was er aanvankelijk góed uit…

     

    Ik ben in de dertien jaar ná 1985 geleidelijk aan weer opgekrabbeld, maar toen ‘dat erge’ gebeurde tussen Dick en zijn halfzusje, weer een Amnon – Thamar geval, was er het grote gevaar om halfbakken op te treden, net als David indertijd.

    Door Gods goede zorg heb ik deze enorme crisis wel redelijk verwerkt, weet ik…

    Hoewel Joke het maar zozo vond.

    Samen met Gijs (die Dick erkend had) en ook onder vier ogen heb ik met Dick gesproken. Marcel heb ik regelmatig bezocht, toen hij zijn straf uitzat. Ik heb hem op een betere manier aangepakt dan David Absalom, dat weet ik wel zeker. Ik wist zo echt blij:

    “Ik ben een vriend van Jezus (Joh. 15:5). Hij heeft mij wijsheid gegeven en mij hier doorheen geleid.”

    Maar de grote, onverwachte moeilijkheid kwam met Joke. Ze heeft door allerlei omstandigheden heen altijd hevig tegen mij opgezien, veel van mij verwacht. Een beetje ‘eigen hoogmoed’ belegde zij als het ware in mij.

    “Die slimme man van mij behoort het ver te brengen in kerk en maatschappij.”

    Dat was een gedachte, die er op de achtergrond toch altijd was (hoezeer soms ook onspeurbaar, zoals in de tijd, dat de Ellen-geschiedenis openbaar kwam).

    Na 1983 kwam ik niet meer vooruit in de kerk. Dat sták haar. Er was een angel van verbittering (Hebr. 12:15):

    “Ze willen hem daar niet meer. Een baantje in de boekhouding, goed ver uit het zicht: dat vinden ze wel genoeg voor hem.”

    Wat mijn maatschappelijke positie betreft, oké, ik reed in een mooie leaseauto, bracht constant een goed salaris binnen, werd ‘senior advisor’, maar een doorbraak naar de ‘inner circle’ van het bedrijf zat er niet in. Van mij hóefde dat ook niet. Ik kénde het plafond van mijn mogelijkheden, had er geen behoefte aan, daardoorheen te stoten. Maar zíj had mij graag alsmaar hoger opgestuwd.

    19-07-2009, 21:30 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    28-06-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.6.8.1.4

    6.8.1.4.

    Michiel Willems: eigen verhaal eerst


    Sinterklaas bestáát: hij heet Ger Gerritse. Hij komt overal langs in ‘de groep’.

    (Toelichting redacteur): ‘de groep’ is het wat willekeurige samenstel van personen, die in enigerlei verband staan met Jan en Joke Donker-Willems).

    Hij komt dan om cadeautjes te bréngen, aardige babbeltjes om jóu te lijmen voor zíjn plannen.

    Zo kwam hij althans bij míj:

    “Michiel!! Wat heb ik jou lang niet gezien! De laatste keer, dat je in het groepsverhaal voorkwam, was je dertien. Je weet wel, dat was in het jaar dat je een eind maakte aan die beginnende ruzie tussen je ma en je zus. Vredestichter!!

    En hoe is het nu?!...”

    En na nog wat vriendelijke praat kwam de aap uit de mouw. Hij vróeg om cadeautjes:

    “Zeg… ik schrijf een verhaal over de gekke bokkensprongen van je zus Joke. Jij móet er het een en ander van weten, dat mijn verhaal meer compleet maakt. Vertél eens!”

    Goed, daar gaat ie dan. Eerst even wat uitleggen. Gers verhaal, waarin mijn nu komende relaas een bouwsteentje is, gaat over Joke Donker-Willems, die opeens zo’n rare schaats ging rijden in 1998. Ik ben haar jongste broer. Ik ben nú –in 2003- 34.

    Van mij weet je niet veel… wat zei je?

                “Dat hoeft ook niet hoor!”

    Dank u… u bent waarlijk ál te vriendelijk. Maar ik ga toch maar verder. Het meeste over mij staat in 4.8.2.4. en dat is nog maar weinig. Ik was toen –in 1982- een oprecht gelovig jochie van dertien, maar… ik had al een verleden, dat als een tijdbom in mijn innerlijk lag. Ik had al een gedwongen ervaring op seksueel gebied achter de rug met een man. Bij heel veel kinderen zijn die contacten niet van aanmerkelijk belang voor hun verdere leven, maar bij mij was alles nogal intensief geweest…

    Nee; ik geef geen bijzonderheden. Ger zegt –en ik ben het er van harte mee eens- dat we de werken van de duivel niet zo bekend behoren te maken. Ger legt Ef. 5:3 zó uit:

    “Bij Christenen onder elkaar moet allerlei door de duivel geïnspireerd gedoe zelfs geen onderwerp van gesprek zijn; zelfs niet in afkeurende zin. Kort nóemen, indien strikt nodig, maar daarmee: basta.”

    … en later kreeg ik er last mee, ging de tijdbom in fasen af zogezegd. Ik kom daar nog op.

    Jullie begrijpt het al uit wat ik zonet over die Bijbelplaats zei: ik ben een christen. Uiteindelijk heb ik Jezus’ hand weer gegrepen, nadat ik die in mijn puber- en jongvolwassen jaren een poosje had losgelaten.

     

    En nú komt er iets, waar Ger niet zo blij mee zal zijn. Hij zei:

    “Denk er om Michiel, niet uitweiden over je eigen leven, hoor, zoals dat verlopen is in die leemte van decennia. Iedereen is alléén maar geïnteresseerd in wat Jo meemaakte. Zelfs al zóu je iets vertellen over jezelf: het blijft allemaal toch ‘zo plat als een dubbeltje’. In een paar bladzijden is het onmogelijk om aan een beeld van jóu ook maar énige diepte te geven. Begín daar dus niet aan!”…

    Ja hé…!... voor wat hoort wat. Ik weet best wat van het gedoe rond Joke. Ik geef Ger, wat dat betreft zijn zin.

    Maar nú over mijzelf: eigen verhaal eerst. Als het júllie dan niet interesseert: ík wil het wel eens aan ánderen kwijt. Met zevenmijlslaarzen loop ik hierna door mijn leven heen. Ik heb mijn verdriet al van mij afgeschreven in mijn dagboek. Dat heeft mij al zó genezen. Met dit résumé kan ik vast wel iemand van dienst zijn.

     

    Na de middelbare school kwam ik in de computerij terecht. Het liep allemaal gesmeerd, hoog salaris, veel reizen, loskomen van het geloof.

    Meisje ontmoeten, dat ook een godsdienstig verleden had, maar voor de toekomst over dat soort dingen niet prakkiseerde. Toen wij elkaar wat beter leerden kennen, wilde zij zonder enig bezwaar leven alsof we getrouwd waren, maar… grote schrik…

    Wat ik al eens eerder bij contacten met meisjes had bespeurd en wat in 1988 het begin was geweest van mijn openbaar wordende –voordien latente- angsten: ik kon mijn rol als man niet vervullen. Die rottige ervaring uit mijn jeugd had een blokkade gelegd. Dat werd dus allereerst: relatieverbreking. Maar: de beer was los, de toestand werkte door, de tijdbom ontplofte in fases; steeds heviger:

    -         Op kantoor kon ik de onvermijdelijke stress niet meer aan.

    -         Ziektewet, ontslagen (ja, daar hebben ze hun kunstjes voor), WAO, WW, tenslotte zelfs bijstand.

    Ben je 23 –het was 1992- en ligt de hele boel in puin. Na een heel hevige periode, kórt gelukkig, met gecapitonneerde isolatiecellen…

                Man, praat me er niet van; het is best hevig geweest

    … ben ik, toen ik wat gekalmeerd was, bij mijn pama gaan wonen. Ik kreeg nog steeds depressies met nog veel agressie erin. Ik voelde me alleen veilig in het ouderlijk huis.

    Ze hebben samen veel vóór me gebeden en, toen ik het hebben kon en dat jeugdtrauma had uitgeschrééuwd, ook mét me gebeden. In de naam van Jezus hebben zij en anderen uit hun sam de vernielende machten gebonden en uitgedreven. Ik vond de weg terug naar God. Ik voelde me weer een rank aan de wijnstok Christus. Zijn geestkracht vloeide in mij oer. Eindelijk kon ik nu beginnen te worden, wat ik altijd had willen zijn: een kanaal van zijn liefde (Joh. 15:1, 5). Ik werd zijn volgeling en bemerkte, dat ik toegerust werd met bekwaamheden om ambassadeur van zijn liefde te zijn. De oude motivatie:

                “Jezus is opgestaan. Hij leeft eeuwig”,

    die ik als jong jochie al een beetje kende, kreeg nieuwe glans voor mij. Ik begon in te zien, dat ik steeds meer en steeds volmaakter op zou staan tot een nieuw leven. Ja, ik zág zelfs in, dat de verschrikkingen va de blokkade uiteindelijk hadden meegewerkt ten goede (Rom. 8:28).

     

    Denk nu niet, dat het allemaal zo vlug ging. In 1988 was de verborgen ellende tot een begin van uitbarsting gekomen, vanaf 1992 was daar het steeds diepere dal… in 1995 –na zeven jaar- (ik was toen 26), was ik er dóór. Toen kon ik omhoog kijken en zeggen:

                “Dank U Heer (Dan. 4:34). Het was nodig, dat U deze lange weg met mij ging.”

     

    En daarna was er snel herstel. Ik leerde in de samenkomst een meisje kennen, trouwde haar. We kregen een kind, mijn baan in de computerwereld keerde terug, mijn relaties uit die tijd zochten mij weer op…

    Je zou haast aan Nebukadnezar gaan denken (:36), al hoeven het voor hem geen zeven jáár te zijn geweest.

    Ach nee… er zijn toch teveel punten van verschil.

     

    En toen –in 2003- begon ik te beseffen, dat ik een taak had voor Joke, mijn zus.

    Moet je toch je voorstellen: nauwelijks hadden mijn ouders de last van mij gedragen of ze konden aan Joke beginnen. Nu ja, vijf jaar hadden ze rust… of ook eigenlijk weer níet, want toen waren er bij ons weer andere toestanden. Terecht zeggen pama wel eens:

                “Kinderen heb je voor je hele leven.|

    Je weet het al globaal, denk ik: in 1998 verliet Jo man en kinderen, trok in een commune, ging’ van alles’ doen: ‘met bomen en dolfijne praten’ was nog wel het minste.

    In die kringen werd Joke een soort goeroe.

    -         Waar ze het allemaal vandáán haalde…

    -         Hoe ze het toch allemaal bij elkaar harkte…!

    Onbegrijpelijk…

    Die Jo van ons, eigenlijk zo heel gewoon, een heel enkele maal nog wel eens wat ‘ordi’, zelfs ná haar bekering

    … maar ze kreeg enige tijd een zekere mate van gezag in bepaalde milieus.

    Ze leefde in die tijd van vrijwillige gaven, maar haar ‘tijdelijke volgelingen’ waren behoorlijk royaal voor haar.

    Pama, die haar in die tijd opzochten, vertelden later, dat Jo zich volhing met gouden kettingen enz. … niet te mín… (Hosea 2:12). Toen de oudjes zeiden:

    “Je bent toch op het ogenblik helemaal en helemaal ‘Gomer’. Die liet Hosea in de steek voor een avontuurlijk leven (:4).

    En jíj… wat doe jíj!? Jan en de kinderen zitten alleen thuis. En jij hangt in allerlei conferenties –of hoe dat daar heet- de ‘wijze vrouw’ uit.

    Ze wilde echter niet luisteren, snauwde pama weg.

    Wel, een jaartje of wat later -2003 dus- ben ik eens poolshoogte gaan nemen. Dat klinkt nu wat kil, maar liefde en bezorgdheid waren mijn drijfveren.

    Ik had gehoord, dat ze niet zoveel meer in de openbaarheid werd gezien. Door allerlei intriges in die kringen was ze op de achtergrond geraakt. Nou, de glorie was wel weg, toen ik haar eindelijk gevonden had. Ze was in zak en as, zat maar wat te zitten. Gomer kwam in een woestijn en in een dor land (:2). Daar leek het bij Jo ook wel op. Ze zei:

    “Ik kan geen kant meer op. Overal doornstruiken en muren (:5). Ik ben compleet de weg kwijt. Ilona, die mij van alles beloofde, laat ook niets meer van zich horen. Ach, dat kan ook niet, want klets ik toch: ze is immers dood! Ik wou me eigenlijk het liefste met Jan verzoenen (:6).”

    Wel, op dat moment zat er verder niets voor me in. Ik heb Jan ingelicht. Maar die kwam pas een jaar later in actie.

    Nú is alles oké. Anderen vertellen wel weer verder, maar over mij kan Ger tevreden zijn. Want dat stuk over mijzelf was toch best leerzaam…

    Vind ik hoor… vind ik…

     

    28-06-2009, 21:48 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    15-06-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.6.8.1.3., tweede deel

    (Tweede deel)

    Nou ja, toen heb ik iets anders geprobeerd; ik ben op de alternatieve, esoterische toer gegaan. Bij ons in de stad heb je zo’n soort plek, waar allerlei lui samendrommen, die genezende stenen, klankschalen en piramides kopen of verkopen. Nu ja, je kent dat wel:

    -         boeken en kruiden

    -         ginsengwortel

    -         ingestraalde watertjes

    -         armbanden, kettingen en ringen met uitstraling.

    En wie trof ik daar aan!? Je raadt het in geen honderd jaar!: Jóke, die Helma van mij had afgetroggeld. Wat ze daar nu eigenlijk dééd, werd me niet duidelijk. Maar ze had een bandje in d’r haar en liep heel plechtig te oreren temidden van een groep bewonderaars of zo. Ze zei allerlei dingen, die ze vroeger ook zei, maar nét iets anders:

    “Wees geen boot, die door de wind heen en weer geschud wordt. Zoek je kracht in jezelf. Steek je innerlijke lamp aan. Dan voel je je zo veilig en beschermd. Haal het positivisme in jezelf naar boven. Zoek je eigenlijke levensvulling in de oerkrachten uit je vorige levens…”

    Ik stond erbij en ik keek er naar. Ik was totaal ‘flabbercasted’, zoals de Engelsen dat zo mooi zeggen.

    Maar toen ze met haar ‘hofhouding’ verder drentelde, werd ik me toch kwáád!

    Dit was dezelfde griet, die míjn Helma van mij had afgepakt…

    mijn Helma, mijn eerste, mijn grote, eigenlijk mijn enige liefde

    ... met haar gesmoes:

    “Heus Helma…

    o       bij Jezus lijkt het maar niet overvloedig en veelbelovend; het ís bij Hem alles smakelijk, vol genieting en leven.

    o       Bij Hém wijkt de ónvreugd, de vreugdeloosheid voor… enkel vreugd!”

    En moest je ze nú horen:

                (want ik bleef, al meedrentelend, nog een tijdlang binnen gehoorsafstand):

    “Vind in jezelf de sámengebalde kracht van alle tijdperken om nú –in het aanbrekende getij van Aquarius- vrij te komen van alle benauwd denken. Kom uit de modder naar dáár, waar de zon juicht over groene, bloembespikkelde velden.”

    Wel, toen kon die wel weer even. Haast stikkend van ergernis, hield ik de pas in en gaf me over aan woedende gedachten. Onderwijl liep zíj temend en zalvend verder:

                “Kén de negen beginselen; dring door tot het tiende geheim.”

    Zóu je ze niet…!

     

    En net, toen ik me goed had ‘opgeladen’, daar hád ik ze, de dweepster tóen, de zwendelaarster nú: ze kwam terug, liep alleen, speelde met autosleutels. Zeker op weg naar –waarschijnlijk- een kanjer van een wagen. Want haar reïncarnatiesmoesjes van tegenwoordig zullen zeker beter lonen dan haar Jezussmoesjes van vroeger.

