Een gedicht van Karel van de Woestijne 1878-1929
Gij was aan mij gelijk de winde
Gij was aan mij gelijk de winde die wentelt om een koren-aar; dra zal ik aan mijn wang bevinden de zoete streling van uw haar.
Dra zult gij t glanzend voorhoofd beuren tot waar mijn slapen kommrend staan: zo ziet men, wild, een winde geuren naast t wegen rijpen van het graan.
o, k Ben geen sterke; moe-gedragen, verzwaart vaak de angst mijn levens-last; maar t is mij waar k uw wasdom schrage, of blijde een échte steun me omwast.
Zo reikt de liefde, o mijn beminde, verrijkt me uw liefde in vreze en vaar, - gelijk een geur ge wentel-winde die sterkt en loont haar koren-aar.
|