Een gedicht van Karel van de Woestijne 1878-1929
Voorzang
Het huis mijns vaders, waar de dagen trager waren, was stil, daar 't in de schaduwing der tuinen lag en in de stilte van de rust-gewelfde blâren. - Ik was een kind, en mat het leven aan de lach van mijne moeder, die niet blij was, en aan 't waren der schemeringen om de bomen, en der jaren om 't vredig leven van de roereloze dag.
En 'k was gelukkig in de schaduw van dit leven dat naast mijn dromen als een goede vader ging... - De dagen hadden mij de vreemde vreugd gegeven te weten, hoe een vlucht van grote vooglen hing, iedere avond, in de teedre zomerluchten die zeegnend om de ziel der needre mensen gaan, als de avond daalt, en maalt in avond-kleur de vruchten die rustig-zwaar in 't loof der stille bomen staan.
...Tóen kwaamt gij zacht in mij te leven, en we waren als schaemle bloemen in de avond, o mijn kind. En 'k minde u. - En zo 'k véle vrouwen heb bemind sinds dien, met moede geest of smekende gebaren: ú minde ik; want ik zag uw kinder-ogen klaren om schuine bloemen in de tuine', en uw aanschijn om mijn eenzelvig doen en denken tróostend zijn, in 't huis mijns vaders, waar de dagen tràge waren...
1900
![schrijver](http://www.gedichten.nl/smoelen/karel_van_de_woestijne.jpg)
|