Een gedicht van Th. van Ameide 1877-1955
Het inwendig leven V
Veel gezworven, veel gelezen, veel gezien en veel gedacht, ach, bemind ook en geprezen.... in mijn eigen diepe nacht enkel kan ik veilig wezen.
Na de gisting, na de woeling blijft het hart zo zwak en flauw, angstig zoekt het een bedoeling in dat al en vindt haar nauw in zijn eigen bleke voeling. Voor mij is het menigvuldig' bron van onrust, bron van kwaad, daarin levend voel ik schuldig dat ik zwak mij zelf verlaat, dat ik vreemde heren huldig. Maar toch roof ik naar behoren uit dier vreemde heren rijk schat van ogen, schat van oren, voor ik weer tevreden wijk naar mijn eigen stalen toren. Daar in 't eigen stille duister bindt mijn eigen vaste wet heel de wilde, vreemde luister in één helder stralennet, één nadrukkelijk gefluister.
De Beweging jaargang 4 (1905)
|