     

    Ik barstte los:

    “Hé Jo… ik ben Jeroen Westhoven. Je weet wel hè: de relatie van Helma Hijgen, zo’n twintig jaar geleden. Wéét je nog, hoe je Helma gek maakte met je gepraat over ‘heuvels en beken, bomen en vogels’, zo schitterend mooi ‘in het land van Jezus’. En jij maar ‘hopsen en dansen’, vrijgekomen door zijn hand uit de put van satan. Prachtige nieuwe kleren aan; je denken vernieuwd…

     

    Je belazerde Helma; je belazert deze tobbers. En wie blijven er berooid achter!: de Jeroens!

     

    Nóg zo iets: jij met je lintje in je haar. Je geeft de mensen daardoor de indruk ánders, hóger te zijn. Allemaal voor-de-gek-houderij. Je bent gewoon Joke Willems hoor. Tóen een bedriegster, nú een bedriegster.”

    Ze schrok, stond als versteend, liet mij m’n hele verhaal afmaken. Ze zocht kennelijk naar woorden, maar vond ze niet. Toen ik klaar was…. Tóen pas was daar haar stem, hard, koud en onbeschaafd:

                “Vent, rot op. Ik kén je niet. Nee, ik wíl je niet kennen.”

    En nog meer naars liet ze volgen.

    En wég was ze.

    Van zoiets word je toch helemaal gek!

    Later was daar Ger, die mij vroeg, mijn herinnering aan die rare ontmoeting op te schrijven.

    Wel, dat heb ik gedaan. Zoek het maar uit. Helma is weg… en Wilfred en Karin en ‘Jewil’ zijn weg…

                Want ik zou nog over de zaak vertellen, maar dat hóeft niet ook: allemaal voorbij.

    En mijn vrouw en kinderen zijn weg en…

    Ach, wat kan het mij schelen. Wat kunnen jullie mij allemaal schelen!

     

    O God…! De verwarring is nu wel compleet1

    … In de naam van Jezus –als dat er per se bij moet- dóe iets…

    Ja ja, al goed, al goed:

    -         U bént geen verzekeringspolis

    -         Ik bén niet verzekerd

    … maar doe iets, ik word anders gek!

    15-06-2009, 20:34 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    31-05-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.6.8.1.3., eerste deel

    Eerste deel
    ( lees toch de oude afleveringen in Jan en Joke , eerste deel, (zoekwoord: Gerritse)
    6.8.1.3.

    Jeroen Westhoven: ach, wat kan het mij schelen.

     

    Jeroen Westhoven… wie is dát nu weer? Wel, in eerdere Jan-Joke verhalen (2.6.4.6. – 4.8.7.2.) was ik een bijfiguur. Ik had nooit gedacht, dat Ger –die mij er toen even bij sleurde, in 1982 voor het laatst- in 2000 nog eens langs zou komen:

    “Zeg hé Jeroen! Jij weet toch ook iets van dat verloederingsproces van Joke. Vertel daar eens wat van!”

    Die Ger; ik herkende hem niet eens direct, achttien jaar ouder geworden. Niet veel veranderd overigens.

    Wat míj betreft: dat zou ik zo niet durven zeggen: 52 jaar en de laatste jaren waren zwáár.  Toen ik het verhaal zo maar even –naar ik dacht- binnenstapte, was ik 32. Ik was toen nog met Helma.

    Even opfrissen lui:

    In 1982, toen ik úit het verhaal stapte –naar ik dacht- had ik samen met Wilfred van Oosten de BV. Jewil (Jeroen – Wilfred), character toys: speelgoed, enz. verbandhoudende met een ‘naam’.

    -         Tóen waren dat allerlei zaken, waarin bijvoorbeeld een motief van ‘de smurfen’ was verwerkt.

    -         Later: ook die ‘smurfen’ nog, maar als nieuwkomers, om maar eens wat te noemen: de Teletubbies.

    Straks vertel ik daarover wel verder. Maar nu eerst even over Helma Huijgen. Ik woonde al sinds mijn dertigste met haar samen. Leuke meid, al had ze soms iets neerslachtigs. Ze had dat echter zó goed onder controle, dat het als regel niet storend werd. Ik keek maar de andere kant uit, wanneer het een enkele keer ietsjes hinderlijk was, doordat ze mauwerig of scherp werd. Dan had ze ‘een érge bui’. Maar ach, er viel best mee te leven.

    Ze was ooit lerares geweest, maar was er uit gestapt, toen de zenuwen te hevig begonnen op te spelen. Ze had de bevoegdheid nog wel, kon zó weer intreden. Maar in feite waren we gewoon getrouwd. Jewil bracht genoeg op. Waarom zóu ze. WAO had ze nooit aangevraagd. Maar dat deed er voor mij niet toe.

    En toen begonnen we over huis te komen bij Jan en Joke Donker. Ik kende Jan al uit mijn ‘wilde jaren’, vóór mijn 29ste. Samen in allerlei actiecomités (‘Aktiekollektieven’ heette dat toen). Joke kende ik ook wel, zat in hetzelfde circuit ‘als Jan en ik en een grote, vaag samenhangende groep.

    Nog vóór mijn dertigste ging ik in zaken. Jan en Joke werden ‘gristelijk’, toen hij zo dertig was. Zo ging dat in die losvaste wilde groep, waartoe we allemaal behoorden. Zo rond je dertigste ‘ging je iets anders doen’.

    Nou, dat ‘over huis komen’ heeft de vriendschap tussen Helma en mij na vier jaar mooi de nek omgedraaid. Want Joke (ook ‘gristelijk’ geworden), begon Helma zó te beïnvloeden, dat het in 1982 echt te bar werd. Helma raakte haar trieste buien kwijt, maar ze zei nú van die opgewonden dingen…

    Ik trek nu maar wat samen. Ze zei het niet allemaal in één volzin. Dat zou helemaal niet te pruimen zijn geweest

    … zo in deze geest:

    “Jezus leek ooit te zijn overwonnen door de dood. Maar God wekte Hem op. Zó verslóeg Jezus de dood. Zegevierend stond Hij op. Hij leeft voor eeuwig!”

    Dat soort praat hè.

    Nou, op een gegeven moment sprong ik uit mijn vél:

    “Dat opgefokte ‘laat ons juichen!’ gepraat van Joke heeft jou helemaal gehersenspoeld. Helemaal ‘her misstress voice’. En je weet zélf niet, hoe onécht, hoe achterhááld het allemaal is.”

    Maar ze was niet te stuiten! Ik trek weer wat van die kreten van haar samen:

    “Jezus is de Eerste van een grote groep overwinnaars. Hij opent een nieuwe weg. Overal moet dit bekend gemaakt worden. Iedereen moet het weten!”

    Toen heb ik het gauw voor bekeken gehouden .Ik zei nog een keer:

    “Als we uit elkaar gaan, wat moet je dán? De bijstand in !?”

    Maar zij pareerde:

    “De Heer heeft mij genezen. Ik ben ook een kind van God (Joh. 1:12). En : ik kan weer terug in het onderwijs, kan zó op een Christelijke Lagere School in Hoogeveen beginnen.”

    Daarna was het snel gebeurd. Ze vertrok met wat lijfgoed en overige persoonlijke bezittingen, naar een kosthuis in Hoogeveen. Ik bleef alleen achter in dat volledig door míj ingerichte huis. Ze maakte nergens aanspraak op, had juridisch overigens ook geen poot om op te staan. Er was immers geen samenlevingscontract of zo. Maar het was wel even heel eenzaam. En het had zo mooi kunnen zijn!

    -         Karin van Wilfred voor de inkoop.

    -         Helma voor de administratie.

    Nu bléven boekhouding en belastingaangiften een puinhoop.

    En thuis: dat heel stille, ook eigenlijk een puinhoop. Wanneer ik bij Wilfred en Karin thuis kwam en die kinderen van hen bezig zag, krampte mijn hart soms van jaloezie.

    En dan te bedenken dat ik best een geloof had willen hébben. Maar niet dat restloze van Joke en in haar voetspoor later Helma. Meer als een ‘verzekeringspolis’, die je uit de kast haalt, wanneer je eens erg knijp zit met een rijksaccountantsonderzoek of zo. Maar toen ik dat eens aan ‘de dames’ en aan Jan voorlegde, zeiden ze, dat het zo niet werkte.

    Nee dus: nou, toen was mijn interesse gauw weg. Nu ja, een vrijgezel met een goede broodwinning…

                want onze ‘character’ zaak bleef het goed doen

    … hoeft niet lang zónder te zitten. Ik ging wat meer op pad in het gezelligheidscircuit en vond iets heel goeds: jong en mooi en… administratief onderlegd. Goed voor de zaak, goed voor mij.

    Nu ga ik niet de hele geschiedenis van dat huwelijk vertellen. Interesseert jullie niet. En ik wil het achterste van mijn tong niet laten zien. We trouwden ordentelijk, er kwamen kinderen en na twaalf jaar werd het een scheiding, doeternietoe waarom. Ik heb in die moeilijke tijd vaak tot God geroepen, maar Hij antwoordde niet (1 Sam. 28:6).

     

    31-05-2009, 19:14 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    18-05-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.6.8.1.2; tweede deel

    Tweede deel

    En toen… in 1998 kwamen deze fíjne mensen toch in een toestand terecht! Je weet het al wel uit Jo’s verhaal. Die zoon van hen, die zijn ‘halfbroer’…

    Ieder kent die situatie, ook al, omdat Janjo er vrijelijk, in het kader van hun bekeringsverhaal, over vertellen

    … bijna naar de andere wereld hielp. Heel aardige jongen, maar een dekselse driftkop. Hij heeft ná dat geval vrij lang in jeugddetentie gezeten. Zijn zus: zo’n raar, onzeker schepseltje na die verkrachting. Geen schaduw meer van het lieve argeloosje van voordien.

    En dan nog meer trammelant: Jan werkloos, Joke overspannen.

    Ik kwam ze in die tijd niet meer zo regelmatig tegen. Ze waren naar Abcoude verhuisd. Ook zo iets, duur huis, beer van een hypotheek. Voor het eigen geld moesten ze hun aandelen aanspreken, net in het diepste van een baisse. Ze hadden gedacht, nog iets over te houden voor de inrichting, maar die reserve was dus ook schoon op. Dat gedoe met die huisfinanciering vernam ik broksgewijs van hen of via via.

     

    En ín die malaise-bij-hen kwam Jo ‘de oude man nog eens opvrolijken’. Nou zeg, dat was me het opbeuren wel! Ik zeg het ook wat ironisch, want ze wilde me heel niet verheugen… nee, ze wilde mij met haar paniek besmetten.

    Goed; het ging dan zo: allereerst dít: je moet rekenen: ik was 94, een man, die elke dag kon worden ‘opgeroepen’. Lang kon het niet meer met me duren (dacht ik toen).

    Wat gebeurde?!

    -         Zoals Jan me in 1985 in een down had gejaagd

    -         Zo gaf zíj mij een schok in 1998.

    En die schok, die zij me gaf, heeft drie jaar nagedreund, tot 2001. Nu, in 2002, vier jaar later, 98 jaar zijnde, sta ik er achter. De Heer heeft me wéér doorgeleid. Ik was bij de hele zaak ook niet direct betrokken, kreeg die aangeleverd als een ‘sterke echo’. Merkwaardig, dat zo’n familie je positief en negatief begeleidt tot in je hoge ouderdom en dat de Heer in ‘de balans’ dan toch uiteindelijk voor een positief saldo zorgt.

     

    De nieuwe schok begon dan zó: op een woensdag in 98 ben ik in de sam, in de wekelijkse Bijbelstudie. Ik ga al járen naar de samenkomst van Jan en Jo. In mijn traditionele kerk vond ik het zes jaar na onze eerste ontmoeting al niet meer. In Nieuw Zeeland bleek, dat Ferdy en Carolien ook van hun richting waren. Toen hún voorganger ook van die ‘Jan en Joke’ dingen zei, ging ik óm, ondanks mijn leeftijd. In mijn kerk-tot-dan-toe kwamen ook dominees, die openlijk zeiden:

    “Het kan er bij mij niet ín, dat mijn ‘zonden’ nú gedragen zouden kunnen zijn door iemand, die 2000 jaar geleden stierf.

    … Het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt… (Joh. 1:29): onbegrijpelijke geheimtaal.”

    Ik dacht tóen al:

    “Wég uit dit Babylon. Ga úit van haar Wout… je draagt de schatten van God (Jes. 52:11).”

    En Jan legde toen nog zo mooi uit:

    “De oneindige God, voor Wie er geen verleden of toekomst is, alleen een eeuwig ‘nu’, ziet alle zonden van 2500 vóór Christus en van –zeg- 2500 ná Christus als één geheel. En dat ‘geheel’ heeft Hij samengebald tot die ene beker, die Jezus leerdronk.”

    Dus… zó is het gekomen, dat ik vanaf 1988 in ‘De Kapel’ zit.

    Wel, op die dag zit ik te genieten van de overdenking. Onderwerp is:

                “Ik ben het licht van de wereld (Matth. 5:14).”

    De inleider van die avond legt dat zó uit:

    “Jezus is het licht van de wereld. Maar naarmate wij met Hem samengroeien, worden wíj een licht van de wereld. Zíjn glorie wordt ónze glorie. Licht zijn is een heerlijke mogelijkheid, maar ook een blijde plicht.

    Zien jullie de donkerte in de blik van Bin Laden (dat was toen een terrorist). Zien jullie de smoezeligheid van alle gedoe in Amerika over de hartstochtaffaire Clinton-Lewinsky (dat was destijds een schandaal)…

    Wat de wereld nodig heeft, is niet haat, onvrede en vijandschap, maar blijdschap, vrede en vriendschap.

    En die kúnnen jullie brengen en die mógen jullie brengen en die gáán jullie brengen!”

    En ik zát daar en opeens wist ik:

    “Al eerder had ik met mijzelf afgesproken± ik ga in de Bijbelstudie ´naar voren´ voor genezing. M´n ´onderdanen´ zijn zo trillerig) Pred. 12:3’. In de Bijbelstudie is de kern van de gemeente samen. Daar wordt Jezus’ glorie verkondigd. Daar wil God heil geven (Ex. 20:24). Ja! … ik ga voor genezing naar de healing line.”

    Want… op mijn leeftijd:

    -         de tanden en kiezen meest vervangen door ‘kunst’ (Pred. 12:3)

    -         volop winter in het lichamelijk leven (:2)

    -         onzekere greep van de handen (:3), zwakkere ogen

    -         ijler wordende stem, dovigheid (: 4)…

    ik weet er allemaal van; alleen, ik, oude witkop, durf nog veel aan, die tweede reis naar Nieuw Zeeland bijvoorbeeld; en de eetlust is nog goed. Maar die slepende tred (:5), daar wilde ik af; die benen, die weigerachtige benen, dat was mijn nood…

    En toen ik daar stónd… de wármte, die geestelijke warmte, van de broeder en zuster, die met mij baden. Vriendelijk stralende ogen, die je hart verkwikten (Spr. 15:30). Die hánden, die als het ware zegenden, toen ze die op mijn schouders legden en mij omarmden. Woorden, zó genezend.

    Blij en gesterkt, met niet meer die knikkende knieën ga ik naar mijn plaats. Dáár zie ik in een flits: Jo.

    Jan en Joke kwamen na hun verhuizing weinig meer. Ze hadden hun stek in Abcoude gevonden, had ik menen te begrijpen.

    En nu:… alleen Jo! Niet in de zondagsam, maar door de weeks. Zondag zou wat logischer zijn geweest, dan had ze iedereen ontmoet. Wat leuk overigens, dat ze er was. Beetje vreemd dus eigenlijk ook.

    Bij de koffie sprak ik haar aan:

                “Jo…! Wat fijn… War is Jan? … hoe gaat het toch!...”

    (want ik wilde het met haar hebben over hun rampen).

