Een gedicht van Emanuel Hiel 1834-1899
Bruisend zwalpt
Bruisend zwalpt me over 't hoofd ene zee; Wervelwind warrelt woest, rukt me mee... En de sterren verzwinden, verslinden elkander. Gans in gloed staat 't heelal, Doodsgebrul, angstgeschal, Klinkt overal! De zon alleen, die hemelsalamander Vonkelt tevreên op mijn vreeslijke val.
Uilgekras, slanggesis mij begroet, 't Spuwt naar mij, al wat kruipt, al wat wroet: En de nietige mensen verwensen mijn pogen. Brak ik stout slavernij 'Sla hem dood!' - roepen zij, 'Doof 't medelij!' Het graf alleen, die moeder helser logen, Opent de boezem en hunkert naar mij.
Vrouwentroost, kindermin vind ik niet, Ach! mijn val baart hun zelfs geen verdriet... En mijn aaklige blikken verschrikken hen zeker. Gij, door min mij gejond, Kom tot mij, 'k ben gewond! Maak mij gezond... De liefde zelf, die zoete balsembeker, Vlucht en verloochent de stervende hond.
|