Een gedicht van Hendrik Jan Schimmel 1823-1906
TERUG-BLIK
'k Ben er wedergekeerd, Waar mij 't eerst werd geleerd: Min de Heer en de naaste als u-zelve; Waar ik 't eerst, mij bewust, Door mijn moeder gekust, Het azuur van de hemel zag welven.
Ik herkende geen kluis, 'k Vond een vreemde in mijn huis, En 't omsloot eens zo veel wat ik minde, 'k Vond geen schaĆ¢uw in de tuin, Want geknakt was de kruin Van de aloude, van Grootvaders linde.
'k Vond geen vriend in de stoet, Die ter kerke zich spoedt. En voorheen kende ik voornaam en have. Maar de grijze zonk neer, En de knaap van weleer, Buigt het hoofd nu als grijze ten grave.
'k Heb de rustplaats gezocht Voor mijn oudren gewrocht, Op de vruchtbare akker der doden; Maar de plek was mij vreemd, Want de terp werd een beemd, Overdekt door een dekbed van zoden.
'k Hief weemoedig het oog, Maar daar tintelde omhoog, In haar glans door de Tijd niet te doven, De immer vriendlijke ster Die me als kind reeds, van ver, Zo vaak sprak van de woning daarboven.
Verspreide gedichten (1852)
|