Een gedicht van Karel van de Woestijne 1878-1929
De vrouwen die ik heb gekend
De vrouwen die ik heb gekend zijn mij voorbij-getreden als zwaarden, in vaste vuist geklemd, die bevriezende sneeuw door-sneden.
Hun hoop, hun schoonheid en hun schroom bleef in mijn oog geschreven;... - maar groeide er ooit tot in de boom wat werd in bast gedreven?
Zo draag 'k, - mijn eigen vreugde wáard - in naderend minnens-duister, mijn ongenaakbare min, bewaard onder scheuren-schone kluister.
|