Een gedicht van Marie Boddaert 1844-1914
Avond aan t strand
Nu is t of alles rusten wil, De hemel wijd en de duinen stil, En t dorpje in t duin gezeten, Wat nestjes bruin, t kerkje in hun schoot, En wat venstertjes blozend nog van rood, Door zonne in t west vergeten.
En naast de duinen de grote zee, Zo droomrig loom of zij zachtjes mee Wil slapen en niet meer zingen; Haar scheepjes, gevlijd op hun schaduw, dicht Aan t strand, veel bruine rankheid in t licht, Dat laatst uit de kim komt dringen.
Door het dommlen en dromen gaat Een even herleven: kindergepraat, Hoog - en dan weg, een geklater Van rijke blijheid, die nog eens laat Klinken goudklankjes door t avondlaat... Als een lach door de scheemring gaat er.
Stil en stiller, lomer, loom... Duinen vaag in het dauwgedoom, Dorpje met lichte blode; Kloppende klompjes dof in de straat... - Over heel het natuurgelaat Rust: de dag is gevloden.
|