    Maar haar antwoord gaf mij zo’n schok:

    “Het is mij met Marcel en Annemarie en die losse baan van Jan allemaal teveel geworden. Ik was hier om afscheid te nemen. Ik káp met al deze dingen. God wil me bíj zich zien…?!

                Hij kríjgt me niet te zien.

    Hij wil mijn toestand met mij doornemen…?!

                Ik wíl daaraan niet meewerken.

    Hij wil, dat ik bij Hem kom…?!

                Ik kóm niet.

    Hij wil mij een boodschap sturen…?!

    Ik lúister niet naar die zogenaamde liefdesboodschappen van Hem. Ik héb geen boodschap daaraan. Ik ontken, dat hij nog een boodschap voor mij zou hebben.”

    Ik stond aan de grond genageld. Daarna begonnen mijn benen erger te beven dan ooit tevoren. Ik moest gaan zitten van de schrik. Ik probeerde nog:

                “Jo… wat zég je nou toch!?”

    Maar zij maakte het gesprek kort af:

                “Ik had wat meer mensen willen groeten, maar ik zie er van af. Ik gá!”

    En weg was ze. Haar koffiebekertje stond nog onaangeroerd op ons tafeltje.

    En toen was daar Corrie, een aardig, nog vrij jong iemand. Achternaam ken ik niet. Ik ken velen van hier alleen bij de voornaam. Ze luisterde naar mijn ontstelde verhaal, hielp mij overeind, gaf mij een arm, bracht mij in haar auto naar huis (heen had ik gelopen –het is tegenwoordig vlakbij- maar terug ging absoluut niet meer). Thuis stelde ze mij nog even gerust.

    Alleen gebleven, dacht ik nog wél:

    “Eerst Jan, die Suzan en mij in een crisis bracht, na ons eerst geholpen te hebben. En nu Jo: zóveel lieve herinneringen, zó door haar voortgeholpen… en nu dít…; Heer ik ben zo geschrokken. Toen ik Jo leerde kennen, kon ze zo onbeschaafd-kijverig zijn. En nu… na al die jaren: deze uitval, onbeschaafder dan ooit. Of er meer boze krachten in haar zijn teruggekeerd dan er ooit wáren (Matt. 12:45).”

    Maar later bad ik:

    “Heer, U hielp Jan door… U gaat háár doorhelpen.”

    Ze beleeft geweldige, maar in wezen verkeerde dingen, voor zover ik het kan volgen. Anderen vertellen daar wel van. Ik zal haar niet lang meer meemaken. Maar wanneer míjn gebed wegvalt, is daar toch altijd Jezus voor die twee. Hij is altijd dezelfde trouwe hulp (Hebr. 13:8). En God is er voor hén. In zijn liefde is geen verandering (Jac. 1:71).

    18-05-2009, 18:50 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    02-05-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.6.8.1.2., eerste deel.

    6.8.1.2.

    Wout de Waal: Hoe ik er plompverloren in gemoeid werd

     

    Om te beginnen dezelfde riedel als Joke. Ja: zelfs nog pittiger:

    -         Zij:

    “Van 1985 tot 1998 niets van me laten horen.”

    -         Ik:

    “Van 1982 tot 1998… idem.”

    Ger kwam bij me:

                “Kunt u over de ‘Jo-crisis’ een stukje schrijven?”

    Nu ja, dat moet dan maar…

    Toch eerst even de herinnering verlevendigen.

    Ik ben een vroegere buurman van de Donkers.

    Twintig jaar lang hebben ze ‘naast’ ons gewoond. Nu ja… zo’n beetje: wij op 7a (beneden); zij op 9b (boven). Maar láát dat nu maar.

    Toen ik in het verhaal binnenkwam, was ik 76, mijn vrouw Suzan 75. Wij hadden al dertig jaar een probleem in ons leven: in 1950 waren wij gebrouilleerd geraakt met onze enige zoon Ferdy en onze schoondochter Carolien. Och, je weet, hoe stóm die dingen kunnen gaan. Jíj bent 46, je zoon is 23… Je bent in de volle kracht van je leven. Je denkt, dat je alles kunt doen. Je boefbaft hem áf…

                Nu ja, hij hád ongelijk

    … maar híj zegt:

    “Bekijk ’t maar pa. Carolien en ik gaan naar Nieuw Zeeland.”

    En… wég zijn ze! Geen taal en teken verder. En dat vreet dan dertig jaar door. Stel je een zwaar stuk beton voor –zo’n Duitse bunker bijvoorbeeld- dat op drassige grond staat. Dat gaat zákken, dat wordt een poel, met dat zware gewicht steeds dieper wegzinkend, het diepste van je wezen altijd maar meer vernielend.

    Eindeloos elkaar overtuigen, dat je indertijd gelijk had. Maar op de duur is de wederzijdse argumentatie al overbekend op het momént dat er weer eens een gedachtewisseling begint. Dat maakt kotsmisselijk.

    En tóen kwamen Jan en Joke binnen onze gezichtskring. Eerst gewoon als wilde, ruwe, onaangename buren, die een opstandige sfeer uitdroegen, vooral Jan. Maar in 1980 veranderde dat.

    Jan en Joke begonnen Jezus te volgen en veranderden snel in beschaafde lieden, die vrijmoedig getuigenden van de schat, die ze gevonden hadden. Dat deden ze ook tegen óns.

    Zélf degelijke kerkmensen zijnde, werden wij opmerkzaam op dat sprankelend, blijde geloof van hen. En voornamelijk trof dít ons:

    -         Zíj hadden een beslissing genomen: breken met oude, ingesleten revolutionaire gewoonten.

    -         Wij zouden ook een beslissing moeten nemen: eindelijk eens de hand ter verzoening moeten reiken aan Ferdy en Carolien.

    En: wij schréven die brief uiteindelijk.

    We maakten daarbij nog een stomme fout. Zó gefixeerd op ‘Nieuw Zeeland’, dat we schreven: Australië. En in Australië zijn divers plaatsnamen die veel lijken óp of zelfs gelijk zijn áán de Nieuw-Zeelandse plaatsnaam, die wij wél goed hadden vermeld.

    De brief, geschreven in 1983, is na ontzaglijke omzwervingen in 1984 toch nog bij Ferdy en Carolien aangekomen. Daarna kwam al gauw heel lief antwoord, dat ze ons graag zouden ontmoeten.

    Wij hebben van dat aanbod niet direct gebruik gemaakt. Want in 1983 gebeurde er iets onnóemelijks vervelends. Jan Donker kwam in moeilijkheden door zijn eigen stomme schuld. Overspel; een oude truc van satan. Maar allemaal wel heel pijnlijk. De dochter van de voorganger van zijn eigen samenkomst raakte van hem in verwachting. Ze beviel van een dochter, die na een paar maanden overleed (wiegendood). Ik ga nu niet in op de algemene deining. Ik bepaal me tot de opschudding bij Suzan en mij.

    Jan:

    -         Had ons geloof nieuw elan gegeven.

    -         Had de stoot gegeven tot de brief aan onze kinderen.

    -         Had ons zodoende verlost van een levensgevaarlijke obsessie.

    … en nu dít!

    Dan ga je denken:

    “Bij hem kennelijk een strovuurtje. Dan zal ónze opwekking óók wel gauw voorbij zijn.”

    Maar hij herstelde zich. Het wás geen strovuur. Hij werd meer bezónken, kreeg blíjvend minder praatjes, vond zijn geloof terug, werd na die val en dat opstaan toch een betere christen.

    En in 1986 -82 en 81 jaar oud- hadden we, ná die schok, nochtans moed om naar Nieuw Zeeland toe te gaan.

    Heel gek, wat ik nu ga vertellen, maar ’t viel niet eens zo mee in het begin. Na de eerste, warme begroeting, kwam de controverse van 36 jaar geleden weer levensgroot te voorschijn, te beginnen bij de dames. En Ferdy en ik konden het niet tegenhouden, werden er in meegesleept, namen op de duur zelfs het voortouw. Een toestand! … de jongelui hebben er zelfs nog hun voorganger bijgehaald. Die bad met ons vieren, stelde ons gerust:

    “Echt, dit komt méér voor. Ouders die hun kinderen na decennia bezoeken. Maar de duivel reist mee. Altijd onveranderlijk slecht. Hij blaast oude tegenstellingen aan en verziekt het bezoek. Maar dat zal nú niet gebeuren!...

                ‘Satan, in de naam van Jezus: wég met je streken en je sfeerbederf!’.”

    Ik geef het allemaal maar wat globaal aan.

    Maar hoe dan ook: daarna kon het bezoek niet meer stuk: genieten van kinderen, kleinkinderen, achterkleinkinderen; tochten, zó mooi. Ik heb er een dagboek van bijgehouden, mag je van me lezen.

    Een half jaar zijn we daar gebleven: de gelukkigste tijd van ons leven.

    Even nog dít: Suzan vroeg nog eens aan Carolien:

    “Kind….waarom heb jullie ons nooit geschreven. Waarom moesten wij het voortouw nemen”.

    Maar Carolien antwoordde:

    “Hebt u zich nooit afgevraagd waarom Jozef nooit eens aan zijn oude vader bericht zond, dat het hem na aanvankelijke tegenspoed pico bello ging in Egypte. Jozef zal daarvan –misschien tegen zijn wil- door de Heilige Geest weerhouden zijn, al de zeven jaar van overvloed en ook de eerste twee jaar van de honger (Gen. 45:6). Want God wist, dat eerst Jozefs broers tot inzicht en erkenning moesten komen (42:21, 22). Dan pas was de tijd rijp!

    Nu is ónze situatie maar váág met die van Jozef vergelijkbaar. Maar hoe dan ook:

    Wij hebben vaak willen schrijven. Telkens was het of onze hand werd tegengehouden. Nú begrijpen wij waaróm! Uw tijd moest rijpen!”

    Meesterlijk hè… zo echt: ‘een zacht antwoord keert de grimmigheid af’. En dat, terwijl die speldenprik van Suzan eigenlijk wel het gevaar in zich droeg van ‘een smartend woord, dat de toorn kan doen oprijzen’. (Spr. 5:1).

     

    Vier jaar later –in 1990- overleed Suzan, toch nog 85 geworden. Tot het laatst toe levenskwaliteit. Blij en vredig naar haar Heer gegaan. Als 86 jarige bleef ik over. Dacht:

                “ik heb het nu wel gehad.”

    Maar nee hoor: zó gezond… zo blij met Jezus.

    Toen Carolien schreef:

                “Durft u het aan, nóg eens te komen?”

    voelde ik mij zó sterk, alsof ik met arendsvleugelen op zou kunnen stijgen, alsof ik zou kunnen ‘lopen zonder moe te worden’(Jes. 40:31) en ik schreef terug, na de dokter geraadpleegd te hebben: “Ik kom.”

    Dat was in 1993. Ik heb dáár mijn 90ste verjaardag gevierd, kwam pas vér in ’94 thuis.

    Al de tijd daarvóór en daarná had ik telkens contact met Jan en Joke. Prima ondersteunende gelovigen. Die steun kon ik ook wel gebruiken. Ik kom uit een oersterk geslacht. Maar de last van de jaren begon toch te drukken. Prostaat zus, staaringreep zo, een blaascyste, een liesbreuk… ach, hoe gaan die dingen. En altijd, wanneer ik dan in de put zat…

                Als oude, eenzame man kan je tegen van alles als een berg opzien (Pred. 12:5)

    … dan was er die líeve hulp.

    02-05-2009, 21:03 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    18-04-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.6.8.8.1., tweede deel

    Tweede deel.

     

     

    De voorganger, die we ná Bart Vonk hadden, gekregen, kon nóg zo mooi preken over:

                “Gij zijt het zout der aarde” (Matt. 5:13)

    … ik kon hem niet meer volgen, wanneer hij déze gevolgtrekking maakte:

                “Ieder van jullie behóórt het te kunnen zeggen:

                            ‘Ik ben het zout der aarde’. “

    Niet volgen… natuurlijk wél met het hóófd, maar niet met het hárt. Even kwam ónder de preek al deze schrikkelijke gedachte bij mij op, dat ik helemaal ‘het zout der aarde’ niet wílde zijn. Ik wilde best ondeugdelijk zijn voor God, door Hem weggegooid worden (Matt. 5:13) en op een ándere manier door ánderen gebruikt worden.

    En die ontzettende ingeving deed ik nadien niet radicaal wég. Toen voegden zich andere gedachten daarbij:

    -         Jezus als Middelaar (Hebr. 9:15) tussen God en mens; zó vaak gehoord: het verveelde mij. Heel weinig bewust aanvankelijk –o, ik weet, dat je er van zult schrikken- zocht ik een ánder idool.

    -         De verhálen over vrouwelijke zendelingen:

    “De wereld zag een knappe, jonge vrouw naar een bar buitenland gaan. Gééstelijk bezien echter, ging het hier om een ‘tot de tanden gewapende’ rode baretdragende.”

          … o, wat hadden ze mij geboeid.

    Ik had toen ook gestéigerd.

    Twintig jaar samen. Daarvan zeventien jaar getrouwd. Vier kinderen, 45 jaar. Altijd zal ik als een brave huisvrouw híer zitten… in Abcou…”

    (Want daar stond dat huis met dat gouden dak).

    Maar nu was er die absurde impuls:

                “Ik wil een soldaat zijn…:

    §         voor wat dan ook

    §         voor wie dan ook

    §         hoe bar het ook wordt…

    … als ik maar wat belééf…!

                Annemaries huilbuien, Marcels verbittering. Ik wil er van wég!”

    En met die rottige gedachten, die ik niet wílde, maar onvoldoende bestreed, kwamen ook weer allerlei euvels van vroeger:

    -         Mijn gewicht nam toe, ik ging teveel snoepen.

    -         Tijdens een controle bleek te hoge bloeddruk.

    -         Ik kreeg negatieve gedachten over alles en iedereen.

    -         Ook waren er weer onevenwichtigheid en vage angsten.

    -         Ik kreeg een begeren om occulte seances te bezoeken.

    Ach, waar waren de tijden, dat ik tegen Jan zei: (5.9.8.4.):

    “Vooruitzichten, vergezichten, door het geloof in Jezus. Perspectief… panorama.

    Ik wil weten, ik wil kénnen:

    §         de krachten in handoplegging

    §         inzicht in Gods beoordelingen

    §         inzicht in de opstanding uit de dood.”

    Nú wilde ik niets meer weten daarvan. Ik báálde ervan.

    Ondertussen nam ik heus wel waar, dat allerlei oude beperkingen terugkwamen, maar deze overlegging kón ik maar niet kwijtraken:

    “Ik wil áf van deze hinderlijkheden. Ooit eens hielp Jezus mij er af. Maar als er iemand anders is, die mij er af kan helpen, dan bekeer ik mij tot die ander.”

     

    Heel gek. Ik moest voor die nieuwe levensrichting telkens maar denken aan een vroegere vriendin van me. Ze was heel andere wegen gegaan. Deed iets hoogs bij een soort organisatie, reisde veel. Ik zag haar eigenlijk nooit meer. Maar op een dag… ik was even in de stad, dronk ergens koffie, zat weer te denken :

    “Zou zíj me niet op nieuwe ideeën kunnen brengen?”

    En wie kwam daar bínnen!?... Ilona…

    Ilona…!!

    En zo is het begonnen.

     

    Je zult zeggen:

    “Maar Joke; dit kán toch niet. Ik heb nog nooit gehoord van een Christin, die na achttien jaar intensief verkeer met Jezus opeens zulke vréselijke dingen ging denken.”

    Je hebt gelijk. Mijn geval is extreem. Maar mijn verzoeking was ook heel uitzonderlijk. Dat ga je nog zien. Maar… ik zeg het nú vast… er is een happy end ook aan dít deel van mijn levensgang.

     

    Wat heb je nú nog aan vragen!?

    “Joke, je bent zo schetsmatig over die schokkende gebeurtenissen vanaf 1998. Dick, Annemarie, Marcel…

    En over 1985-1998 hoor ik je helemaal niet.”

