Een gedicht van Gerbrand Bredero 1585-1618
Liedeken
's Nachts rusten meest de dieren, Ook mensen goed en kwaad, En mijn Lief goedertieren Is in een stille staat: Maar ik moet eenzaam zwieren, En kruisen hier de straat.
Ik zie het zwierig drijven, Ik zie de klare* maan, Ik zie dat ik moet blijven Alleen mistroostig staan. Ach lief, wil mij gerieven* Met troostelijk vermaan*.
Ach Lelie hoog verheven, Verheven in mijn zin, Mijn hope van mijn leven, Gewenste, schoon Vriendin, Wil mij, u jonstich, geven Een lieve wedermin.
Met hoop en vrees bevangen Met een gestage strijd Van zorgen en verlangen Verwacht ik nu ter tijd Van u mijn troost t'ontvangen: 't Woord, daar men lang om vrijt.
Mijn vruchteloos verwachten Mijn kommer niet en blust, Zult gij mij heel verachten Och voedster van mijn lust! Maar ziet - ik onbedachte Klaag nu, zij leit en rust.
Och slaapt gij, mijn behagen, Terwijl ik doe mijn klacht? Wat baat mij dan mijn klagen Nu gij de dove slacht*? Ik sal 't geduldig dragen, Ick wens u goede nacht.
Adieu, Prinsesje jeughelijk, Mijn vrouw van mijn gemoed: Adieu en droom geneugelijk, En slaap gerust en zoet: Ach 't is mij zo onmeugelijk Te rusten als gij doet!
-------------------------------------- helder tegemoet komen troostende woorden op een dove lijkt
Groot Lied-boek
![schrijver](http://www.gedichten.nl/images/50801.jpg)
|