Een gedicht van Willem de Merode 1887-1939
In de moskee
Hij wandelt daaglijks tussen de pilaren En de klimrozen en de ruisfontein. Hij kent: de groene vanen en het plein Waar vreemden naar de goudspiralen staren; De Koraanspreuken boven t deurgordijn; De egale zon; der schaduwen slagorden, Die zwart opdoemen, en verwijderd worden; De stilte, de gebedsroep, en de schijn Der maan, die als een man met een lantaren De laatste rondgang doet, en met zijn licht Het donker oproept en de dood, het dicht- worden van alles, het naar binnenstaren Der dingen
en zijn hart was als een knaap, Vallende biddend om geluk in slaap.
Kringloop (1912 - 1935)
|