     

    Luister lieverds; veel komt er uit via de verhalen van anderen hierná.

    Luister eerst eens naar Wout de Waal.

     

    18-04-2009, 18:42 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    05-04-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.6.8...6.8,.1....6,.8.8.1...( eerste deel)

    6.8.

    Hoofdgedachte:

    De deining in de groep bij de val van Jo;

    De vreugde bij haar ‘weer opstaan’.

     

    Gedachten:

    -

    Het donker rukt op

    6.8.1.

    -

    Het licht in het tegenoffensief

    6.8.2.

    -

    De raddraaister en haar tegenheden

    6.8.3.

    -

    De zon breekt éven door… en dan toch weer: regen

    6.8.4.

    -

    Hernieuwde strijd

    6.8.5.

    -

    Vlak voor het licht het wint, is het donker het diepst

    6.8.6.

    -

    Het licht… het licht!...: aan de winnende hand!

    6.8.7.

    -

    Het licht wint!!

    6.8.8.

    -

    Evaluatie projectbegeleiders

    6.8.9.

     

    In de bijbel trof ik 72 teksten aan, die allemaal iets zeggen over:

                ‘Wie ik bén in Christus’.

    Ik had 32 verhalen. Daarin heb ik alle ‘ik ben’s’ verwerkt: 6.8.8. heb ik wat royaler bedeeld.

    (De evaluaties van de projectbegeleiders staan buiten dit schema).

     

    Dan was er ook nog de vraag:

    “Hoe houd ik het verband tussen de 32 verhalen…

                (Klankvol en Schreeuwschrik bemoeilijkte ik in dezen niet)

    en de hoofdgedachten 6.1. t/m 6.7.’

     

    Ik vond déze oplossing: in elk verhaal verberg ik twee gegevens. Ik doe dat zo, dat ik steeds van het manuscript een 25ste, een 50ste en een 75ste en een 100ste bladzijde neem, aldus:

    25, 50, 75, 100 ……… 1825, 1850, 1875, 1900, 1925, 1950.

    Ik heb deze nummering hier niet verder vermeld.

    Bij het drukken van het boek ontstaat er immers een geheel andere nummersituatie.

    Aangezien ik echter uit de codes 6.1. t/m 6.7. veelal Bijbelteksten citeerde in de verhalen, kunt u de aanhalingen meestal wel vinden met behulp van het bij 6.9. volgende tekstenregister.

     


    6.8.1.

    Het donker rukt op.

     

    Optredende personen in de overwegingen:

     

    Joke Donker-Willmes

    :

    Hoe ‘het’ begon

    6.8.1.1.

    Wout de Waal

    :

    Hoe ik iets merkte

    6.8.1.2.

    Jeroen Westhoven

    :

    Acht, wat kan het mij schelen

    6.8.1.3.

    Michiel Willems

    :

    Eigen verhaal eerst

    6.8.1.4.

     

    6.8.1.1.(eerste deel)

    Joke Donkers-Willems: Hoe ‘het’ begon

     

    Abcoude.

    O mensen! Wat heb ik een tijd niets van me laten horen!! 29-01-1985; zestien jaar geleden, hoorden jullie voor het laatst van mij!

    Jullie weten helemaal níets meer. Dat is je ook niet kwalijk te nemen. Ik ben één van de twee hoofdpersonen in de Jan-Joke-verhalen, een bijlage bij de Bijbelstudie ‘Het nieuwe leven’ van Ger Gerritse. Hij volgde tóen ons en onze kennissenkring en doet dat nú nog.

    Ik herhaal nog even de geschiedenis tot in 1985:

    In 1980 zaten Jan en ik, toen nog ongehuwd samenwonend, in een crisis. We vonden Jezus. Ach, je leest het allemaal in Bijbelstudie 2. In 3 en 4 ging het verder vrij kalmpjes over ons en onze vrienden. In 5 echter maakten jullie een ándere crisis in onze onderlinge verhouding mee. Na járen ging Jan weer eens vreemd en niet zó maar vreemd, maar op de meest deiningverwekkende manier, die maar mogelijk is: met dochter Ellen van het voorgangerechtpaar Bart en Aaf Vonk. Wij behoren tot een Volle Evangelie Gemeente en Jan en ik hadden daar toen een positie in het kader. O, dat is wat geweest:

    -         voor ons, voor die ouders, voor dat meisje;

    -         voor iedereen in de gemeente eigenlijk.

    Jan en ik verzoenden ons. Met die ouders en met dat meisje kwam het ook wel weer goed. En dat babytje –wat er wás een kind- stierf. Erg schokkend allemaal, maar: het ging voorbij. Zo ver waren wij in januari 1985.

     

    Nadien liep het dertien jaar, zoals het in een gezin nu eenmaal loopt. Ik kreeg er nog twee kinderen bij: Judy in 1987 en Nick in 1990. Maar in 1998 kwam toen een derde grote crisis, die zó begon:

    Jan had uit een relatie met ene Nancy een zoon, Dick, die in 1998 21 jaar was. Mijn Annemarie was toen 14, een schat van een kind en een schoonheidje. En weet je, wat dat rotjoch dééd! Hij lokte haar mee op een fietstochtje. Ze was zó verguld! De knappe halfbroer…

                want ze wist wel van de situatie.

    ’s Avonds terug: huilen, huilen, helemaal over haar toeren. Doktersonderzoek: verkracht! Neen, geen kusjes, geen aanranding

                die gansjes dénken al zo gauw, dat er iets gebeurd is

    … nee, wel degelijk: het enge jong had zich aan haar vergrepen.

    Morning after pil; geen ‘gevolgen’ dus. Nee, wél gevolgen: ze was nadien tijden in de war, geen zelfvertrouwen, onevenwichtig, ruzie met vriendinnen, fobieën.

    Goed, we stonden –tóen nog- allebei in het geloof. We baden, bestraften de machten van satan. Het werd gaandeweg weer wat beter. Maar helemaal erboven op gekomen is ze nooit meer, tenminste, tot op heden. Niet meer dat vrolijke, dat ze voordien had. En Jan dééd maar niets tegen Dick. Toch uiteindelijk zijn eigen zoon. Mooie jongen, aan het begin van een carrière op zo’n belbureau. Ik denk, dat de niet actieve houding van zijn vader bij Annemaries oudere broer Marcel een haat tegen zijn halfbroer nog eens extra voedde. Hij liet niets merken, maar koud een maand later heeft hij die ander met een mes zó gestoken, dat het bijna verkeerd was afgelopen. Gelukkig kwam Dick er weer bovenop, maar hij hield er een stijve arm aan over.

    Onze Marcel is toen in de jeugdgevangenis terechtgekomen. Hij is daar een half jaar geweest.

    Ik raakte door al die schokken volkomen overstuur. Je weet…

                Of: eigenlijk weet je niets meer

    … dat ik nog steeds bij die bedrijfsvereniging werkte, maar ik kón het niet meer.

    Ik belandde in de Ziektewet, zat hele dagen voor me uit te staren. Je weet…

                Dát weet je dan wél.

    … dat de Ziektewet al jaren geen vetpot is. Ik was al gauw –zonder verder uitleg- uitgeschreven en kreeg niets niemendal meer.

    Ján verdient immers goed.

    Maar já zeg, we hadden nét dat huis in Abcoude: vijf ton, in 30 jaar af te lossen, 6% tien jaar rentevaste hypotheek voor bijna het hele bedrag, dus je begrijpt het wel. Voor het eerst in ons hele huwelijk plus eerder samenwonen: héél erg uitkijken met geld.

    En direct al, toen Annemarie overstuur en vernederd thuiskwam, baalde ik opeens zó van de gemeente en het geloof en die mensen daar.

    De verborgen stekeligheden:

    “Hebben jullie dat joch van jullie wel normen en waarden bijgebracht. Steekt er direct maar op los. Hakt als een wildeman op die andere knaap in.”

    “Doet die hele geschiedenis niet denken aan Ammon en Absalom (II Sam. 13:28). Dat  ‘eerdere’ tussen Jan en Ellen liep ook al zo parallel hè… met David en Bathseba.”

    Och, en ook verder wel van dat soort opmerkingen. Veel van onze vrienden zeiden goede, opbouwende dingen, maar in elke gemeente zullen er toch de ontactische betweters zijn.

    Alle jaren van ons bekeerd, ons wedergeboren zijn, alle jaren ook van ons vervuld zijn met Gods Geest, heb ik de stenen in de gemeenteakker en het prikkeldraad er op, kunnen dragen, omdat ik de schat ín de akker (Matt. 13:44) zag.

    Maar nú was het of de rek er finaal uit was. Ik was niet langer een zonnebloem, die zich keert naar het licht; ik lette eigenlijk alleen maar op wat duister en negatief was. Jan probeerde wel van alles om me eruit te halen, uit die dip, maar het lukte niet.

    Of… ‘van alles’, zeg ik… nee, zó goed was het allemaal niet. Hij ging zelf óók door een moeilijke situatie heen. Fusies en dat soort dingen.

    Hij was z’n baan kwijtgeraakt.

    Maar je had in die tijd dat millenniumgedoe, weet je wel. Daar kon hij direct in terecht.

    Maar je denkt dan tóch, als man en hoofdkostwinner zijnde:

    “Wanneer dit voorbij is, wat dán? Ik ben 48, dat is toch al een hele leeftijd tegenwoordig.”

    Zijn hoofd stond er niet zo naar om mij te helpen.

    Goed, na vrij lange tijd kon ik –tikje opgeknapt- wel weer aan het werk.. Maar ik verlangde naar een nieuwe zingeving.

     

    05-04-2009, 17:56 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    22-03-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.5.9.9.2.

    5.9.9.2.

    Klankvol

     

    Dát is even ráák geweest in het Jan-Joke-segment. Wij –engelen- merkten het al in –zoals de mensen het noemen- begin 1983:  een vermindering van Jan’s conditie; lampen, die uitvielen op zijn controlepaneel, alarmlichten, die opflitsten…

    Pal daarop: versterking van het Schreeuwschrik-kamp. Want dit is opmerkelijk: het initiatief gaat meestal van de méns uit. Als die naar bederf begint te ruiken (1 Sam. 13:10, 11), dán stormen de demonen toe om de zwakke plek te zoeken en dáár een doorbraak te bewerkstelligen (1 Sam. 16:14).

    Op een iets andere manier zie je dat óók: denk op één punt negatief (Job. 3:25)… en…; de demonen krijgen er lucht van (Job. 1:9)… maar dit terzijde…

    Ján begon…”met dat helemaal verwerpelijke idee van véél kinderen bij véél vrouwen… een vorm van hoogmoed. En toen was daar Ellen, een echt zorgenkind voor ons engelen, die hem voet gaf. Dat is te zwak gezegd: die zichzelf áánbood. Wíj moesten eerst even afwachten… zien, hoe de vijandelijke aanval zich ontwikkelde. Dat ging ondermeer zo:

    -         Jo oogkleppen aanbinden.

    -         Barts gave van kennis voor-wat-betreft-Jan in de weg staan.

    -         Aaf zo gecharmeerd maken van Jan, dat zij geen kwaad van hem wilde horen.

    Ik moet zeggen: Olieglad, Wreedworg en Schreeuwschrik –hierna veelal ‘O, W en S’ of ‘de drie’- lieten er ook verder bepaald geen gras over groeien. Toen Jo weggerangeerd was naar die avondvergaderingen, bleek overigens, hoe Jan helemáál zélf verantwoordelijk was… zich echt niet op verleiding zus-of-zo kon beroepen. Hij ontwikkelde eigen initiatieven… hij deed uitspraken, zo huiveringwekkend-gemeen… die konden hem niet zijn ingegeven… ze moesten uit zijn eigen brein zijn voortgekomen. Want… als mensen kwaad willen, hoeft de duivel ze heus niet zoveel te leren…

    Griezelig was het om deze man –eens een leider-in-wording- bezig te zien als een meesterverleider. Ademstokkend te bemerken, dat hij wíst, dat de demonen hem probeerden te beïnvloeden… en… dat hij dat wel góed vond. Ze pakten hem aan op het gebied van de seks, zoals ik al had gevreesd… híj speelde bewust met hun lang voorbereid plan mee. Als leidende gedachte had hij: … een kans… die moet ik pakken… hoe dan ook… Afschuwelijk!

     

    Wij openden de tegenaanval via opmerkingen van Ab en Karel. Zoals hij die zélf pareerde! O, W en S zaten er duimen bij te draaien, wuifden spottend naar mij…

    Wij probeerden iets te bereiken via Suzan, maar zij kwam zelfs niet tot een gesprek met Jan.

    Toch nam onze aanvalskracht toe. Gebeden van Ab, Suzan en Karel waren onze beginimpulsen.

    Ik probeerde Ellen te bewegen om aan Leontien op te biechten. Mij was namelijk gebleken, dat ‘de drie’ naar een dieptepunt toewerkten. Zij opereerden volgens een uitgekiend plan, zó grimmig…!... ze weten, dat hun tijd kort is (Openb. 12:12). Alles moest uitlopen op een climax. Een voortijdige ontknoping zou hun opzet bederven. Maar we kwamen niet door de vijandelijke linies heen (Dan. 10:13). Toch was het beeld veranderd. Het initiatief was niet meer uitsluitend bij O, W en S. in sommige frontsectoren wáren wíj in de aanval. De linies van de demonen brokkelden af. Daarachter echter bouwden ‘de drie’ aan hun toppunt… en dáár konden wij nog niet bij… En…: er was háást bij…

    Zij bouwden een toren van wanhoop. Stel je voor: niet alleen keiharde Schreeuwschrik bouwde er aan met zijn vele raadgevers, maar ook demonen als Olieglad en Wreedworg… van een kaliber…! Als die toren op hún moment omviel, kon dat alleen maar tot de dood van Jan en Ellen leiden… en tot niet te berekenen schade voor hun omgeving. Het demonenfront was vreselijk… en stérk…! Maar… o glorie… op het allerlaatste ogenblik doorbraken wij de slagorde. Ik zie Denkdurf en Goudglans nog bezig met hun beslissende penetratie. Daardoor kon ik Aaf nog juist iets influisteren, waardoor haar ongerustheid van máánden werd geactiveerd. En… wij góóiden die toren om, maar dan wél op ónze manier en in die richting, die wij wensten. Denk nu niet, dat het daarmee kláár was: de schade was ontzettend. Het allerergste was voorkomen… vooral toen we later op de avond nog het bouwwerk van Jan’s verbijstering vóór de tijd van ‘de anderen’ konden laten omvallen…

    De steun, die wij van Astrid daarbij hadden… nee… ik zeg dat nog niet schérp genoeg… de léiding, die Astrid gaf…:

    We kwamen handen te kort in het grote gevecht, toen Jo daar met die gonghamer stond… het was Astrids gebed, dat er voor zorgde, dat die hamer op de grond viel en niet toesloeg…

           En Astrid zit niet eens in mijn rayon… des te groter de verrassing.

    Later –toen het gróte plan van ‘de drie’ mislukt was en S verder alléén werkte aan het kleine plan- konden we gaan herstellen. Uiteraard stootten wij telkens op Schreeuwschrik, die afbrak, wat wij opbouwden. Even een paar namen:

     

    Monica: zij valt óók buiten mijn rayon…: ik ben toch verdrietig.. het liep allemaal erg triest met haar. Wij engelen, kunnen maar heel bescheiden dingen doen. Lang niet iedereen kunnen wij bij de poorten van het donkere rijk weghouden. We zijn blij, als iemand zich naar het licht keert (Luc. 15:10)… het omgekeerde geldt ook (hiervoor geen tekst).

    Gert: nu al: een aanvoerder… evenals Astrid misschien aan het worden is… híj sprak vele verlossende woorden. Dingen deed hij, die wij engelen niet kunnen doen. Wat wij wel konden, deden wij: uitgaande van zijn woorden Aaf, Nel, Wout en Bart versterken.

