Een gedicht van Jan Prins 1876-1948
De meeuwen
De meeuwen vechten, vleugels hol, en hangen aan de wind. Zij vallen in 't bouwland neer, - en, neergevallen, maken ze 't langs de voren vol.
Zij namen overland de wijk, en zochten langs de brede stromen hun toevlucht, - om op kracht te komen achter de hoge winterdijk.
De snavels, onder pen en veer, herstellen de geleden schade. Maar 't nader klinken van de spade des akkermans verjaagt ze weer.
Ze vliegen op, - de vleugels reê zich klauwende aan de lucht te klampen. Een ogenblik ziet men ze kampen. - Dan voert de felle wind ze mee.
|