Een gedicht van Jacobus van Looy 1855-1930
NACHTEGAAL
Hoor het verheven roepen in het dagen, Nu er de nacht nog is, de geur'ge, zoele, Overal-stille nacht; door 't wellend, zwoele Gefilomeel, dat donker is als klagen. - Nu tjuikt het henen over lage hagen, En slaperige keeltjes komen joelen: Zo op een meer veel scherpe zeiltjes kroelen De dag gemoet, de dag met al haar vragen. O, flonker-vochte stem die sloeg bewogen, Uit zwaarmoed riep mij naar de lichte hoge; Hoe hing mijn aandacht aan Uw diep geschater; Keer, zingende dwang, zacht geweld dat kliefde De smachting van de nacht, keer liefde, o liefde, Hermaak mijn hart tot een diep-orglend water.
Gedichten, A. W. Sijthoff, Leiden.(1932)
|