    Bij Jo was het Corrie, bij Jan onder anderen Carla, die de fundamenten legden, waarop wij voortbouwden. Uiteraard probeerde Schreeuwschrik alles overal, bij iedereen te ondergraven.

    Noch hij, noch wij kunnen spreken van een totale overwinning. De uitkomst van de strijd is niet zo slecht als wij engelen hadden gevreesd en niet zo goed, als wij wel zouden wensen. Vanuit het standpunt van de demonen zal zeker hetzelfde gelden. Er zijn voor ons engelen, die de mensen zó liefhebben, winstpunten.

    Erik en Ellen… wat een geschenk uit de hemel. Want Eriks actie verraste ons. Er waren ook verder onverwachte gebeurtenissen: de dood van Agnes… rechtstreekse ingreep vanuit het middelpunt van het lichtrijk. Wij hebben die interventie echter leren begrijpen en –ondanks het leed-op-de-korte-termijn- leren bewonderen. Ten aanzien van Jan verloren wij voordien de controle even. Door dit ingrijpen van God echter, herwonnen wij die. Met Ellen ging een tijdlang alles goed; doordat heel nare met Agnes raakten wij het contact met haar kwijt. Toen evenwel was er het Willemsen-kader, dat handelde, zoals het voor niemand van ons engelen mogelijk is.

    De ouders van Jan gaven niet helemaal de leiding, die ik wel had gewenst. Toch waren ook zij wel grondslagleggers…

    En dan de mensen, die ik zag opknappen buiten mijn bemoeiingen om…

    Ik ren af-en-aan met de gebeden als routeschema: …Schreeuwschrikschade repareren híer… een Slijmsluwscheur dichten dáár… denk opeens aan Bart: tijd niet naar hem omgekeken… blijkt al hersteld te zijn. Hoe… ik kan dat niet goed doorzíen… de mensen hebben zélf zulke onbegrijpelijk heerlijke mogelijkheden…

    En die vóndsten van hen…! De Van Dalens met die woning in Spanje: Domoren in de gemeente hielpen S om bij Ellen te slopen, wat wij oprichtten… in Spanje kwam zij tot zichzelf en tot Jezus.

    En familie De Jong: dat meenemen van Jan ’s nachts!

    Onze doodmoede overwinnaarsgroep keek ze na –rillend van emotie over wat die avond gepasseerd was- toen kon ik zeggen:

           “goed werk lui… op de plaats… rust… Jan zit veilig…”

    En de gemeente… met die geldinzameling voor Aafs en Barts reis. Dat was nu eens echt: de gemeente op zijn breedst. Goed… hij toonde zich ook wel eens op zijn smalst, maar hierin toch niet.

    En Gijs en Nancy met hun hartelijk weer ontvangen van Jan. Ach… weet je… de mensen zijn me zo lief… ze zijn zo boeiend… Ik ben zó totaal eenswillend geworden met Gods plan om ons engelen tot dienaren (Hebr. 1:7) te maken en hen tot zonen (Hebr. 2:10). Eerlijk: ze zijn het waard… in zoverre zij zich helemaal onder Jezus’vaandel en in de beschutting van Gods Geest plaatsen.

     

    Er zijn ontstellende dingen gebeurd…:

    Jan… van wie ik mij zoveel had voorgesteld… die al zó’n leiding gaf… bleek tot een terugval in staat, die ik niet voor mógelijk had gehouden. Hij is voor het moment nóg erg uit vorm. Zijn vrouw is ook heel zwaar beschadigd… erger dan zij zichzelf realiseert. Soms kijken wij wel eens waakzaam naar Ilona. Het zal  toch niet zo zijn, dat vanuit die kant gevaar nadert voor Jo… Wij kijken echter ook naar Bart en Aaf: duidelijk verbeterd. Er was –op het moment van de zwaarste strijd- een inzinking. Maar.. ze kwámen er doorheen. Los van wat met het echtpaar Donker gebeurde, niet direct daardoor beroerd, gingen Richard –onderwerp van heel bijzondere bescherming- Harold, Ina, Gerard en Rien hun dappere weg opwaarts naar de bevelhebbershoogten…

    Steeds meer dwergen worden reuzen… Zó is het goed.

     

    Soms ben ik vermoeid van de strijd. Maar dan bemoedigt Enkelvreugd mij weer. Hij wijst mij er op, hoe mooi, hoe adembenemend mooi het mensenkader bezig is te worden. Hij toont mij de overwinningsrivier, waarin alle demonische verontreinigingen afgebroken en afgevoerd worden, vér van hen weg (Ps. 103:12)…

    Vol moed ga ik dan weer aan het werk:

    -         Ik pak de ideeën uit die de Heilige Geest al heeft klaargezet in mensenbreinen

    -         … en sluit die programmering aan op hun denkwereld

    -         … en controleer op de panelen, of de begripslichten opgloeien.

    Altijd ben ik bezig om vertrapte mensen overeind te helpen. Ik ben zó gelukkig met die taak! Dat opwindende ook, als die eens zo vernederden helemaal binnen beginnen te komen in het goede land. Na hun bekering en wedergeboorte déden zij al wel naar Jezus woorden (Luc. 6:47) en bóuwden op de rots. Ze dachten, dat ze ál het zand tussen hen en die rots hadden opgeruimd. Ze verwonderden zich, als hun levenshuis toch door stormen onklaar raakte…:

    “Hé… ik dacht toch, dat ik op alle punten rechtstreeks met de rots contact hád…”(:49).

    -         Maar zo’n Jo hè…: bidden in tongen… zij groef door het gebruik van een geestesgave zand weg.

    -         En Jan..: met die gaven van vertolking, wijsheid en wonderwerken…: weer betere aanhechting tussen hem en de rots.

    -         Ina..! Heb je Ina horen profeteren… wat bóuwde zíj de gemeente (1 Cor. 14:4). Tegelijk evenwel werd er weer zand weggeperst en rustte haar grondslag nog steviger in Christus.

    -         Jos met zijn kennis en zijn onderscheiden van geesten.

    -         Erik met zijn gave van genezing.

    -         Gijs met zijn geloof.

    Allemaal hadden ze al de geestelijke liefde… het hoogste (1 Cor. 13:13). Wat is het echter goed, om de fundamenten zich vast, vast in de rots te zien hechten (Luc. 7:48).

     

    Ach… vroeger was er dikwijls van dat knoeiwerk. Neem nou Abram. God zegt tegen hem:

           “Ga naar Kanaän (Hand. 7:2,3)

    Pa Terach zegt:

           “Leuk idee, jongen… neem ik van je over.”(Gen. 11:31).

    Maar het was Gods opdracht aan Abram, níet aan Terach. Abram had zich het initiatief níet mogen laten afpakken. Wat een tijdverlies in Haran, waar zij bleven steken tot pa dood was (:32). En denk eens aan Hizkia. God verhoort zijn ziekbedsmeekbede… geeft hem er vijftien levensjaren bij… verzekert die verhoring door hem iets van zijn macht te laten zien (Jes. 38:3-8).

    Later komen deftige lui Hizkia gelukwensen met zijn herstel.. hij is hogelijk vereerd, laat alle schatten zien, die híj heeft. Uit niets blijkt echter, dat hij iets laat zien van de schatten, die Gód heeft… iets van wat God voor hem gedaan heeft. Hij getuigt niet bij de zonnewijzer.. en bij zijn ziekbed: “En hier gebeurde het.”

     

    Hizkia had, nadat God hem zo uit zijn ellende had verlost, de dankbaarheid níet mogen vergeten (Jes. 39:1-2).

    Wat een nare nasleep had het, toen hij ‘de kat zó op het spek bond’ (: 5,6).

    Als de Geestvervulde mens klaar is, komen zulke blunders niet meer voor. Zelfs de kleinste onder hen is groter dan zelfs kanjers als Abram en Hizkia (Matt. 11:11).

    Nu zul je zeggen:

           “Nou zeg… en dat pál na de Jan story”.

    Weet ik… weet ik… maar ik kijk vooruit.

     

    22-03-2009, 19:09 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    08-03-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.5.9.9.1

    5.9.9.1.

    Schreeuwschrik

     

    Ik heb mijn baan terug…!… ik heb mijn baan terug…!!

    De rottige pottekijkers… de afpikkers van de leuke karweitjes: Olieglad… Wreedworg (hierna veelal: O en W)…: de láán uit…!

    Nu ja… ik was mijn baan als begeleider van een groep mensen in Amsterdam –formeel gesproken- niet kwijt.. maar de twee hierboven genoemden vormden een commissie van toezicht… nou… dan is de lol er mooi af…

    En dan moet je zo in vuur en vlam staan van vechtlust, zoals ik... omdat je wéét dat er nog maar weinig tijd is (Op. 12:12)…

    En dan… beknot door twee buitenstaanders: collega’s die toch eigenlijk niet weten, hoe deze sector in elkaar steekt. Die arrogante Olieglad met zijn:

    “De B-zaken doe ik… och… er zíjn heus wel aardige A-zaken… kén je niveau nu toch eens.”

    Hoe kwam dat nu, dat mijn begeleiders zijn weggepromoveerd?! In het geval Jan Donker hadden zij hun doelstellingen veel te hoog geprojecteerd. Ik denk, dat zij misleid werden door Jan’s gewillig meewerken. Gewillig… wat zég ik: hij kwam zélf met de idee van ‘vreemdgaan’ aanzetten. Wij hadden niets te doen dan uitwerken en aanpassen. Toen wij ons voorbereidden op de aanval via dat meisje Vonk, moesten we onze plannen komen toelichten op het districtskantoor. Voor de overheid (Ef. 6:12) begonnen O en W hun gezamenlijk plan uiteen te zetten. Het vond zijn toppunt in twee zelfmoorden en in de totale desorganisatie van de Kapelgemeente. Toen ik daarna met míjn plan kwam, stak dat maar schamel af bij hun grootse ideeën. Ik wilde niets meer dan Jan op jaren achterstand zetten. Ik was al tevreden, als er een aanzienlijke vertraging kwam in zijn opmarcheren naar de rang van volledig bevoegd slaaf van de vijand. Toen ik was uitgesproken, was dít het oordeel in hoger instantie:

    “Het Schreeuwschrikminiplan is uitermate nietig in vergelijking me het Olieglad-Wreedworgplan. Zijn verwijzing naar de tegenstand van verrader Klankvol zal aan de praktijk dienen te worden getoetst. Alleen daaruit zal kunnen blijken, of de opstellers van het maxiplan de kracht van de tegenstrevers inderdaad schromelijk hebben onderschat. De verwijzing door S naar een eerder falen van O en W tijdens een vorige benadering via Ellen is door de andere partij vrij afdoende bestreden… de opmerking dat het hier terreinverkenning en vingeroefeningen betrof, klinkt aannemelijk. Van S wordt een volkomen loyale medewerking aan het O en W plan verwacht.”

    Daarmee konden wij gaan. De twee anderen zeiden:

    “Wel… jíj hebt je langste tijd hier gehad… défaitist… vertragingstechnieken… terwijl er kans is op definitieve herovering….

    En denk er om… zonder terughouding meewerken hè!”

    Ik héb meegewerkt. Hun plan was knap.

    Ten dele liep het gelijk op met het mijne. Merkwaardig was dat Jan wist dat wíj aan de gang waren. Hij leek echter wel zoiets te denken van…:

                “Even meedoen… eventjes maar… zó leuk… dit kán je niet laten lopen…”

    … van dat soort hebben wij beneden ene paar leuke kooien vol.

    Alle drie –O en W en ik- wilden wij dat Ellen zwanger raakte. Alleen al het vereiste om beide partijen in een positie te brengen, dat deze situatie kon ontstaan…: een hele opgaaf.

    Ik had ook best die twee zelfmoorden gewild. Ik ben echter realist… ik kén Klankvol en zijn  bende…: min… mín zootje… maar op hun kwezelachtige manier uitgekookt tot en met.

    Dat neemt natuurlijk niet weg, dat Klankvol ís, die hij is: een zielige, povere ridder van de droeve figuur, een stakker en een fantast.

    Als ik nu de in ieder geval beréikte –en in het miniplan voorzíene- resultaten op een rij zet, wat blijkt dan:

    -         die eerste verwoesting in Jan’s brein: die idee, dat ‘macho’, zal ik dan ook maar zeggen: het kost de vijand jaren om die troep te redderen.

    -         Dan Aaf en Bart: jaren teruggezet… ook zij.. konden nog wel eens behóórlijk last krijgen met de vijand…: in dat boek van hem schrijft hij ergens, dat hij bijzonder geïrriteerd raakt door een bepaald slag mensen.

    -         Lui, die jarenlang gezien hebben, hoe hij híelp… (want o… wat kán hij dat nietswaardige falderabbels vertroetelen).

    -         Lui, die in een latere moeilijkheid dan toch weer helemaal geen geloof ervoor hebben, dat hij ook dan weer helpt (Hebr. 3:9).

    Zij met haar paniekerigheid… hij met zijn verslagenheid: staan die er even gekleurd op.

    -         Ab en Nel: nog tijdenlang kunnen wij heen plagen met de val van Jan die ze zó hadden vereerd… en die nu loog, of het gedrukt stond.

    -         Suzan: dat oude brein liep een tik op, waarvan zij –op haar leeftijd- nooit meer helemaal herstelt. De laatste tijd werden zij en haar man echt héél vervelend: ze zullen nu wel inbinden.

     

    Let wel: we zúllen knarsetandend toe moeten zien, hoe een klein deel van dit geteisem, dit mensengebroed, na hun sterven door de poort binnengaat in het rijk van de onaantastbaarheid. Dat is –hoe pijnlijk ook- het punt niet. Van belang is dit:

    -         Hoe minder zij op dat ogenblik zélf voldoen aan het ideaal van de vijand

    -         Hoe ónwaardiger ze over de drempel naar binnen struikelen…

    -          hoe minder schade ze hebben kunnen doen aan het rijk van de Geprezene.

    Want… ik werk alleen naar Hém toe… mijn onuitsprekelijke Meester… mijn verheven Leider…

    -         Laat mij dan maar een minimumlijder zijn…

    -         Laat ik dan al ingezien hebben, dat het onbegonnen werk is om ze allemáál bij die ingang wég te houden…

    Maar.. in mijn realisme bereik ik meer dan vele collega’s: ik heb oog voor de eis van déze periode:

    -         houd de mensen klein… belemmer hun groei…

    -         een stoet van dwergen door die hoge triomfpoort… zo weinig mogelijk reuzen.

    Het is al erg genoeg, dat die ene reus binnen is (Ps. 24:7).

    … hij zit uit te kijken naar méér reuzen… hij stáát er zelfs voor op (Hand. 7:56) om ze binnen te zien komen…

    Dwergen voor hém.. nietige dwergen…

    Natuurlijk gun ik hem ook díe niet, maar al la…: als het niet kan, zoals het moet, dan moet het maar zoals het nog kan. Waar het maar mogelijk is, zal ik mensen vertrappen, vernederen, vernietigen, verzieken, vergiftigen en verscheuren. Samen met alle helden van de waarheid zal ik de vervaarlijke tegenstander belachelijk maken, waar ik maar kan.

    “Reuzen wou je… als je ónze restjes krijgt, zijn het nog…: dwergen… dwergen, die zich nauwelijks aftekenen op de drempel, waarover ze moeizaam heen klauteren.”

     

    -         Karel: behoorlijk geschokt door Jan’s leugens; minder onbevangen geworden.. ach… het blijft een vrij ongevaarlijk warhoofd.

    -         Richard… walgelijke pasbeginner: hem pakken wij nog wel.

    -         Astrid… kijk, daar heb je nu zó’n vervelend, onberekenbaar gevolg… dat être is door deze geschiedenis gegroeid. Oké, oké… het hééft mijn positie geen kwaad gedaan: -toen het maxiplan mislukte, kregen O en W alles op hun brood-  maar even zo goed:

    -         Onze aanvallen maken dikwijls van reuzen-in-ontwikkeling: dwergen.

