Een gedicht van Antony Winkler Prins 1817-1908
Waarom
Als na de kalme zomernacht Mijn voet bij t liefelijk ochtendblozen Door veld en weiden om gaat dolen En soms, vermoeid van t rusteloos dwalen, De onbestemde tred verzacht, Dan boeien fris ontloken rozen En hemelsblauwe veldviolen En witte leliën der dalen Het meest mijn boezem door haar pracht.
En daalt de zon in t westen neer, Verspreidt zich t liefelijk schemerduister En heerst er stilte langs de dreven, Terwijl de maan, zo statig blinkend, Zich spiegelt in het zilvren meer, Dan hoor ik gaarn t zephirgefluister En hoe de tedere snaren beven Der windharp, door het woud weerklinkend Als tonen uit een reiner sfeer.
En vraagt ge, waarom wel dit schoon Het allermeest mijn hart kan boeien? Ik vind s viooltjes blauwe glansen In de ogen van mijn meisje weder; Ik zie, dat op haar zachte koon Ook frisse lenterozen bloeien, Dat lelies t voorhoofd haar omkransen, Terwijl haar stem, zo zielvol teder, Zo zacht klinkt als der windharp toon.
--------------------------------------------- zephir: zachte, zuidwestelijke zomerwind
Dichterlijke mengelingen (1880)
|