Een gedicht van Alex Gutteling 1884-1910
Leven in droom
Wat was het landschap teer en fijn Vannacht in droom bij zilvren schijn: Een sierlijk brugje, een stralenbeek, De berkentwijgen rank en bleek, Huivrend, maar zonder ritseling. En wijl ik peinzend glijdend ging Over de lage heuvlen, grijs Bemost, als licht behageld ijs, Zag 'k eensklaps, als een avondgloed 's Winters door neevlen rozig-zoet Achter de speelse kruinen poost (Gelijk een bleke bruid soms bloost Door van haar lokken 't weefsel blond), Ons huisje, in vreemde dromenstond Wonder herschapen: dak en muur Was warm en lieflijk gloeiend vuur, En schemervormen, toch herkend, Hadden iets toovrigs, als een tent In Oosters Nachtverhaal gebouwd Door geesten als uit zonnegoud. - Nu is het dag, wij dromen niet, En toch...datzelfde woudgebied: Een sierlijk brugje, een stralenbeek, De berkentwijgen rank en bleek, En ginds...wat gloeit daar onverwacht De kruinen door met wondre pracht? Ons huisje! Maar wij zagen 't nooit In zulk een sprookjes-glans getooid, Een wonder op de heldre dag. Nimmer ons oog die kleuren zag Zo warm, zo teer, door 't stille woud Scheemrend, als stond het niet gebouwd Op wijde hei...O zaligheid, Als ons ontzinkt de werklijkheid, Als altijd nieuw, hetzelfde ding Doet siddren van verwondering, Als men zijn nuchtre leven leeft In schijnselen als de Droom ons geeft!
|