    -         Jammer genoeg echter worden dwergen er ook wel eens reuzen door.

    -         Monica: … uitstekend... uitstekend… die komt de drempel naar het vreselijke rijk in ieder geval niet over… ook niet als dwerg.. kijk: dat moet je hebben hè.

     

    Terug naar de afgang van O en W en mijn come back. Waardoor mislukte nu het maxiplan, terwijl Jan toch zo ijverig meewerkte, zelfs slechter was, dan wíj hadden ingecalculeerd.

    Ontegenzeggelijk was het een slim plan; alleen al dat aspect om de telefoontjes en hints uit de gemeente af te schermen en op het beslissende moment direct opeenvolgend te laten losbarsten…

    Zelfs ík heb van sommige punten er uit geleerd. Toen die meid dat briefje schreef en O en W voluit met al hun troepen op haar los stormden, heb ik echt gedacht:

                “Schreeuwschrik… daar gaat je baantje.”

    Maar ik deed mee… was in de voorste linie. Op het moment van haar uiterste nood was ik het, die haar zo lekker onopvallend liet zeggen, alleen wat schorrig, maar dat was niet te voorkomen:

                “Ik ga nog even weg.”

    En eerlijk… op dat moment wóu ik ze in de plomp hebben… baantje of geen baantje.. op dat ogenblik liepen alle helse machten in prima slagorde… niemand liep iemand in de weg (Joël 2:7,8). En tóch…: dat schipbreuk lijden in het gezicht van de haven…

    Want… toen was er die misselijke intrigant van een verrader met zijn gang… en de eigenlijke tegenstanders –Klankvol en ik-  stonden weer eens tegenover elkaar…. Niet, dat hij er al niet eerder was. Moet je hem kénnen! Hij liep de hele tijd al vergeefs storm op onze linies (Dan. 10:13). Maar nu… uitgerekend nú… brak hij door…

    De campagneleiders –O en W- verbleekten, toen zij Klankvol zagen, zoals ik hem al zo vaak heb gezien…

    -         een verschrikking van licht (:6) (al zal dat wel een andere engel zijn geweest)

    -         een samenballing van gemene kracht (id)

    Hij gaf het dat wijf in om te zeuren:

                “Voor je weggaat, even iets vragen”

    Nou… toen –ik kon dat ook niet meer verhelpen- toen liep het meer voortijdig leeg.

    -         Het stortte zich niet uit in de dood door zelfmoord

    -         Nee… donderend als een waterval viel het in een gereedliggende bedding, die het water van de wanhoop geleidelijk aan beteugelde.

    … ik wíst het al… voorvoelde het al… o, soms wilde ik wel, dat ik niet zo’n akelige nuchterling was. Die –voor de actieleiders- onverwachte ontwikkeling schiep een complicatie, die tot haastige improvisaties leidde. O en W hadden éérst háár zelfmoord gepland. Die moest zo snel mogelijk –maar voor Ellen zelf natuurlijk net te laat- ontdekt worden. Op het bekend worden ervan moest dan die van Jan volgen. Moord door Jo op Jan was als veiligheid, als uitwijkmogelijkheid, ingebouwd…

    -         toen Ellen ontladen werd…

    -         en de Jo-zekerheid werd uitgeschakeld… dat gebedstrommelvuur van Astrid… het noemen van de rampnaam door die rampgriet… dat zorgde daarvoor

    … toen moest de aanval op Jan haast-je-rep-je verschoven worden naar een iets vroeger tijdstip.

    Even later hadden wij die kerel dan tóch op de brugleuning. Ik heb weer álles gegeven… joeg hem vakkundig in paniek. O en W zetten zich helemaal in, om althans déze buit in de afgrond te storten en zo in de wacht te slepen…

    Maar wéér… Klankvol…! Hij ís vindingrijk, dat loeder, angstaanjagend in zijn gewetenloze, smerige sluwheid…:

    … een politieagent…! Niet eens een bekeerde, ik ken hem wel… gewoon één, waar je geen ómkijken naar hebt… pikt hem van die leuning af… direct zij van De Jong erbij… toen was het zo ‘bekeken’… We wisten het alle drie al wel… ik spotte:

    “Hé,… O en W, stuur je nog eens bericht uit je nieuwe standplaats. Ik stel mij daar véél van voor, gefeliciteerd maar vast!”

    Vlak daarna zaten zij al op transport: Japan en Sri Lanka. Leuke plekjes wel, maar híer, in de ‘Christenlanden’ hier valt toch de beslissing. Híer zit je, waar de dingen gebéuren (Op. 13:11)…

     

    Kort daarop moest ik op rapport. Ik kreeg te horen, dat mijn miniplan achteraf was goedgekeurd en verder kon worden uitgewerkt…

    -         Ik heb allereerst Jo stevig aangepakt. Zij is óók gekrompen. Je blíjft niet groot, als je een schillenmesje naar je man gooit, dat hem nog behoorlijk verwondt ook. Als die Corrie er niet geweest wat zou Jo wéggesmolten zijn. Maar… Cor was er wél. Olieglad smaalde eens: “… een A3”… zeg maar gerust: A1.

    -         Jan heb ik leuk doorbehandeld met ideeën van: ‘vroeger was dit toch heel gewoon’. Ik stond verstéld van de gevolgen…

    Ja… want dit moet er even tussendoor…: Klankvol en ik hebben het niet voor het zeggen… hoeven niet alleen rekening te houden met elkaar. Wij zijn maar twéé van de invloeden… dikwijls gebeuren er dingen, die hij noch ik voorzien. De mens is toch inderdaad een onberekenbaar wezen met niet-te-doorgronden-gebieden.

    Die Jan hè… begon al weer aan andere vrouwen te denken… wie weet, wat het nog had kunnen worden als die zenuwen-Gert er niet geweest was en ook niet de dood van dat kind. Ik heb een tijdlang gedacht:

    “Schreeuw… hij komt niet eens als dwerg binnen… hij komt helemáál niet binnen… beter resultaat, dan je maar kon drómen…”

    Zó prima liep het echter niet: Carla was wel zó’n enorme spelbederver. Nu ja… een getrouwe kan niet álles hebben. In ieder geval:

    -         Wijs maken dat er te erg gezondigd is…

    -         Berouw kleineren als wroeging…

    Het zíjn en blijven…: wapenen.

     

    -         Met dat overleden babytje heb ik Ellen ook proberen terug te dringen. Het hele geval was op touw gezet om Jan een kopje kleiner te maken. Zíj was een figurante. Nooit was voorzien, dat zij zou gaan groeien. Dat deed ze tóch... die Van Dalens hè… Ik speelde de ‘dode-Agnes-  kaart uit als groeistoppreparaat. De Willemsens kwamen weer met antistoffen. Nu ja… zo is het in de oorlog… de strijd golft op en neer.

    -         O ja zeg… een belangrijk facet heb ik nog niet behandeld: de gemeente als geheel…: wat is het toch over het algemeen: Jan Rap en zijn maat!... zó stom met dat bekrompen geoordeel en dat faliekant uitpakkende zogenaamd vertroosten… Zoals velen van hen, Bart, Ellen, Jan en Jo toch voor de vóeten liepen… allemaal maar roepen:

    “De Kapel… ónze gemeente… príma toch zeker…! Je vindt er alles voor geest, ziel en lichaam (Jer. 7:4)”…

          Maar handel en wandel… zó zwaar pét (:5).

    -         Jo’s gemoedsrust roven, door haar van occultisme te betichten…

    -         De reputatie van Bart als trouw voorganger proberen te doden…

    -         Met allerlei vals gepraat de echtbreekzaak nog eens extra aandikken.

    -         Ons –getrouwen- in de kaart spelen door Ellen pesterige vraagjes te stellen (:9).

    -         En maar denken: “wij zijn binnen”(:10).

    Zo is het gros van die vermetele beesten, die denken naar het rijk van de geest te kunnen grijpen. Mijn grote winst zit híer… Ján is kleiner.. .maar vele anderen in die enge groep zijn toch wel píepklein geworden… en ik heb er niets voor hoeven doen…: pure… púre… púúúre winst.

    -         Nog een paar namen tot slot; er blijft werk aan de winkel: Erik en Ellen moeten goed in de gaten gehouden worden. Stomme, waardeloze Lien weigert ook maar kapot te gaan. Ina is mijn afdeling niet: ik licht Rotterdam nog wel in. Gijs is bepaald lastig… toch niet helemaal het zachte eitje, waarvoor ik hem hield.

     

    Alles bij elkaar…:

    -         Ik ben weer baas in eigen huis.

    -         Het respect voor mij bij mijn troepen is terug.

    -         De lui van de denktank, de beleidsadviseurs kennen hun plaats weer.

    -         Aide-de-camp Slijmsluw vliegt weer voor mij… en niet voor Wreedworg… dat is even lekker eten!

    -         Vele van mijn cliënten zijn op jaren achterstand gezet…

    Meer zat er niet in… meer kwam er ook niet uit.

    Maar wat er in zát, kwám er uit… en dat is al heel wat.

     

    08-03-2009, 18:30 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    24-02-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.5.9.8.4.

    5.9.8.4.

    Joke Donker: kernwoord:

    -         situatiebepaald: rehabilitatie voltooid

    -         algemeen: geloof in God en Jezus schept vooruitzichten

     

    29 januari 1985

    Het zit er op… samen hebben wij het verhaal verteld.

    -         Het verhaal van een diepe val en van een moeizaam weer opstaan.

    -         Het verhaal van een baby’tje…: eerst ongewenst… daarna teerbemind… later node gemist.

    -         Het verhaal van droeve deining die plaats maakte voor vrede en vreugd.

    Ik heb deelgenomen, hevig deelgenomen aan het hele gebeuren. Soms was het zwaar… ik zei wel eens tegen Jezus:

    “Heer, ik voel me verplicht door te gaan met U… liever echter ging ik aan de kant van de weg een potje zitten huilen.”

    Jezus evenwel maakte van al het langs zwalpende water van onze beproevingen wijn van vertroosting. Veel oppervlakkigheid in de gemeente werd in het vuur van de verzoeking veranderd; interesse in de diepere dingen kwam er voor in de plaats.

    Jan en Ellen… geestelijk gezien eens schandalig toegetakeld met de kleren van de zonde, zijn nu allebei heerlijk gekleed met gerechtigheid van God. Jan kon een tijdlang alleen maar denken aan ideeën, die rechtstreeks voortkwamen uit het hellerijk. Nu spreekt hij blij over Gods koninkrijk. Voorbij is de tijd, vlak na de ontmaskering, dat hij –met zijn ziel onder de arm- zomaar wat vegeteerde. Hij bleek tóch te behoren tot de bundel van de levenden (I Sam. 25:29), de mensen die bij God horen. Hij raakte Jezus een tijdlang kwijt, maar Jezus raakte hém níet kwijt.

    En nu… niemand heeft het gemerkt… alleen ík… en ik ben er zo verlegen mee, dat ik het eigenlijk niet eens durf opschrijven… wanneer zal de uitgever ooit aan publicatie van dit geheim toe zijn, als ik het wél verklap: 1989 schat ik… ach, dat is nog zo ver… ik waag het er op:

    Jan en ik zijn gedoopt in de Heilige Geest. En ik heb gezien met het geestelijke inzicht, dat je dan krijgt: Jan heeft de gave van wonderwerken, van krachten (1 Cor. 12:9). Bij een open luchtmeeting in september jongstleden, was het weer dreigend. Ik stond vlak bij hem en hoorde hem volkomen rustig zeggen:

                “In de naam van Jezus gelast ik dit noodweer van ons weg te gaan…”

    … en het gebeurde. Hij heeft iets bijzonders, die jongen… het zijn de slechtste vruchten niet, waaraan de wespen knagen…

     

    Ik heb wel eens gedacht in de maanden ná augustus 1983:

                “Hoe zal alles uitpakken?”

    Wel… nu het hele gebeuren is voltooid, afgerond, mag ik zeggen:

                “Alles heeft uiteindelijk góed uitgepakt.”

     

    Ik dacht, dat alles, wat gezegd moest worden, in eenendertig verhalen wel  is behandeld. Wat heb ik nog voor nieuws… wat kan ik nog toevoegen?!

    Jan is hoofdvertegenwoordiger geworden voor een heel district: het gaat hem maatschappelijk goed. Geestelijk gaat het hem ook uitstekend. Hij kent de vreze des Heren weer… het zal hem beter gaan lukken om de strikken van de dood te ontwijken (Spreuken 14:27). Als dienaar van God heeft hij zich een tijdlang schandelijk gedragen. De Heer hield toen zijn verbolgenheid ín. Nu Jan verstandig is geworden, is het welgevallen van God over hem overvloedig (:35). Ik heb het idee, dat de Heer liever beloont dan straft.

    Alle oude vrienden zijn er weer. Met Ab en Nel gaan wij weer zó gezellig om… en met Gijs en Nancy… en met… ach, noem maar op. De rehabilitatie is voltooid.

     

    Deze week zaten Jan en ik ’s avonds nog wat te praten. En opeens zei hij:

                “Je gaat wat zeggen… je gaat Ger een motto geven voor zijn volgende boek…”

    Ik werd even zó moe… ik had de laatste keer gezegd:

    “Ik verlang er naar, om werkelijk God te gaan geloven… ik verlang naar Hem als het middelpunt van jouw en mijn denken…”

    Wij waren in God gaan geloven.. .maar we waren wel door een diep dal gegaan gedurende het leerproces. Als ik nu eer een motto opgaf… zouden wij dan daarmee ook vertrouwd moeten worden via een vallei van doodsschaduwen. Wij waren dit keer van het duister in het licht gekomen. Altijd zou Jezus ons helpen om van elk duister in het licht te komen. Maar de strijd matte zo af. Wie gaf mij verder de zekerheid, dat boven de volgende verhalencyclus niet zou staan:

                De deining in de groep bij de val van Jo… de vreugde bij haar weer opstaan.

    Maar ik overwon die vermoeidheid en angst en zei:

    “Jan… wij hebben het geloof in God en Jezus leren kennen. Het schept vooruitzichten.. .het biedt perspectief… het opent vergezichten… je slaat er de blik door op een weids panorama…

    Maar… er is meer…

    Ik wil weten, wat de kracht is van handoplegging… ik wil inzicht in zulke geleide dingen als Gods beoordeling van mensenlevens… ik wil het geheim kennen van de opstanding uit de dood. Een wedergeboren, met Gods Geest vervuld mens wil altijd een hogere vlucht.”

    24-02-2009, 20:49 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    08-02-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.5.9.8.3.

    5.9.8.3.

    Gijs Kuipers: kernwoord:

    -         situatiebepaald: rehabilitatie begonnen

    -         algemeen: geloof in God en Jezus leert je om toegewijd te zijn.

     

    26 januari 1985

    Lien hè… Lien Smid… die zei:

                “Ik gá niet het verleden nog eens bij jullie opfrissen… afspraak is afspraak…”

    En hebben jullie gemerkt, dat zij door het hele verhaal heen alles nog eens herkauwde.. hier wat, daar wat… kunst… om je zo aan de afspraak te houden.

    Nee… ík fris jullie wel op… direct aan het begin: Nancy en ik kruisen voortduren Jan en Jo’s pad; ik heb een tijd samengewoond met Jo: geen kind… Jo keek wel úit. Nancy heeft een tijd samengewoond met Jan: wél een kind –Dicky- …: zíj keek níet uit. Jan liet Nancy in de steek, pikte Jo van mij af… ging met háár samenwonen… en dat, terwijl ik best met haar had willen trouwen. Ik was Jan in die tijd volstrekt niet welgezind. Ik wist niets van dat samenwonen van Nancy en Jan… werd verliefd op Nancy… wilde met haar trouwen. Ik kreeg wél te horen dat ik Dicky erbij moest nemen. Zijn afkomst werd me gauw verteld. Dicky… de zoon van Jan, je kunt wel zeggen: mijn aartsvijand. Ik zou nooit mijn geluk met Nancy hebben kunnen pakken, als de gelukkig makende macht van Jezus niet over mijn leven was gaan regeren. Nu echter gebeurden er wonderen… vrolijke wonderen.

    -         Ik vroeg Nancy ten huwelijk ondanks haar ‘blok aan het been’.

    -         … en … ik ging van dat ‘blok aan het been’ houden.

    Het geloof in God en Jezus…:

    -         In het begin was het een heel klein zaadje in mijn leven.

    -         Het bleek echter een levenskrachtig zaad te zijn.

    -         Het was een zaad, dat bij het opkomen al dat ‘nee zeggen’ tegen Jan –dat mij afhield van ‘ja zeggen’ tegen Nancy- opzij schoof.

    -         Ook op ander gebied was dat geloof werkzaam: oude misverstanden duwde het ver weg.

     

    Een voorbeeld: zo’n misverstand was bij mij: de wet. Nu weet ik dat ik voor velen van jullie in raadselen spreek, maar ik bedoel dit: je weet, dat er zo iets is als ‘de tien geboden’, een leefregel, een wet, die God eens een keer gaf. Het was nu zo, dat ik maar steeds híernaar zat te kijken: ik kon die geboden niet houden … en -als gevolg van een mij schuldig voelen- had ik maar altijd déze idee:

    “Die wet houdt ons in het oog… ook mij.. .achter die wet loert God op mij om mij te pakken te nemen.”

     

    Nancy en ik zijn de samenkomsten in ‘de kapel’  gaan bezoeken. Wij waren nieuwsgierig gemaakt door het helemaal veranderen van Jan na zijn bekering… ook al zo’n vrolijk wonder.

    De preken daar in die sam waren zo’n echt blijde boodschap… zo’n gezonde kost; heel dat waanidee van een boosaardige God, die je bespiedde werd er zó door wéggeblazen. Ik leerde zien, dat ik in God een Vriend had. Ik kreeg er ook oog voor, dat de duivel een vijand is. En –wat mij betreft- die vijand gebruikte wél alle reserves, die hij had, om verwarring te zaaien. Moet je toch horen, wat hij deed…:

     

    De verhouding tussen Jan en Jo aan de ene kant en Nancy en ik aan de andere… die verhouding was zo verbeterd, dat wij zelfs geregeld bij elkaar op de koffie kwamen. Soms kroop Dick op Jans knie…

                -hij was toen ook nog vijf, dan doen ze dat nog-

    om leuke spelletjes met die aardige oom te doen. Wij vroegen ons dan wel eens af:

                “Hoe moet dat later, zullen we de feitelijke toestand ooit eens aan Dick vertellen.”

    Dat was echter een zorg voor ‘ooit eens’. Nú zagen wij in ieder geval die goede verstandhouding als…: weer een vrolijk wonder!

     

    Even tussendoor: er gebeurden –en gebeuren gelukkig nog- meer van die vreugdebrengende dingen in de kapel. Stromen mensen beginnen te komen. Geen wonder… daar, waar:

    -         God het woord bevestigt met tekenen en wonderen (Mark. 16:20)

    -         Genezingen plaats vinden (Hand. 5:14, 15)

    -         Demonen worden verjaagd (:16)

    -         Mensen ook blijvend verlost worden van de boze (Mark. 16:9)

    -         Gestreefd wordt naar onberispelijkmaking van én geest én ziel én lichaam (1 Thess. 5:23, 24)

    -         Een gezonde leer en de Geestesdoop (Hebr. 2:4) worden gevonden

    -         Het Koninkrijk van Gods liefde zich bewijst (Matt. 12:28), niet krampachtig maar ontspannen

    Daar komen ook de mensen… (Hand. 5:16).

    De oude Chinezen zeiden al: “een plaatje is duizend woorden waard.” Predik het evangelie met de kenmerken, hierboven vermeld en je wint duizendmaal zoveel mensen als zonder die kenmerken. Natuurlijk niet die kenmerken er met alle geweld bijslepen. Strikt genomen kán dat overigens niet eens en hoeft dat ook niet. Waar de gezonde leer niet is, láten de kenmerken zich niet écht bijslepen. Waar de gezonde leer wel is, daar zijn ook de kenmerken…: totaal ongedwongen.

    … die mensen hè, van zo-even, die ruiken als het ware in zo’n gemeente hun kans om het eeuwige leven te grijpen. Daar kunnen ze geestelijk nu eens echt goed eten en drinken… niet, de honger stillen met bedrieglijk voedsel, dat uiteindelijk vergiftigt.

     

    Zo ging –en gaat- het dus in die gemeente. Wij smikkelden blij mee. En toen…

                Nu komt dus de loer, die satan ons draaide

    toen gooide uitgerekend Jan roet in het eten…

    Het geval is jullie bekend. Je zult begrijpen,dat wij, die met een kind van Jan bij Nancy zaten, het bar moeilijk hadden met een kind van Jan bij Ellen. Natuurlijk hebben wij ook die geschiedenis van Amon, Tamar en Absalom (II Sam. 13: 13, 14, 23) nageplozen en wij voelden ons niet veilig voor de toekomst ten aanzien van Dick, Annemarie en Marcel. En dan niet te vergeten: de scherpe tongen in de gemeente. De afkomst van de jongen was daar ook bekend, wat dacht je?!... dus opmerkingen in deze geest…:

    “U beiden zult het met dat geval van Jan en Ellen wel héél in het bijzonder te kwaad hebben…. Niet??”

    ...want… al is de Kapelgemeente als totaal prima, dat wil nog niet zeggen, dat alle bezoekers eerste klas zijn.

    Nancy zei wel eens:

    “Gijs… laten wij daar wéggaan… dan zien wij Jan en Jo en al die anderen nóóit meer…. Het wordt allemaal te pijnlijk.”

    Maar dan verbeterde zij zichzelf ook al weer:

    “Nee… weglopen kán niet. Ik geloof In God en Jezus. Ik heb geleerd om toegewijd te zijn aan Hen. God heeft ons in de Kapel geplaatst. Dáár blijven is een les in toewijding. Maar wat ís het een moeilijke les.”

     

    Wij waren kort daarvoor gedoopt in de Heilige Geest. De gaven van die Geest werkten nog maar héél beginnend in ons… wij spraken bijvoorbeeld nog maar amper in tongen… maar toch kon ik al antwoorden:

    “Ik geloof zó diep, dat ook dít in orde komt… dat Jan en Jo eens weer bij ons zullen zijn… en dat Jan met Dick weer zijn spelletje zal spelen van:

                ‘daar gingen twee ventjes naar Amsterdam’.

    Ik weet het: alles sal reg kom… ik geloof: God gáát het doen. Er zal vreugd zijn. We zullen van het duister in het licht komen.”

    Toen ik dat eens aan broeder Vonk vertelde, lachte hij wat uitgeblust…

                want een tijdlang kon je hem gewoonweg geestelijk ómblazen

    en zei:

    “Man… wat heb jíj de gave van geloof. Wij kunnen onszelf bouwen door in de Geest, in tongen te bidden (1 Cor. 14:4). We kunnen de gemeente bouwen door te profeteren (idem). Maar… wat help jij alle betrokkenen –ook mij- met deze gave… houd vol zeg.”

    Je weet, hoe alles verder gegaan is. Zondag jongstleden, na de kerk, waren Jan en Jo weer bij ons.

    Dick, als een rook naar hen toe…

                “oom Jan… doet u nog eens van:

                            ‘de een heette Piet en de andere Jan’.”

    Wij keken allemaal zo eens de kring rond. Nancy zei:

    “Jan, je rehabilitatie is begonnen… eerst die baan in de kerk… en nu zitten we hier weer samen, alsof er niets is gebeurd. In zekere zin ís er ook niets gebeurd. Jezus heeft alles achter zich weggeworpen (Titus 2:14, Jes. 53:6), wij ook… jij ook… ik heb zo’n innerlijke vreugd omdat duister plaats maakt voor licht. Ga je gang met ‘de twee ventjes’… Dick heeft er lang genoeg op gewacht. Wij hebben doelbewust dat spelletje niet met hem gespeeld… Gijs wíst dat jij het één keer opnieuw zou demonstreren.”

    En terwijl Dick al verlangend tegen zijn knie leunde, zei Jan:

    “Dadelijk hoor je het weer: ‘vort Jan’… Mensen, wat ben ik er dichtbij geweest om ‘vort’ te zijn van alle goede dingen van God en Jezus. Maar de Heer riep”’kom Jan’… en de hand van een politie rukte mij weg van de slechte dingen van de duivel…

    … daar was ik nog maar die paar meter van de brugleuning tot aan het water vandaan…”

    Dick zeurde:

                “Toe nou”.

    Toen bevestigde Jan met wat spuug papiersnippers op zijn wijsvingernagels en riep:

                “vort Piet… vort Jan”,

    zwaaide zijn handen naar achteren en toonde bij het weer naar voren zwaaien de nagels van zijn middelvingers. Daarna het omgekeerde:

                “Kom Piet… kom Jan”

    En daar wáren de papiertjes weer.

                “Hoe kan dat nou”,

    zei Dick in stille bewondering.
    Jan antwoordde:

    “Ja… hoe kan het… helmaal weg… en toch weer terug. En nu ook, door het geloof in God en Jezus aan het leren om toegewijd te zijn…”

     

    En toen was er koffie.

    08-02-2009, 15:04 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    24-01-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.5.9.8.2.

    5.9.8.2.

    Ellen Vonk: kernwoord:

    -         situatiebepaald: een betere verstandhouding

    -         algemeen: Geloof in God en Jezus maakt gaaf en hoopvol

     

    23 januari 1985

    Zó erg geschokt en verdrietig als ík geweest ben na het heengaan van Agnes!... het was, of er een ijskoudheid over mij werd uitgestort, die mij tot in het diepst van mijn wezen verkleumde. Nee… niet tot in het díepst… Heel innerlijk werd ik warm gehouden door God. De eerste tijd echter was dat ‘warm blijven’ voor iedereen, ook voor mijzelf, verborgen onder dikke lagen ijs. Hoe dikwijls heb ik die eerste weken niet tegen Jezus gezegd:

    “Heer… U maakte eens wijn uit water… en ieder zei:

                ‘smaakt díe wijn even goed!’…

    Maar de wijn van mijn vreugd om Agnes… een vreugde die ik eerder niet voor mogelijk had gehouden… die veranderde U in water… in het water van een zee van eenzaamheid, waarop ik stuurloos dobber…

    U hebt mij bedrogen… o, wat smaakt het water van deze verlatenheid bitter slecht. Heer… het is uw schuld, dat de stemmen weer fluisteren…

    De stemmen, die in augustus zeiden:

                ‘spring in het water’,

    Die stemmen zeggen nu weer…:

                ‘ga haar achterna… ga je kleine, dode lieveling achterna…’

    Ik doe dat niet, Jezus… maar alleen al de kwélling van die ingevingen… ik ben nog maar nét negentien… het lijkt wel, of ik alles al gehad heb…”

     

    De eerste ontreddering week… de begrafenis… die was zo érg… dat was wel het dieptepunt. Maar zelfs toen was het, of mijn innerlijk wist, dat er bij Jezus geen tegenstellingen zijn. Hij hád niet daarginds in Spanje “ja” tegen mij gezegd en door dit sterven “nee” (2 Cor. 1:19). Nooit… nooit zou Hij me laten vallen. Altijd zou Hij me ondersteunen. Direct echter gierde de vorstwind weer over de van beneden aangetaste ijslaag. Toen wij thuiskwamen, was er de gemeenschappelijke wanhoop van ma en mij –pa voelde dat toch niet zó- die mij opnieuw omhulde.

    Daarna het bericht, dat Jan alles had voelen aankomen, met alle weer dááraan verbonden opwinding… Die vrouw Van der Kaa met hele verhalen over zwarte magie, die van Jo (!) zou zijn uitgegaan. Voor die praatjes hebben de oudsten gelukkig een stokje gestoken. Alles bij alles echter was ook dat zó ellendig… En toen kwamen meneer en mevrouw Willems. Onder hun troost werd de warmte in mijn innerlijk tot een magmastroom. Van beneden af smolt het ijs. Van bovenaf waren hun woorden als een lentebries, die intrieste gedachten wegwaaide en het ijs ’op at’… De koude boeien braken. Mijn “nee” tegen Jezus vanwege Agnes smolt om tot een “ja” ondanks Agnes.

     

    ’s Avonds zei ik:

    “God… de goede dingen komen van U (Jac. 1:17). Dat U mijn baby thuis hebt gehaald… het was een onderwijzing voor ons allen. U bent niet veranderd (Mal. 3:6)… het kind van Batseba nam U bij zich… toén leerden de mensen een les, die ze in díe tijd nodig hadden. Lieve Heer… ik ben nog niet zo wendbaar, dat ik voor mijzelf de les kan leren, die er zeker zit in Agnes’ heengaan… maar U helpt... ook bij dat leren…”

     

    1 juni kreeg ik een baan bij een commissie. Meneer De Jong – je weet: hij was ook een poosje in Ciudad de la Luz- hielp mij er aan. Ik had mijn verdriet nog niet verwerkt, maar door alle nieuwe indrukken, werd ik er niet meer de hele dag bij bepaald. Zo kon de wond beter helen.

    In juni zag ik ook, hoe Erik Pieterse in de sam oplettend naar mij keek. Ik lachte hem na een paar weken eens toe. Waarom…?

    … er bleef een eenzaamheid… ik kon wel met mijn ouders uitpraten en uitpraten… maar daar kwam zo weinig nieuws meer uit voort. Moe was zelf nog maar ternauwernood door haar verdriet heen. Vriendinnen in de kerk had ik niet. Ik had ze afgehouden in de ‘voortijd’… nu- in de ‘natijd’- kon ik er niet op terugvallen.

    Zou Jezus deze man voor mij bedoelen na al mijn eigen missers bij mijn zoektochten. Maar ik had een verleden… zou er samen met hem weer een toekomst zijn? Ik overlegde niet meer met een vriendin, zoals toen bij Jan… ik ging met Jezus te rade.

    Daarna had ik vrijmoedigheid om een seintje aan Erik te geven.

    De volgende dag wachtte hij me op bij het uitgaan van het kantoor. We maakten een afspraak… ik lichtte wel mijn ouders in: ik stelde prijs op hun gebed. Andere afspraken volgden. We praatten veel. Hij dacht maar steeds, dat alle kwaad van Jan was gekomen. Ik heb hem verteld, hoe ik al vóór die tijd was. Hij, van zijn kant, biechtte ook nog heel wat van zijn verleden op. Hij had het weggestopt, maar het was hem nu weer bewust geworden zei hij.

    Wij werden het steeds meer eens. Vol vreugde merkte ik, dat hij door Jezus gezonden was om mij te helpen bij de beslissende laatste stappen van duister naar licht. Geestelijk was hij verder dan ik: hij was vervuld met Gods Geest. Ik merkte, dat hij –wat mij betreft- een van de gaven van die Geest heel fijn gebruikte: de gave van genezing.

    -         Hij genas mijn innerlijk van de nare herinneringen aan de jongens vóór Jan…

    -         Hij genas mijn ‘inner person’ van de beschadigingen als gevolg van de vernederingen dóór Jan.

    -         Hij genas de wond, ontstaan door het moeten missen van mijn kleine schat.

    Zeg nu niet:

                “Elke jongen had dat gekund!”

    Nee…: híj was door God gestuurd… híj had volmacht om die gave voor mij te gebruiken… híj gebruikte die gave ook.

     

    Zó… geheeld… nieuw gemotiveerd… in betere verstandhouding met alles en iedereen… ook met Joke… ook met Jan… vond ik het geloof in Jezus… tóch nog weer dieper dan op die rots in Spanje. Toen ik het vond, maakte het mij gaaf en hoopvol.

    -         Ik was wel geheeld en vrij gekomen van oude motivatie: het negatieve was weggenomen.

    -         Maar nu werd ik vol hoop en kwam er gaafheid: het positieve werd gegeven.

    Ik had bij mijn heling het verzoenend bloed van Jezus als merkteken gekregen (Lev. 14:14). Nu –bij mijn gaaf worden- kwam daar als waarmerk de olie van de Heilige Geest overheen (:17).

    En nog meer vreugde kwam, nog verder liet ik op mijn weg naar het licht het duister achter mij. Ik droomde een nacht, dat Jezus tot tweemaal toe tegen me zei:

                “Heb je mij liéf?”

    Ik durfde met mijn antwoord niet verder te gaan dan:

                “Ik houd van U.”

    De derde maal kwam Hij helemaal naar mijn niveau en vroeg alleen maar:

                “Houd je van Mij.”

    En toen…

    In weerwil van feit, dat ik nog zo ziels, zo weinig geestelijk was in mijn genegenheid tot Hem

    zei Hij  :

    “Ondanks alle falen van vroeger komen er opdrachten voor later”. (Joh. 21:15-17).

    Kort daarop kon ik Erik het jawoord geven. Samen met hem dat ‘later’ tegemoet gaan… dat durfde ik aan. En omdat het oude voorbij was, durfde ik ook op de verlovingsreceptie zo feestelijk uitgedost zijn, alsof ik niets had meegemaakt.

     

    Toen Eriks vroegere vriendin –Lien Smid- op ons verlovingsfeest binnen kwam, bloosden zij en ik allebei tot achter onze oren. Maar het was gauw over. Allebei waren wij geflankeerd door onze toekomstige mannen. Gerard, wat jonger dan zij… Erik veel ouder dan ik, maar allebei door God gezonden en van Hem aanvaard.

     

    24-01-2009, 16:05 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    11-01-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.5.9.8.1.

    5.9.8.0

    Gedachte

    Van duister naar licht

     

    Overwegingen:

     

     

    Situatiebepaald

    Algemeen

    5.9.8.1.

    Jos van Dalen

    Een nieuw begin

    Geloof in God en Jezus…

    …leidt tot bekering en loutering

    5.9.8.2.

    Ellen Vonk

    Een betere verstandhouding

    Geloof in God en Jezus…

    … maakt gaaf en hoopvol

    5.9.8.3.

    Gijs Kuipers

    Rehabilitatie begonnen

    Geloof in God en Jezus…

    … leert je om toegewijd te zijn

    5.9.8.4.

    Joke Donker

    Rehabilitatie voltooid

    Geloof in God en Jezus…

    … schept vooruitzichten

     

    5.9.8.1.

    Jos van Dalen: kernwoord:

    -         situatiebepaald: een nieuw begin

    -         algemeen: geloof in God en Jezus leidt tot bekering en loutering

     

    21 januari 1985

    Lui… ik weet het: jullie zijn ‘fed up’  met die geschiedenis van dat kind van Ellen… jullie zit tot de strot toe vol met dat hele gebeuren. Tóch moet ik er nóg weer in overwegende mate over spreken. Ik heb er immers veel bemoeienis mee gehad. Ik beloof echter: zo kort mogelijk. Ellen en Jo moeten er voor het laatst ook nog hun hart over luchten… die twee moet je óók nog ‘einverleiben’. Nu ja… móeten… niets te moeten uiteraard.

    Maar ik dacht: jullie –volhouders- hebben het tot dit verslag –negenentwintig- uitgezongen; je moet even een hart onder de riem hebben…: dan haal je het eind van tweeëndertig). De twee rapporteringen daarna zijn van andere orde.

     

    Je weet in ‘de Kapel’ wél, dat je in een oudstenraad zit! Mijn vrouw zei eens, dat zij in een bepaalde door haar beklede bestuursfunctie het onderdeel ‘conflictbeheersing’ zo boeiend vond. Nu… vanaf augustus 1983 hebben wij –wat dat betreft- maandenlang interessante praktijkervaring opgedaan. Alles begon met een telefoontje van Bart op een vrijdagavond…:

    “Kom gauw… maar bel eerst de anderen op dat ze ook komen… zo’n tóestand hier met Ellen…”

    Binnen een kwartier was de hele oudstenkring gemobiliseerd… van alle kanten rukten de auto’s uit naar wat een uitslaande brand in huize Vonk bleek te zijn. Het eerste, wat Aaf zei toen wij binnenkwamen was:

    “Ik heb tegen de Heer gezegd:

                “Ik laat Uw hand niet los”,

    Maar … o Jos, Diana… we worden zo benard door een plotselinge aanval van satan.”

    En ik móet zeggen: er was even geen hoogte van de situatie te krijgen. De oudste dochter zat aan tafel te gillen. Twee andere dochters –bij die tafel staand- huilend… finaal over hun toeren.

    Diana begon, wat dat betreft, orde te scheppen, bracht Ingrid en Nora naar bed. Maar ook daarna, we hebben het wel eens over het steeds helderder morgenrood, waardoor gelovigen worden omringd… maar met de nog verward om ons heen drommende andere oudstenechtparen leek het meer op een steeds troebeler nachtelijk donker. Gaandeweg kwam er toch wat tekening in de situatie. Wij omringden met onze gebeden Bart en Aaf, die in een soort shocktoestand voor zich uit zaten te kijken. Een van ons beantwoordde de verontruste vragen via de telefoon… een ander ving gealarmeerde buren op. Wij luisterden naar Ellens biecht, in eerste aanleg aan Diana die bij haar was gaan zitten, de arm om haar heen geslagen. Wat bleek: Jan Donker en Ellen hadden schromelijk  richtlijnen veracht… de voorschriften, die voor alle mensen maar toch wel in het bijzonder voor kinderen van God gelden:

    -         houd je seksuele leven zuiver (Ef. 5:3)

    -         verontreinig je lichaam niet door hoererij (1 Cor. 6:15)

    -         bezoedel die tempel van Gods Geest niet (:13)

    -         vlucht weg van onzedelijk gedoe (:19).

    Twee mensen die behoorden te wéten…die de sleutel tot het nieuwe denken elke zondag kregen aangereikt… ze bleken de sleutel tot het oude denken altijd op zak te hebben gehouden. Ze hadden daarmee de deur opengedaan… de deur, die wegleidde van het geloof in Jezus, de rechtmatige Gezalfde… de deur, die toeleidde naar de slavendienst aan satan, de onrechtmatige wereldheerser. Tot één uur ’s nachts zijn we bezig geweest met de eerste fase van conflictbeheersing:

                Breng één van de in conflict zijnde partijen in de rust.

    Toen zagen Diana en ik als onze vervolgopdracht de tweede fase:

                Het in de rust brengen van de andere partij.

    Wij waren echter zó aangeslagen, dat wij eerst Niels en Lucy de Jong opzochten en hun de toestand uitlegden. Met z’n vieren naar Jan en Jo…

    Jan was niet thuis… Jo was zo overstuur, dat wij de tweede fase aan Niels en Lucy moesten overlaten. Dat deden ze prima. Wat een opluchting: je hoeft niet alles alleen te doen. Wij konden echt niet meer tegen een tweede ronde op… waren al uitgeput door de Vonk-situatie, konden dit er niet meer bij hebben. We waren als verdorste woestijnreizigers, die snakken naar de rust in een koele oase. En die rust kregen we…

    Je kunt wel eens dorst hebben, als het leven iet een woestijn lijkt op het heetst van de dag… je hoeft echter nooit te dorsten… want God zorgt voor tijdige aflossing… en jij kunt je verkwikken aan het water van de Geest in de schaduw van Gods ‘vleugels’(Mal. 4:2).

    Toen wij voldoende uitgerust waren, maakte God opnieuw gebruik van onze diensten voor een derde fase:

                Zorg voor een afkoelingsperiode.

    De oplossing voor die afkoeling wás: Ellen een poosje naar warm Spanje halen. Er waren tegenwerpingen te over:

    -         Van Bart: “En de verbouwing van de zaal dan?”

    -         Van Aaf:    “Ik láát mijn dochter niet alleen!”

    -         Van Ellen: “Ik kén daar niemand… ik ga daar nog méér tobben.”

    Maar wij wisten, dat het de door God gegeven oplossing was. Toen hebben wij het gezag, dat wij in de geestelijke sfeer hadden, gebruikt. Wij zagen door de gave van het onderscheiden van geesten (1 Cor. 12:10) dat boze machten probeerden de Vonken af te houden van iets, dat nuttig voor hen was. Stil –voor hén onopgemerkt- bestraften wij in de naam van Jezus de tegenwerkende krachten… en…: familie Vonk stemde met ons voorstel in…

    Er waren nog méér obstakels: hoe zou Bart er in februari/maart 1984 twee maanden tussen uit kunnen. Wij zeiden:

                “God zal zorgen.”

    Dat deed God. Hij gebruikte er in dit geval de gemeente voor.

    Daar in Spanje hebben wij –met anderen- mogen werken aan de derde fase.:

                Herstel.

    Fase twee diende:

    -         én de Bart-Aaf-Ellen partij

    -         én de Jan-Jo-partij.

    Fase drie –ons deel- diende alleen Ellen en haar ouders. Gert, Carla en nog anderen werkten aan fase drie bij het echtpaar Donker.

    Daarna greep God onverwacht in de al tot rust komende situatie in: Agnesje overleed. We dachten, dat wij opnieuw met herstelwerk moesten beginnen.

    Toen wij echter in huize Vonk poolshoogte kwamen nemen, was de toestand veel beter dan wij hadden durven hopen. De ouders van Joke Donker waren ons al voor geweest. Prijs de Heer… zovelen hebben aan de conflictbeheersing in dit moeilijke geval gewerkt. De verzamelde wijsheid van vele gelovigen samen bleek genoeg… uiteraard in afhankelijkheid van God. De enkele wijsheid van ieder van hen afzonderlijk zou te kort hebben geschoten.

     

    En nu zitten wij volop in de slotfase: het puin is geruimd. Een nieuw begin dient te worden gemaakt. Nu worden Diana en ik niet bij Ellen ingezet, maar bij Jan. Ellen wordt in hoofdzaak door Erik behandeld. Nu… ‘Jan en Jo’ is voor ons bekend terrein… Je weet hoe wij hen vanaf hun prille begin als christenen hebben begeleid… hoe lief we hen hebben… We komen op een avond bij hen.. zit hij wat troosteloos naar kasboekjes te kijken, zegt:

    “Haal uit je winst… assistent-penningmeester… netjes de collecten inboeken in dit…  schriftje… moet je nu toch zíen…!... en weet je, wat ik óók mag doen… kaartjes versturen met een tekst er op… bij verjaardagen en zo… ik zie tegen dat hele gepruts op als tegen een berg…!”

    Gevieren bidden wij hiervoor. Dezer dagen belt hij me op… helemaal opgetogen… de hele toestand zit nu in een van de zaak in bruikleen gekregen homecomputer. Hij zegt:

    “Ik heb maar op een knóp te drukken en de eerst aan de beurt zijnde jarige komt op het scherm… ik druk nú… wat zie ik… mevrouw Van der Kaa…”

    Even zwijgen… ik grinnik inwendig… wacht benieuwd… hij was nooit zo verrukt van die zuster… en zij niet van hem (2.5.8.5.). Bij ‘de deining’ heeft ze zich ook weer bést geweerd. Nu wij van duister naar licht gaan en er allerwegen vreugde is, lacht zij nog wat zuurzoet…

    Na die stilte…:

    “O… nou ja… evenzo goed een hele tijdsbesparing… en alle journaalposten óók in de computer. Ik hoef alleen de bedragen in te tikken… nee… ik begin er nu met meer moed aan dan ik eerst dacht. Ook dit nederige hulpwerk kan een bediening zijn (1 Cor. 12:28). Door mijn teruggekeerd geloof heb ik ook hierin weer inzicht en hiervoor weer moed. Ik ben zo blij, dat ik van de moeilijkheden vandaan niet ben weggevlucht naar een andere gemeente. Nooit had God mij dan de lessen kunnen leren, die Hij me nú heeft geleerd.”

     

    Na dat gesprek wist ik: de stormen zijn voor het moment voorbij. Jan heeft een nieuw begin gemaakt. Het geloof in God en Jezus heeft hem bekeerd van heel veel van zijn hoogmoed. Met vreugd aanvaardt hij zijn bediening als ‘houthakker en waterputter’ (Joz. 9:21).

    Nee, dat is niet goed geformuleerd… stoelen wegruimen na de dienst is heel wat nederiger, hoewel toch ook heel belangrijk.

    Door het geloof in God en Jezus is hij ook gelouterd … het schuim van ‘de eerste willen zijn’ (3 Joh. :9) is er afgeschept.

     

    Vol vreugde wendde ik mij af van deze voltooide taak en ik zei:

                “Heer, wat is de volgende opgave om licht te brengen, war duisternis was.”

     

     

    11-01-2009, 19:03 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Archief per week
  • 27/09-03/10 2010
  • 30/08-05/09 2010
  • 09/08-15/08 2010
  • 17/05-23/05 2010
  • 26/04-02/05 2010
  • 05/04-11/04 2010
  • 15/03-21/03 2010
  • 01/03-07/03 2010
  • 15/02-21/02 2010
  • 01/02-07/02 2010
  • 18/01-24/01 2010
  • 04/01-10/01 2010
  • 14/12-20/12 2009
  • 30/11-06/12 2009
  • 16/11-22/11 2009
  • 02/11-08/11 2009
  • 19/10-25/10 2009
  • 21/09-27/09 2009
  • 07/09-13/09 2009
  • 24/08-30/08 2009
  • 03/08-09/08 2009
  • 13/07-19/07 2009
  • 22/06-28/06 2009
  • 15/06-21/06 2009
  • 25/05-31/05 2009
  • 18/05-24/05 2009
  • 27/04-03/05 2009
  • 13/04-19/04 2009
  • 30/03-05/04 2009
  • 16/03-22/03 2009
  • 02/03-08/03 2009
  • 23/02-01/03 2009
  • 02/02-08/02 2009
  • 19/01-25/01 2009
  • 05/01-11/01 2009
  • 22/12-28/12 2008
  • 08/12-14/12 2008
  • 24/11-30/11 2008
  • 10/11-16/11 2008
  • 27/10-02/11 2008
  • 20/10-26/10 2008
  • 29/09-05/10 2008
  • 15/09-21/09 2008
  • 08/09-14/09 2008
  • 18/08-24/08 2008
  • 04/08-10/08 2008
  • 28/07-03/08 2008
  • 07/07-13/07 2008
  • 23/06-29/06 2008
  • 09/06-15/06 2008
  • 26/05-01/06 2008
  • 12/05-18/05 2008
  • 28/04-04/05 2008
  • 14/04-20/04 2008
  • 31/03-06/04 2008
  • 17/03-23/03 2008
  • 03/03-09/03 2008
  • 18/02-24/02 2008
  • 04/02-10/02 2008
  • 21/01-27/01 2008
  • 07/01-13/01 2008
  • 24/12-30/12 2007
  • 17/12-23/12 2007
  • 10/12-16/12 2007
  • 03/12-09/12 2007
  • 26/11-02/12 2007
  • 19/11-25/11 2007
  • 12/11-18/11 2007
  • 05/11-11/11 2007
  • 29/10-04/11 2007
  • 22/10-28/10 2007
  • 15/10-21/10 2007
  • 08/10-14/10 2007
  • 01/10-07/10 2007
  • 24/09-30/09 2007
  • 17/09-23/09 2007
  • 10/09-16/09 2007
  • 03/09-09/09 2007
  • 27/08-02/09 2007
  • 13/08-19/08 2007
  • 06/08-12/08 2007
  • 30/07-05/08 2007
  • 23/07-29/07 2007
  • 16/07-22/07 2007

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!